ECLI:NL:GHSHE:2024:1676
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 3.887.973,-- aan 18 crediteuren, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 2 april 2024 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant zich niet had gedragen op een wijze die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigde, mede vanwege het feit dat hij in de afgelopen jaren geen reële mogelijkheden had aangetoond om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij te goeder trouw was en dat zijn schulden voortkwamen uit eerdere zakelijke verliezen en pogingen om zijn verplichtingen na te komen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 mei 2024 heeft het hof kennisgenomen van de argumenten van de appellant en de inhoud van de stukken, waaronder de F-verklaring die niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij aan zijn schuldeisers een aanbod had gedaan dat niet tot een akkoord had geleid. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de appellant te goeder trouw was geweest in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, en bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank.