ECLI:NL:GHSHE:2024:1674

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.338.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen. De rechtbank had eerder besloten dat de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht van de GI zou worden geplaatst in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van de grootmoeder en de stiefgrootvader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024 is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J.J. Kreutzkamp. De raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht de eerdere beschikking in stand te laten. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, maar de uitnodiging voor het kindgesprek was niet aangekomen. Na een gesprek met de minderjarige op 1 mei 2024, heeft het hof kennisgenomen van de zorgen van de moeder over de thuissituatie bij de grootmoeder en stiefgrootvader, waaronder het gebruik van verslavende middelen en de opvoedingssituatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende blijk heeft gegeven van erkenning van de zorgen die er zijn over haar opvoedvaardigheden en de situatie van de minderjarige. De moeder heeft weliswaar hulpverlening geaccepteerd, maar er zijn nog veel zorgen over de opvoeding en de thuissituatie. Het hof heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd, maar houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de uitkomst van een pleegzorgscreening die in mei 2024 zal worden afgerond. De raad is verzocht om uiterlijk 1 juni 2024 te rapporteren over de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 mei 2024
Zaaknummer : 200.338.801/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/324388 / JE RK 23-2009
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Als informanten met het hof aan:
[grootmoeder], en
[stiefgrootvader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder (mz) en stiefgrootvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin en opnieuw rechtdoende het daartoe strekkende verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 april 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kreutzkamp;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De grootmoeder (mz) en stiefgrootvader zijn niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de uitnodiging voor het kindgesprek [minderjarige] niet heeft bereikt, zodat het hof [minderjarige] nogmaals heeft uitgenodigd. [minderjarige] heeft hier gebruik van gemaakt en zij is op 1 mei 2024 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Een korte weergave van dit gesprek is gezonden aan de partijen, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen hier op te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen d.d. 11 april 2024 van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht met bijlagen d.d. 13 april 2024 van de zijde van de moeder;
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling is nog binnengekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2023.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 21 december 2009 is de grootmoeder (mz) benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 16 november 2011 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 16 mei 2018.
3.3.
Bij beschikking van 22 april 2014 is de grootmoeder (mz) ontslagen als voogd en is de moeder belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont sinds medio 2016 bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 12 december 2023 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend, te weten het gezin van de grootmoeder (mz) en de stiefgrootvader, met ingang van 12 december 2023 tot 12 december 2024.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover dit betreft de machtiging tot uithuisplaatsing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte is [minderjarige] uit huis geplaatst, en wel in het gezin van de grootmoeder (mz). De moeder stelt uitdrukkelijk dat zij in staat is om de basale opvoedingssituatie voor [minderjarige] zodanig vorm te geven dat die voldoende aansluit bij haar ontwikkelingsbehoeften en [minderjarige] derhalve voldoende aan haar sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling kan toekomen. Ook betwist de moeder dat zij al geruime tijd fors werd overvraagd in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De moeder wil meer en andere hulpverlening krijgen in de thuissituatie. Diverse instanties hebben buiten haar schuld de handen van de moeder afgetrokken. De moeder heeft de aangeboden hulpverlening steeds geaccepteerd. De moeder heeft voldoende zelfinzicht en probleembesef. De rechtbank heeft zwaar gewicht toegekend aan de wens van [minderjarige] om bij grootmoeder (mz) te verblijven in plaats van bij de moeder. De moeder heeft grote zorgen over de thuissituatie bij de grootmoeder (mz) en de stiefgrootvader, nu zij niet meer samen wonen en de moeder verslavende middelen gebruikt. Ook heeft de grootmoeder het goedgevonden dat [minderjarige] gaat vapen en bovendien doet [minderjarige] aan zelfverwonding. [minderjarige] heeft in eerste aanleg enkel aangegeven dat zij bij grootmoeder (mz) wilde wonen omdat zij daar meer vrijheid krijgt.
De rechtbank heeft overwogen dat de GI in samenspraak met de moeder zo snel mogelijk intensieve hulpverlening moet inzetten, juist met de bedoeling om uiteindelijk [minderjarige] weer thuis te plaatsen. De GI heeft hier tot nu toe geen of onvoldoende invulling aan gegeven. Zo is [instantie 1] nog niet gestart. De GI laat daarnaast geen fatsoenlijke omgang toe tussen de moeder en [minderjarige] , slechts onder begeleiding. Inmiddels is individuele begeleiding ingezet via de WMO van de gemeente en wordt dit mogelijk uitgebreid voor hulp in de huishouding. Ook zal hulpverlening van [instantie 2] gaan starten. Bovendien is de woning inmiddels meer opgeruimd en is er sprake van problemen in de woning die niet aan de moeder zijn te wijten. Zo is er bijvoorbeeld schimmelvorming en dit probleem wordt in de week van 8 mei door de woningbouwvereniging aangepakt.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De raad heeft op 28 maart 2024 contact gehad met de GI over de huidige stand van zaken. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt bij grootmoeder (mz). [minderjarige] heeft baat bij de structuur die geboden wordt. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met [zorggroep] , met als doel individuele (ventilerende) gesprekken en toewerken naar behandeling. [minderjarige] heeft aan de GI aangegeven dat zij moeder vanaf januari 2024 één keer heeft gebeld en dat zij dit fijn vond, zij gaf aan moeder graag weer te willen zien. Daarom is op 26 maart 2024 met haar afgesproken dat [minderjarige] eens per week zelfstandig naar moeder toe kan gaan, waarbij [minderjarige] zelf de regie heeft over hoe lang zij het fijn vindt daar te blijven. De moeder komt tot nu toe alle afspraken na, maar hulpverlening komt nog niet goed van de grond. De moeder laat geen inzicht zien en heeft haar problemen en de rol die zij hier zelf in heeft, niet onderkend. Zij staat op dit moment alleen open voor hulpverlening bij het opruimen van het huis omdat zij denkt dat daarmee alle problemen opgelost zijn. De moeder accepteert geen hulp en/of heeft geen hulpvraag op alle andere levensgebieden, bijvoorbeeld over wat zij nodig heeft om de opvoeding van [minderjarige] beter te laten verlopen en aan te leren sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft of om te leren haar prioriteit te stellen in het creëren van een minimale basis van waaruit zij de zorg en opvoeding van de kinderen kan vormgeven. In het contact met de moeder is haar overbelasting duidelijk zichtbaar. De moeder is in gesprek gegaan met WMO, maar de mogelijke hulp door [instantie 2] is nog niet opgestart en het is ook nog niet helemaal duidelijk waar [instantie 2] de moeder bij zal gaan ondersteunen.
Uit de recente ontwikkelingen blijkt dat hulpverlening nog onvoldoende van de grond is gekomen en dat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] is onverminderd noodzakelijk. Er moet wel snel duidelijkheid komen over de pleegzorgscreening bij de grootmoeder (mz).
5.3.
De GI brengt – samengevat – het volgende naar voren. De GI heeft recent een gesprek gehad met de mentor van school van [minderjarige] , [minderjarige] en de grootmoeder (mz). Hieruit bleek dat het op school goed gaat met [minderjarige] , zij is positief en open, heeft geen schoolverzuim meer en haar spullen zijn op orde. Er zijn nog wel aandachtspunten, daar is individuele begeleiding voor opgestart. [minderjarige] heeft aan de GI aangegeven dat zij de moeder wilde zien, waarop de GI met haar heeft afgesproken dat [minderjarige] eens per week zelfstandig naar de moeder toe mag.
De GI hoort de zorgen van de moeder over de situatie bij de grootmoeder (mz). Er is ook een Veilig Thuis-melding binnengekomen van de halfzus van de moeder, die een goede band heeft met [minderjarige] . De pleegzorgscreening verloopt stroef, omdat het op momenten lastig is om in contact te komen met of informatie te krijgen van de grootmoeder (mz), maar de screening zal in mei worden afgerond waarna de GI meer zicht heeft op de situatie. Voor de GI is dit een lastige situatie nu de moeder ten tijde van het onderzoek van de raad heeft aangegeven dat indien de kinderen uit huis geplaatst moesten worden, dit bij de grootmoeder (mz) moet plaatsvinden. De GI heeft geen signalen ontvangen over automutilatie van [minderjarige] .
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is gericht tegen de ondertoezichtstelling.
5.4.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
5.4.4.
Gelet op alle voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend en dat deze machtiging op dit moment nog steeds nodig is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder krijgt inmiddels individuele begeleiding via de WMO en zal gaan starten met hulpverlening van [instantie 2] , hoewel het onduidelijk is waar deze hulp op gaat zien. Desondanks heeft de moeder tot op heden nog steeds geen blijk gegeven dat zij de in het raadsrapport van 15 november 2023 vermelde zorgen erkent. De moeder heeft enkel de praktische zaken opgepakt; het huis is opgeruimd en zal verder worden opgeknapt door de woningstichting. Er zijn echter veel meer zorgen over [minderjarige] en zorgen over de moeder dan enkel over de staat van de woning. Zo waren er onder andere zorgen over de persoonlijke hygiëne van [minderjarige] , het veelvuldig schoolverzuim, het door [minderjarige] taken overnemen van de moeder, het voorhanden zijn van harddrugs in de woning, het onder de invloed zijn van de moeder van alcohol en/of drugs en het door de moeder niet nakomen van afspraken met hulpverlening. Op deze gebieden is de moeder nog geen hulpverlening aangegaan en ook niet voor de forse en onbehandelde persoonlijke problematiek van de moeder, de overvraging in de opvoeding van [minderjarige] en het ontbreken van pedagogische vaardigheden. De moeder onderkent deze zorgen niet of onvoldoende noch haar aandeel daarin. Zij legt de oorzaak van alle problematiek buiten zichzelf. Het hof heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de moeder daadwerkelijk alle noodzakelijke hulp accepteert. Met de uitspraak tijdens de mondelinge behandeling dat alle signalen op groen staan om [minderjarige] weer thuis te laten komen, wordt de ernst van de situatie miskend. Op grond van voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien acht het hof de machtiging tot uithuisplaatsing voor de verzochte periode dan ook terecht en op goede gronden gegeven.
De moeder wil graag nog een kans om te laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen. Daarom is van belang dat de moeder de komende maanden laat zien dat zij zich actief opstelt in het zoeken naar hulpverlening, hulp accepteert en dit ook vasthoudt.
5.4.5.
Bij de aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep is echter ook naar voren gekomen dat de situatie in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder (mz) en stiefgrootvader onlangs is gewijzigd, in die zin dat de grootmoeder (mz) samen met [minderjarige] terug is gegaan naar haar oude woning. Er is volgens de GI en de moeder sprake van een relatiebreuk waarbij de stiefgrootvader niet langer in beeld is en deze relatie dusdanig is verstoord dat de (oproep)brieven van het hof die naar het adres van de stiefgrootvader zijn gestuurd, de grootmoeder (mz) en [minderjarige] niet hebben bereikt. Daarnaast heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over mogelijk drugsgebruik door de grootmoeder (mz) en heeft de GI aangegeven een Veilig Thuis-melding te hebben ontvangen over de situatie bij grootmoeder (mz). De GI heeft aangegeven dat de pleegzorgscreening van [instantie 3] nog niet is afgerond, maar dat zij vooralsnog geen ernstige zorgen hebben over de plaatsing van [minderjarige] . De raad heeft aan deze gewijzigde omstandigheid nog geen consequenties verbonden ten aanzien van het door de raad oorspronkelijk gedane verzoek tot plaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder (mz) en de stiefgrootvader. De raad heeft toegelicht dat bij het verzoek in eerste aanleg bedoeld is om [minderjarige] bij de grootmoeder (mz) te plaatsen, maar gezien de feitelijke situatie destijds waarbij de stiefgrootvader onderdeel uitmaakte van dat gezin, verzocht is om plaatsing bij grootmoeder (mz) en stiefgrootvader.
5.4.6.
De gewijzigde situatie en naar voren gebrachte zorgen maken dat het hof enige zorgen heeft over de plek van de netwerkplaatsing. Hoewel het hof de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling aanwezig acht, maakt bovengenoemde omstandigheid dat het hof zich niet voldoende voorgelicht acht om, gelet op hetgeen de moeder heeft aangevoerd, een beslissing te nemen op het inleidende verzoek voor de plaatsing in dit specifieke netwerkpleeggezin in de toekomst. Het is voor het hof op dit moment onduidelijk of deze plek nog steeds de rustige en stabiele plek is voor [minderjarige] die zij nodig heeft. Het hof wil daarom duidelijkheid over de stabiliteit en veiligheid van [minderjarige] in dit netwerkpleeggezin. De GI heeft aangegeven dat de pleegzorgscreening bij de grootmoeder (mz) in mei wordt afgerond. Het hof wil hier over worden geïnformeerd, alvorens te beslissen of plaatsing van [minderjarige] in dit gezin zoals in het inleidend verzoek is, gedurende de nog resterende termijn van de ondertoezichtstelling het meest in haar belang is. Daarom zal het hof nu de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 12 december 2023 tot 1 juli 2024 in het huidige netwerkpleeggezin en voor het overige de beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van de pleegzorgscreening. De raad dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 juni 2024, informatie hierover over te leggen.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 december 2023 voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 12 december 2023 tot 1 juli 2024 in een netwerkpleeggezin, te weten het gezin van de grootmoeder moederzijde en de stiefgrootvader;
verzoekt de raad zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk
1 juni 2024, het hof schriftelijk te informeren over hetgeen vermeld in rechtsoverweging 5.4.6., met gelijktijdige verzending van de informatie aan de overige partijen;
houdt iedere verdere beslissing
PRO FORMAaan tot
1 juli 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.