ECLI:NL:GHSHE:2024:1679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.337.411_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in een civiele procedure over vochtproblemen in een appartement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek van de verzoekster om een voorlopig deskundigenbericht. De verzoekster, die belast is met het beheer van een gebouw met meerdere appartementsrechten, heeft vochtproblemen geconstateerd in een appartement dat deels in het souterrain is gelegen. De verzoekster heeft de verweerders, eigenaren van een aangrenzende woning, verzocht om medewerking aan een deskundigenonderzoek naar de oorzaak van de vochtproblemen. De verweerders hebben zich aan het verzoek gerefereerd, maar hebben aanvullende vragen geformuleerd die zij aan de deskundige willen voorleggen. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen, omdat de verzoekster voldoende belang heeft bij het verkrijgen van inzicht in de oorzaak van de vochtproblemen. Het hof heeft een deskundige benoemd en de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 5.344,27, die door de verzoekster moeten worden voorgeschoten. De deskundige moet binnen drie maanden na aanvang van het onderzoek een schriftelijk rapport indienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 mei 2024
Zaaknummer : 200.337.411/01
in de zaak van:
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
hierna aan te duiden als de [verzoekster] ,
advocaat: mr. G. Willemsen te [plaats] ,
tegen
[verweerders]
en
[verweerders],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
hierna aan te duiden als [verweerders] ,
advocaat: mr. J.B.Th. van ‘t Grunewold te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van dit hof op 5 februari 2024, verzoekt de [verzoekster] – kort weergegeven – het hof (in eerste aanleg) om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen.
1.2.
Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen ter griffie van dit hof op 27 maart 2024, refereert [verweerders] zich aan het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht met inachtneming van de door hen in het verweerschrift nader geformuleerde en aanvullende vragen, met veroordeling van de [verzoekster] in de kosten van deze procedure, de kosten van de deskundige daaronder begrepen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de heer [vertegenwoordiger] namens de [verzoekster] , bijgestaan door mr. Willemsen;
- [verweerders] , bijgestaan door mr. Van ’t Grunewold.
Mr. Willemsen heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.4.
Het hof heeft vervolgens een datum voor uitspraak bepaald.

2.De beoordeling

De feiten
2.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1.
De [verzoekster] is belast met het beheer van de gemeenschappelijke delen van het gebouw
aan de [adres] te [plaats] . De [verzoekster] omvat zes appartementsrechten, bestemd tot woning met berging, en één appartementsrecht
bestemd tot berging. Twee woningen zijn gelegen op de begane grond, twee woningen op de
eerste verdieping en twee woningen op de derde verdieping. De bij de woningen behorende
bergingen zijn gelegen in het souterrain. Het appartementsrecht bestemd tot berging is
ook gelegen in het souterrain.
2.1.2.
[verweerders] zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] .
Daarnaast zijn zij eigenaar van de achter hun woning gelegen binnenplaats. De
binnenplaats heeft een afmeting van 5 bij 3 meter. Bezien vanaf de achterzijde van het pand
van [verweerders] grenst de linkerzijde en ongeveer de helft van de linker
achterzijde van de binnenplaats aan het gebouw van de [verzoekster] . De binnenplaats is bijna geheel betegeld met natuursteen. Een gedeelte van ongeveer 1 bij 2 meter, dat aan de linker achterzijde grenst aan het gebouw van de [verzoekster] , is niet betegeld. Hier staan planten in aarde.
2.1.3.
Bij brief van 23 april 2020 heeft de [verzoekster] aan [verweerders] – samengevat – meegedeeld dat het in het souterrain gelegen appartement vochtproblemen ondervindt en dat
ondanks de aan de binnenzijde genomen maatregelen nog steeds sprake is van vochtproblemen, zodat de oorzaak van de vochtproblemen aan de buitenzijde van het appartement gelegen moet zijn. De [verzoekster] heeft aan [verweerders] verzocht om medewerking te verlenen aan een onderzoek door een deskundige.
2.1.4.
Bij ongedateerde brief hebben [verweerders] gereageerd op voornoemde brief van de [verzoekster] . Daarin hebben [verweerders] – samengevat – het volgende bericht. Bij hun pand hoort een kelder die gelegen is aan de straatzijde onder het pand van de [verzoekster] . Achter die kelder is een kelder gelegen die hoort bij pand nummer [nummer] . In de scheidingsmuur tussen die kelders bevond zich een ventilatieopening. In de achtergelegen kelder van pand nummer [nummer] bevond zich een kelderluik dat uitkwam op de binnenplaats. Volgens [verweerders] is pand nummer [nummer] vanaf omstreeks 2006 ingrijpend verbouwd door [bedrijf 1] en zijn hierin zes appartementen gerealiseerd. Tijdens die verbouwing is de ventilatieopening tussen de kelders dichtgemetseld en is het kelderluik dat uitkwam op de binnenplaats vervangen door een raamkozijn. Verder werd vanuit pand [nummer] een ontluchtingsbuis van een luchtventilator geplaatst die uitkwam op de binnenplaats.
[verweerders] hebben verder bericht dat de panden aan de [adres] met bakstenen
zijn gebouwd op fundamenten van eveneens baksteen en dat dit tot gevolg heeft dat sprake
is van capillair optrekkend vocht. Zij hebben ten slotte medegedeeld dat zij daarom de stelling van de [verzoekster] , dat de oorzaak van de vochtproblemen is gelegen aan de buitenzijde van het appartement, niet delen.
2.1.5.
Op 27 juli 2020 is door [bedrijf 2] in opdracht van de heer
[vertegenwoordiger] , eigenaar van appartement [adres] [nummer] en de in het souterrain gelegen
berging, een vochtonderzoek verricht.
2.1.6.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de [verzoekster] aan [verweerders] – samengevat – medegedeeld dat ondanks genomen maatregelen nog steeds sprake is van vochtproblemen in het in het souterrain gelegen appartement en dat zich inmiddels een nog serieuzer
probleem voordoet, omdat sprake is van wegspoelen van grond. De [verzoekster] heeft verder bericht dat zij een deskundige onderzoek hebben laten verrichten en dat de deskundige er op wijst dat het hemelwater dat op het binnenhof/de tuin van [verweerders] terecht komt een extra belasting van de maaiveldzone veroorzaakt en ook dat de ondergrondse gang extra wordt belast waardoor steeds vocht in de kelderwand binnen kan dringen. De [verzoekster] heeft voorgesteld om hemelwater weg te houden door middel van het aanbrengen van een waterkering rondom het tuingedeelte en het hemelwater aan de achterkant via het riool af te voeren.
2.1.7.
Bij brief van 17 juni 2022 hebben [verweerders] aan de [verzoekster] – samengevat – medegedeeld dat zij in ieder geval betwisten dat zij zich schuldig maken aan onrechtmatige
hinder doordat een wijziging zou zijn aangebracht in de loop, de hoeveelheid of de
hoedanigheid van over hun erf stromend water of van grondwater en dat de situatie op de
binnenplaats al tientallen jaren bestaat en nooit is gewijzigd.
De procedure bij de rechtbank in de hoofdzaak
2.2.1.
De [verzoekster] heeft [verweerders] in rechte betrokken en primair gevorderd om [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om op eigen kosten, althans op kosten van de [verzoekster] de binnenplaats zodanig aan te passen dat al het water via een put en daarop aangesloten afvoerbuizen wordt afgevoerd naar de voor- of achterkant van de woning, althans zodanig wordt afgevoerd dat niet langer wateroverlast ontstaat bij het gebouw van de [verzoekster] , dit onder verbeurte van een dwangsom van € 400,00 per dag dat [verweerders] hieraan niet voldoen met een maximum van € 40.000,00. De [verzoekster] heeft daarnaast gevorderd om [verweerders] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
2.2.2.
[verweerders] hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2.3.
Bij vonnis van 26 april 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond de vorderingen van de [verzoekster] afgewezen en de [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten en nakosten.
2.2.4.
Op 17 juli 2023 heeft de [verzoekster] een appeldagvaarding laten betekenen aan [verweerders] en hen opgeroepen om op de rol van 28 mei 2024 te verschijnen op het hof.
Het verzoek in onderhavige zaak
2.3.1.
De [verzoekster] legt aan haar verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht - kort samengevat – het volgende ten grondslag. Volgens de [verzoekster] is in het appartement [adres] [nummer] , dat deels gelegen is op de begane grond en deels in het souterrain, sprake van aanmerkelijke vochtproblemen waardoor het momenteel niet kan worden gebruikt als woonruimte. Zij meent op basis van het in haar opdracht verrichte deskundigenonderzoek dat de binnenplaats van [verweerders] in combinatie met de inrichting onder die binnenplaats de oorzaak van het vochtprobleem is en dat dit alleen kan worden opgelost door vanaf en/of bij de binnenplaats van [verweerders] waterkerende of water sturende maatregelen te treffen. Met een voorlopig deskundigenonderzoek wil de [verzoekster] echter meer inzicht verkrijgen in de oorzaak van de vochtproblematiek en over een oplossing daarvoor, ook om haar proceskansen in het hoger beroep in de hoofdzaak goed in te kunnen schatten.
2.3.2.
De [verzoekster] wenst op de volgende in het verzoekschrift vermelde vragen een gemotiveerd antwoord van de deskundige te ontvangen:
1. gemotiveerd aangegeven) of er sprake is van vochtoverlast/vochtproblematiek in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain;
2. En zo ja, (gemotiveerd aangegeven) wat de (meest waarschijnlijke) oorzaak (oorzaken) is (zijn) van de vochtoverlast/vochtproblematiek in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain?
3. ( gemotiveerd aangegeven) in hoeverre het waarschijnlijk is dat de combinatie van de inrichting van de binnenplaats van [verweerders] (deels verhard en deels onverhard) in combinatie met de 'ondergrondse gang' een bijdrage levert aan het ontstaan van deze vochtoverlast/vochtproblemaliek;
4. ( gemotiveerd aangegeven) in hoeverre de oorzaak (oorzaken) van de vochtproblematiek (indien niet verholpen) tevens een gevaar vormt (vormen) voor de fundering (op zand) van het pand van [verzoekster] ;
5. ( gemotiveerd aangegeven) welke (nog niet reeds eerder getroffen) maatregelen een einde zouden moeten kunnen maken aan deze vochtoverlast/vochtproblematiek, en daarbij per maatregel gemotiveerd aangegeven wat de kosten zouden zijn om deze maatregel te realiseren?
6. ( gemotiveerd aangegeven) welke (nog niet reeds eerder getroffen) maatregelen in de optiek van de deskundige het meest passend is (met zo min mogelijk aanpassingen en of kosten voor partijen);
7. ( gemotiveerd aangegeven) of het überhaupt mogelijk is om deze vochtoverlast/vochtproblematiek enkel vanaf het perceel van [verzoekster] op te lossen? En zo ja, wat zouden de hiermee gepaard gaande kosten dan zijn?
Het verweer
2.4.1.
[verweerders] verzetten zich niet tegen het verzoek van de [verzoekster] tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek, leidend tot een voorlopig deskundigenbericht. Wel zijn zij van mening dat van de door de [verzoekster] geformuleerde vragen de eerste, tweede, derde, vijfde en zesde vraag anders moeten worden geformuleerd. De eerste vraag willen [verweerders] uitbreiden. De tweede en derde vraag willen zij herformuleren, omdat in de vraagstelling wordt uitgegaan van ‘meest waarschijnlijk oorzaken’, terwijl het volgens hen gaat om de oorzaken. Ten aanzien van de vijfde en zesde vraag merken zij op dat niet relevant is welke maatregelen al eerder zijn getroffen.
[verweerders] stellen de volgende herformulering voor:
1. Is er sprake van vochtoverlast/vochtproblematiek in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, en zo ja, waar in dat appartement en hoe manifesteert zich deze vochtoverlast en wat is de intensiteit daarvan?
2. Indien u vochtoverlast / vochtproblematiek in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain constateert, wat is (zijn) de oorzaak (oorzaken) daarvan?
3. In hoeverre levert de inrichting van de binnenplaats van [verweerders] (deels verhard en deels onverhard) in combinatie met een eventuele ‘ondergrondse gang’ een bijdrage aan het ontstaan van deze vochtoverlast/vochtproblematiek?
5. Welke maatregelen zouden een einde moeten kunnen maken aan deze vochtoverlast/
vochtproblematiek en geef daarbij per maatregel aan wat de kosten zouden zijn om deze maatregel te realiseren?
6. Welke maatregel is in de optiek van de deskundige het meest passend (met zo min mogelijk aanpassingen en of kosten voor partijen)?
2.4.2.
Daarnaast stellen [verweerders] de volgende aanvullende vragen voor:
8. Worden er in en aan het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain en voor zover grenzend aan de onroerende zaak van [verweerders] 'koudebruggen' gesignaleerd?
9. Hoe beoordeelt u de aanleg van de vloer in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, dit mede in samenhang met de aanhechting van deze vloer aan de wanden die aan de onroerende zaak van [verweerders] grenzen?
