ECLI:NL:GHSHE:2024:1675

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.338.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019 in België. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 15 december 2023, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend in een netwerkpleeggezin. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing onterecht was, omdat er geen sprake zou zijn van een onhygiënische situatie en dat zij bereid was hulp te accepteren. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, en de vader, als belanghebbende, stelden echter dat de zorgen over de opvoeding van de minderjarige ernstig waren en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de geboden hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024 zijn alle betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de raad, de vader en de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder heeft tot op heden niet aangetoond dat zij de zorgen erkent en de noodzakelijke hulp accepteert. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 mei 2024
Zaaknummer : 200.338.871/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/324386 / JE RK 23-2008
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (België),
hierna te noemen: [minderjarige]
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Als informant merkt het hof aan:
[grootmoeder vz]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: grootmoeder (vz).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2024, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor en wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin en opnieuw rechtdoende het daartoe strekkende verzoek van de raad af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 april 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 10 april 2024, heeft de vader verzocht de vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen en aldus de beschikking te bevestigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kreutzkamp;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, vertegenwoordigd door mr. Hermans;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2]
.
2.4.
De grootmoeder (vz) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen d.d. 11 april 2024 van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht met bijlagen d.d. 13 april 2024 van de zijde van de moeder.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige] eens per veertien dagen van vrijdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft. De verdeling van de vakanties en feestdagen bepalen de ouders in onderling overleg.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 1 december 2023 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in het netwerkpleeggezin van grootmoeder (vz) met ingang van 15 december 2023 voor de duur van acht maanden, aldus tot 15 augustus 2024.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover dit betreft de machtiging tot uithuisplaatsing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte is [minderjarige] uit huis geplaatst, en wel in het gezin van de grootmoeder (vz). Er is geen sprake van een uiterst onhygiënische onderhoudstoestand van de woning en het is onjuist dat [minderjarige] niet regelmatig naar school gaat of niet gezond eet. Niettemin heeft de moeder hulpverlening geaccepteerd, en is zij bereid hulp te accepteren voor [minderjarige] en voor zichzelf. De hulpinstanties moeten de moeder voldoende bij de hand nemen. Het kan de moeder niet worden verweten dat zij af en toe het overzicht kwijtraakt. Buiten haar schuld om hebben diverse instanties de handen van haar afgetrokken. Zo heeft [instantie 1] de hulp stopgezet omdat volgens hen de moeder geen hulpvraag heeft. Dat is niet juist. De moeder heeft diverse hulpvragen gesteld, ook ten aanzien van noodzakelijk rouwverwerking, maar de hulpvragen zijn niet opgepakt door de aangesproken instanties. Ook is de moeder niet serieus genomen in haar klachten bij de woningstichting over de onderhoudsstaat van de gehuurde woning, en werd de moeder hier zelfs de schuld van gegeven. In de gevallen waar de moeder zeer emotioneel heeft gereageerd naar de hulpverlening, gebeurde dit uit wanhoop omdat zij zich niet gehoord voelde en er helemaal alleen voorstond voor haar kinderen. Inmiddels heeft de woningstichting haar verantwoordelijkheid genomen en wordt de woning in mei aangepakt. De toestand van de woning werd dus niet veroorzaakt door de wijze van bewoning van de moeder. Daarnaast is hulpverlening ingezet via de WMO van de gemeente voor individuele begeleiding en wordt dit mogelijk uitgebreid voor hulp in de huishouding. Ook zal hulpverlening van [instantie 2] starten.
Van de GI mag worden verwacht dat er handreikingen worden gegeven of trajecten worden uitgezet. Dat is tot nu toe niet het geval door vertragingen bij de gemeente; daarvan kan de moeder geen verwijt worden gemaakt. De moeder vreest wel dat daardoor bij het aflopen van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing de conclusie wordt getrokken dat er nog steeds gronden zijn om [minderjarige] niet thuis te plaatsen. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de moeder gedurende de uithuisplaatsing regelmatig en ook onbegeleid contact moet hebben met [minderjarige] . De GI staat echter slechts zeer beperkt begeleid contact toe met [minderjarige] . Pas één onbegeleid moment is goed gevonden, op de verjaardag van [minderjarige] .
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De raad heeft op 28 maart 2024 contact gehad met de GI over de huidige stand van zaken. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de grootmoeder (vz). Het contact met de moeder is begeleid, gelet op de leeftijd van [minderjarige] . Bovendien is het belangrijk zicht te krijgen op de interactie tussen [minderjarige] en de moeder gezien alle zorgen uit het raadsrapport en omdat de woning van de moeder onhygiënisch en onopgeruimd is. De GI wil de omgang op neutraal, schoon en veilig terrein laten plaatsvinden. Zo kan de GI ook zicht houden op het al dan niet onder invloed zijn van de moeder. In de interactie tussen de moeder en [minderjarige] wordt gezien dat de moeder zich niet altijd gepast gedraagt. Het [instantie 3] zal de omgang gaan begeleiden, waarbij ook [minderjarige] ’s halfzus [halfzus] meegenomen zal worden. De moeder komt tot nu toe alle afspraken na, maar hulpverlening komt nog niet goed van de grond omdat de gemeente nog een en ander moet goedkeuren.
Ten aanzien van de pleegzorgplaatsing bij grootmoeder (vz) heeft zich een probleem voorgedaan, nu zij in een seniorenwoning woont en [minderjarige] daar niet mocht worden ingeschreven. Na interventie van de GI is dit oogluikend toegestaan onder voorwaarde dat grootmoeder (vz) en [minderjarige] bij klachten dienen te vertrekken en dat grootmoeder (vz) actief op zoek gaat naar een andere woning. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden van urgentie voor woonruimte in de gemeente [gemeente] .
De grief van de moeder is in de kern dat zij vindt dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte is uitgesproken, door oorzaken die buiten de moeder liggen. De raad is van mening dat de moeder hiermee miskent dat de zorgen ten aanzien van het opgroeien van [minderjarige] bij haar thuis, zoals beschreven in het raadsrapport van 13 november 2023, enorm groot zijn. De moeder is (nog steeds) niet in staat om naar haar aandeel in de problemen te kijken dan wel de geboden intensieve hulpverlening te aanvaarden en benutten. De moeder is vooral gericht op de praktische zaken, zoals hulp bij het opruimen van de woning. De moeder spreekt naar [minderjarige] uit dat wanneer alles is opgeruimd, [minderjarige] terug kan komen. De moeder belast [minderjarige] daarmee en geeft haar geen emotionele toestemming om in het pleeggezin te mogen verblijven. Op een zeker moment heeft de moeder tijdens een videocontact met [minderjarige] laten zien hoe zij had opgeruimd, waarop [minderjarige] volgens grootmoeder (vz) boos werd omdat zij van mening was dat zij dus terug kon naar de moeder; [minderjarige] begreep niet waarom dat niet kon. In het contact met de GI is de overbelasting van de moeder duidelijk zichtbaar. De moeder is in gesprek gegaan met WMO, maar de mogelijke hulp door [instantie 2] is nog niet opgestart en het is ook nog niet duidelijk waar [instantie 2] de moeder bij zal gaan ondersteunen. De GI heeft nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder en haar leerbaarheid. De moeder is nog altijd onvoldoende bereid en in staat om de zorgen weg te nemen. De moeder zegt tot alles bereid te zijn om een nieuwe kans te kunnen krijgen maar in de praktijk laat zij een patroon zien van overbelast raken door de inzet van hulp en het niet voldoende emotioneel beschikbaar zijn voor [minderjarige] tijdens contactmomenten. Daarnaast ontbreekt het de moeder volstrekt aan probleeminzicht, ontkent dan wel bagatelliseert zij de zorgen en legt zij de verantwoordelijkheid voor het ontstaan en het oplossen van de problemen volledig buiten zichzelf. Uit de recente ontwikkelingen blijkt dat hulpverlening nog onvoldoende van de grond is gekomen en dat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] is onverminderd noodzakelijk.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De moeder zegt bereid te zijn om alle hulpverlening te accepteren maar zij blinkt in de praktijk uit in het afzeggen en niet accepteren van afspraken met de aangeboden hulpverlening. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder in de periode van 27 februari 2023 tot 20 juni 2023 acht afspraken met [instantie 4] heeft afgezegd, hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende accepteert en professionals onvoldoende binnenlaat waardoor er geen zicht is op de veiligheid van [minderjarige] . De begeleider van [instantie 1] voelde zich niet meer veilig in de woning van de moeder en heeft de begeleiding gestopt. De woning van de moeder is uiterst onhygiënisch, dat weet de vader onder andere uit eigen ervaring van toen hij nog in de woning kwam en dit wordt bevestigd door de hulpverlening. De situatie bij de moeder is dusdanig dat [minderjarige] daar niet veilig is zodat een uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] is. De ontwikkeling van [minderjarige] verloopt sinds de uithuisplaatsing positief, er is structuur in haar leven, zij oogt verzorgd en eet verantwoorde maaltijden. Ook op school is een voorzichtige positieve ontwikkeling waar te nemen, zo wordt [minderjarige] door de andere kinderen geaccepteerd en gaat zij iedere dag naar school. [minderjarige] is om de week in het weekend bij de vader.
5.4.
De GI brengt – samengevat – het volgende naar voren. Het gaat sinds de uithuisplaatsing goed met [minderjarige] . Dit wordt bevestigd door school die aangeeft dat ze meer rust zien bij [minderjarige] waardoor zij meer aan ontwikkeling toekomt. [minderjarige] mist haar moeder. Daarom heeft de GI contactmomenten gepland. De financiering bij de gemeente is echter nog niet rond om de begeleiding via het [instantie 3] te laten plaatsvinden en de GI heeft niet de mogelijkheden een gestructureerde omgang te begeleiden. Bij een huisbezoek bleek dat het op praktisch gebied is verbeterd in de woning van de moeder. De GI vindt het zorgelijk dat de moeder de zorgen uit het raadsrapport nog altijd ontkent. De moeder geeft aan dat zij depressief wordt van de situatie dat de kinderen uit huis geplaatst zijn. De GI denkt dat er meer aan de hand is en dat de moeder dat moet gaan aanpakken. De moeder zal binnenkort een vaste begeleider krijgen bij [instantie 2] . [instantie 2] heeft niet gereageerd op de vraag van de GI waar deze hulpverlening precies op zal zien. De GI heeft nog geen goed beeld van de sociale ontwikkeling van [minderjarige] , die voorheen voor zorgen op school zorgde. Na de uithuisplaatsing moest [minderjarige] eerst tot rust komen. De gesprekken met school zijn recent opgestart. [minderjarige] gaat nu alle dagen naar school, waar zij ook naar de logopedie gaat voor haar spraakproblematiek.
5.5.
Het hof overweegt het volgende.
5.5.1.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is gericht tegen de ondertoezichtstelling.
5.5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
5.5.4.
Gelet op alle voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht verleend en is deze machtiging op dit moment nog steeds nodig in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder krijgt inmiddels individuele begeleiding via de WMO en zal gaan starten met hulpverlening van [instantie 2] , hoewel het onduidelijk is waar deze hulp op gaat zien. Desondanks heeft de moeder er tot op heden nog steeds geen blijk van gegeven dat zij de in het raadsrapport van 13 november 2023 vermelde zorgen erkent. De moeder heeft enkel de praktische zaken opgepakt; het huis is opgeruimd en zal verder worden opgeknapt door de woningstichting. Er zijn echter veel meer zorgen over [minderjarige] , en over de moeder, dan enkel over de staat van de woning. Zo zijn er onder andere zorgen over de persoonlijke hygiëne van [minderjarige] , het veelvuldig schoolverzuim, de taalontwikkeling die niet leeftijdsadequaat is, het onder de invloed zijn van de moeder van alcohol en/of drugs en het door de moeder niet nakomen van afspraken met hulpverlening en het voorhanden zijn van verdovende middelen in de woning. De moeder onderkent deze zorgen niet en zij is in verband hiermee nog geen hulpverlening aangegaan. De moeder is ook nog niet aan de slag gegaan met persoonlijke hulpverlening. De huisarts van de moeder, [instantie 1] , [instantie 4] en de school van [minderjarige] hebben aangegeven dat de moeder ongepast gedrag laat zien. Het is niet duidelijk waar dit vandaan komt. De moeder ontkent haar aandeel en legt de oorzaak van de problematiek buiten zichzelf. Het hof heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de moeder daadwerkelijk alle noodzakelijke hulp accepteert. De GI heeft nog niet kunnen inzetten op hulpverlening voor [minderjarige] , omdat zij na de uithuisplaatsing eerst tot rust moest komen. Met de uitspraak tijdens de mondelinge behandeling dat er volgens de moeder groen licht is om [minderjarige] te laten terugkeren naar de woning, wordt de ernst van de situatie miskend.
De moeder wil graag nog een kans om te laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen. Daarom is het van belang dat de moeder de komende maanden laat zien dat zij zich actief opstelt in het zoeken naar hulpverlening, hulp accepteert en dit ook vasthoudt.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 december 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.