10. Wordt binnentreden of binnengetreden zijn van hemelwater in het appartement
[adres] [nummer] , gelegen in het souterrain geconstateerd en - zo ja - is dit dan
afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] ?
11. Indien u vochtoverlast / vochtproblematiek van hemelwater in het appartement
[adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] constateert, maakt deze overlast het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, ongeschikt als woning?
12. Indien u vochtoverlast/vochtproblematiek van hemelwater in het appartement
[adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] constateert, maakt deze overlast het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, ongeschikt als berging?
13. Is er sprake van een 'geheime gang' onder de binnenplaats van [verweerders] en zo ja, is dit dan een in de [adres] in [plaats] meer voorkomend 'tongewelf'? Verloopt deze gang (‘tongewelf) dan vanuit de [adres] bezien dwars op de straat of loopt deze parallel aan de richting van deze straat?
14. Kan vanuit een dergelijke ‘geheime gang’ (tongewelf?) water uittreden en intreden in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain, mede in verband met de dikte van een (eventuele) scheidingsmuur respectievelijk scheidingsmuren? Hoe is de kelderopbouw c.q. hoe is de betreffende buitenmuur opgebouwd?
15. Wat zijn de gevolgen met betrekking tot de doorlatendheid dan wel het al dan niet open zijn van de aangetroffen verfsystemen? Wat is de samenstelling van de betreffende verfsystemen?
16. Wat is het effect van de kennelijk in het appartement in het souterrain van [adres] [nummer] geplaatste voorzetwand en wat is het effect daarvan op de ventilatie?
17. Wat is de materiaalsamenstelling van de later aangebrachte raaplaag en hoe diep onder maaiveld is deze aangebracht?
18. Hoe is de dichting uitgevoerd rondom de nadien door derden ( [bedrijf 1] / de [verzoekster] ) aangebrachte ventilatiekoker, welke uitkomt in de perk van [verweerders] en is deze voldoende vocht of waterdicht uitgevoerd?
19. Kan de berging van de [verzoekster] , zoals die thans als woonruimte wordt gebruikt, op basis van het Bouwbesluit worden aangemerkt als een verblijfsruimte / verblijfsgebied?
De beoordeling
2.5.
Nu de hoger beroepsprocedure in de hoofdzaak aanhangig is bij dit hof (zie rov. 2.2.4 en artikel 125 lid 1 Rv in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv), is het hof op de voet van artikel 203 in samenhang met artikel 202 Rv in eerste aanleg bevoegd tot het geven van een beslissing op het verzoek.
Beoordelingsmaatstaf en de toepassing daarvan
2.6.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, in beginsel moet worden toegewezen. Het kan slechts worden afgewezen op de grond dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vergelijk HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610).
2.6.2.
Met inachtneming van voornoemde maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van de [verzoekster] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen. De [verzoekster] heeft in het verzoekschrift de aard en het beloop van zijn vorderingen in de hoofdzaak voldoende vermeld en het is het hof voldoende duidelijk geworden over welke punten het oordeel van de deskundige wordt gevraagd.
2.6.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de [verzoekster] ook voldoende belang bij haar verzoek. De [verzoekster] heeft er met het oog op de in hoger beroep te voeren procedure belang bij dat komt vast te staan waardoor de vochtproblemen in het appartement [adres] [nummer] worden veroorzaakt. Zij zal aan de hand van de uitkomsten van het voorlopig deskundigenonderzoek haar (materiële) proceskansen in hoger beroep en het al dan niet voortzetten van de procedure in hoger beroep kunnen beoordelen. Bovendien heeft zij het onderzoek nodig om bewijs te verzamelen.
2.6.4.
Daarnaast geldt dat de memorie van grieven in de hoofdzaak nog niet is genomen. De hoofdzaak zal op 28 mei 2024 (moeten) worden aangebracht. Dit betekent dat in elk geval niet op voorhand uitgesloten is dat de [verzoekster] de uitkomsten van het door haar verzochte voorlopig deskundigenbericht zal kunnen meenemen bij het opstellen van de memorie van grieven (of andere procesbeslissingen) en/of dat de [verzoekster] in dat verband desgewenst tot een aanpassing van haar eis zal (kunnen) komen. Van strijd met de goede procesorde is dan ook niet gebleken.
2.6.5.
Het is het hof ook niet gebleken dat sprake is van misbruik van de bevoegdheid of een ander als zwaarwichtig te beoordelen bezwaar. Integendeel, [verweerders] geven aan zich te refereren aan het oordeel van het hof.
2.6.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een afwijzingsgrond. Omdat het verzoek van de [verzoekster] ook aan alle formele vereisten voor toewijzing van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in de zin van artikel 203 lid 2 Rv voldoet, zal het hof het verzoek toewijzen zoals nader in het dictum omschreven.
Persoon van de deskundige
2.7.1.
Partijen zijn het erover eens dat de te benoemen deskundige bijzondere expertise moet hebben op het gebied van bouwkunde en vochtproblematiek, in het bijzonder ten aanzien van de ‘loop’ van vocht (hemelwater/grondwater/condens/koudebruggen) in een bouwwerk. Daarnaast zijn zij het erover eens dat [bedrijf 2] en [deskundige 2] van [bedrijf 4] niet tot deskundige kunnen worden benoemd, omdat zij al bij de zaak betrokken zijn geweest.
2.7.2.
Het deskundigenbureau van het hof heeft [deskundige 1] van [bedrijf 3] benaderd, die zich inmiddels bereid heeft verklaard om de benoeming te aanvaarden. Op basis van de voorgelegde vraagstelling gaat [deskundige 1] ervan uit dat het onderwerp binnen zijn expertise valt en schat hij in in staat te zijn de voorliggende vragen te beantwoorden. Hij heeft verder verklaard met beide partijen geen (aan benoeming tot deskundige in de weg staande) banden te hebben. Het hof zal [deskundige 1] van [bedrijf 3] dan ook tot deskundige benoemen.
De door de deskundige te beantwoorden vragen
2.8.1.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig gedebatteerd over de door de deskundige te beantwoorden vragen. Partijen zijn het erover eens dat de door de [verzoekster] geformuleerde vragen 5 en 6 kunnen worden geformuleerd zoals door [verweerders] is voorgesteld (zie rov. 2.4.1) en dat de door de [verzoekster] geformuleerde vragen 4 en 7 in hun geheel kunnen worden overgenomen (zie rov. 2.3.2). Daarnaast zijn zij het erover eens dat aan de vragen 2 en 3 (zie rov. 2.3.2) kan worden toegevoegd: ‘
Indien geen uitsluitsel over de oorzaak kan worden gegeven, kunt u dan de meest waarschijnlijke oorzaak of oorzaken aangeven?’
2.8.2.
De [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de door [verweerders] voorgestelde aanvullende vragen, zoals hierboven weergegeven in rov. 2.4.2. Zij is, kort samengevat, van mening dat deze vragen onduidelijk zijn en niet ter zake doen. Het hof acht de aanvullende vragen van [verweerders] , zoals door [verweerders] ook ter zitting toegelicht, echter wel voldoende duidelijk en relevant, mede gelet op de geschilpunten tussen partijen in de hoofdzaak. Dat de deskundige mogelijk op basis van het dossier zelf al aan deze vragen zou zijn toegekomen, doet daaraan niet af. Het hof is dan ook van oordeel dat alle aanvullende vragen toelaatbaar zijn. De (algemene en gebruikelijke) slotvraag heeft het hof zelf toegevoegd.
2.8.3.
In aanmerking genomen de door partijen voorgestelde vragen, de door partijen ter zitting ten aanzien van de vragen van de andere partij gedane suggesties en hetgeen hiervoor is overwogen, bepaalt het hof dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
1. Is er sprake van vochtoverlast/vochtproblematiek in het appartement [adres] [nummer] , gelegen in het souterrain (hierna: het appartement), en zo ja, waar in dat appartement en hoe manifesteert zich deze vochtoverlast en wat is de intensiteit daarvan?
2. Indien u vochtoverlast / vochtproblematiek in het appartement constateert, wat is (zijn) de oorzaak (oorzaken) daarvan? Indien geen uitsluitsel over de oorzaak kan worden gegeven, kunt u dan de meest waarschijnlijke oorzaak of oorzaken aangeven?
3. In hoeverre levert de inrichting van de binnenplaats van [verweerders] (deels verhard en deels onverhard) in combinatie met een eventuele ‘ondergrondse gang’ een bijdrage aan het ontstaan van deze vochtoverlast/vochtproblematiek? Indien geen uitsluitsel over de oorzaak kan worden gegeven, kunt u dan de meest waarschijnlijke oorzaak of oorzaken aangeven?
4. In hoeverre vormt (vormen) de oorzaak (oorzaken) van de vochtproblematiek (indien
niet verholpen) tevens een gevaar voor de fundering (op zand) van het pand van de [verzoekster] ?
5. Welke maatregelen zouden een einde moeten kunnen maken aan deze vochtoverlast/
Vochtproblematiek en geef daarbij per maatregel aan wat de kosten zouden zijn om deze maatregel te realiseren?
6. Welke maatregel is in de optiek van de deskundige het meest passend (met zo min mogelijk aanpassingen en of kosten voor partijen)?
7. Is het überhaupt mogelijk om deze vochtoverlast/vochtproblematiek
enkel vanaf het perceel van de [verzoekster] op te lossen? En zo ja, wat zouden de hiermee
gepaard gaande kosten dan zijn?
8. Worden er in en aan het appartement, voor zover grenzend aan de onroerende zaak van [verweerders] , 'koudebruggen' gesignaleerd?
9. Hoe beoordeelt u de aanleg van de vloer in het appartement, dit mede in samenhang met de aanhechting van deze vloer aan de wanden die aan de onroerende zaak van [verweerders] grenzen?
10. Wordt binnentreden of binnengetreden zijn van hemelwater in het appartement geconstateerd en - zo ja - is dit dan afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] ?
11. Indien u vochtoverlast/vochtproblematiek van hemelwater in het appartement, afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] constateert, maakt deze overlast het appartement ongeschikt als woning?
12. Indien u vochtoverlast/vochtproblematiek van hemelwater in het appartement, afkomstig van de onroerende zaak van [verweerders] constateert, maakt deze overlast het appartement ongeschikt als berging?
13. Is er sprake van een 'geheime gang' onder de binnenplaats van [verweerders] en zo ja, is dit dan een in de [adres] in [plaats] meer voorkomend 'tongewelf'? Verloopt deze gang (‘tongewelf) dan vanuit de [adres] bezien dwars op de straat of loopt deze parallel aan de richting van deze straat?
14. Kan vanuit een dergelijke ‘geheime gang ’ (tongewelf) water uittreden en intreden in het appartement, mede in verband met de dikte van een (eventuele) scheidingsmuur respectievelijk scheidingsmuren? Hoe is de kelderopbouw c.q. hoe is de betreffende buitenmuur opgebouwd?
15. Wat zijn de gevolgen met betrekking tot de doorlatendheid dan wel het al dan niet open zijn van de aangetroffen verfsystemen? Wat is de samenstelling van de betreffende verfsystemen?
16. Wat is het effect van de kennelijk in het appartement geplaatste voorzetwand en wat is het effect daarvan op de ventilatie?
17. Wat is de materiaalsamenstelling van de later aangebrachte raaplaag en hoe diep onder maaiveld is deze aangebracht?
18. Hoe is de dichting uitgevoerd rondom de nadien door derden ( [bedrijf 1] / de [verzoekster] ) aangebrachte ventilatiekoker, welke uitkomt in het perk van [verweerders] en is deze voldoende vocht of waterdicht uitgevoerd?
19. Kan de berging van de [verzoekster] , zoals die thans als woonruimte wordt gebruikt, op basis van het Bouwbesluit worden aangemerkt als een verblijfsruimte / verblijfsgebied?
20. Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
Voorschot deskundige
2.9.
Het hof zal het voorschot op de kosten van de deskundige bepalen op € 5.344,27 (inclusief btw). De [verzoekster] dient op de voet van artikel 195 Rv in samenhang met artikel 205 Rv als verzoekende partij, tevens eisende partij in de hoofdprocedure, het voorschot binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies, die hij van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal ontvangen, te voldoen. Te zijner tijd zal in de hoofdzaak beslist worden welke partij uiteindelijk de kosten van het deskundigenbericht zal dienen te dragen.
2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
wijst toe het verzoek van de [verzoekster] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht;
3.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van de in rov. 2.8.3 opgenomen vragen:
[bedrijf 3]
[deskundige 1]
[adres]
[website]
tel.: [telefoonnummer]
e-mail: [e-mailadres]
3.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
3.4.
bepaalt dat de [verzoekster] binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
3.5
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
3.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
3.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
3.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
3.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.344,27 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot alsnog nader zal bepalen;
3.10.
bepaalt dat de [verzoekster] laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
3.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
3.12.
benoemt mr. A.P. Zweers-van Vollenhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
3.13.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en R.L.G. Kraaijvanger en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.