ECLI:NL:GHSHE:2024:1672

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.336.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2023. De moeder verzoekt om wijziging van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen, zodat zij het eenhoofdig gezag kan verkrijgen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De moeder stelt dat de huidige situatie onhoudbaar is en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat nadelig is voor de kinderen. Zij wijst op de zorgbehoefte van [minderjarige 2], die lichamelijke en verstandelijke beperkingen heeft, en stelt dat zij de enige is die voor hem zorgt. De vader daarentegen betoogt dat hij betrokken is bij de opvoeding en dat de moeder hem buiten de besluitvorming houdt. Hij pleit voor het behoud van het gezamenlijk gezag en stelt dat de kinderen baat hebben bij een goede relatie met beide ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen voldoende gronden zijn voor wijziging van het gezag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummer: 200.336.555/01
Zaaknummer eerste aanleg: C 01/392498 / FA RK 23-1733
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.H. Vullings.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoeken zoals in het lichaam van het beroepschrift is weergegeven, alsnog toe te wijzen, met compensatie van de proceskosten.
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof op 12 april 2024 heeft de moeder toegelicht dat haar verzoek in hoger beroep aldus moet worden uitgelegd dat zij het hof verzoekt de bij inleidend verzoekschrift gedane verzoeken alsnog toe te wijzen, te weten:
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] nader vast te stellen (zo nodig onder wijziging van de in het lichaam van het verzoekschrift genoemde eerdere beschikkingen) en voor wat betreft de wekelijkse omgang te bepalen dat [minderjarige 1] een keer in de veertien dagen bij de vader zal verblijven, van vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend aanvang school, waarbij de vader [minderjarige 1] dan naar school zal brengen, althans een wekelijkse omgang tussen [minderjarige 1] en de man te bepalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] aan te vullen (zo nodig onder wijziging van de in het lichaam van het verzoekschrift genoemde eerdere beschikkingen) en te bepalen dat in de vakanties (voor zover [minderjarige 1] die bij de vader doorbrengt) de wisseling van de zorg telkens zal plaatsvinden op de maandag te circa 09.00 uur, waarbij de vader [minderjarige 1] (indien zij dan bij de vader is) op dat tijdstip zal brengen naar de oom en tante van [minderjarige 1] , de vader welbekend, en in voorkomende gevallen naar school (aanvangstijdstip school in de ochtend), althans te bepalen dat de wisseling van de zorg in de betreffende vakanties dient plaats te vinden op een wijze als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
de door de rechtbank in de beschikking van 17 augustus 2020 bepaalde regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] voor het overige te bekrachtigen;
te bepalen dat primair het gezag over [minderjarige 2] én [minderjarige 1] in het vervolg aansluitend aan haar toekomt, dan wel subsidiair dat het gezag over [minderjarige 2] in het vervolg uitsluitend aan haar toekomt;
onder compensatie van de kosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2024, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep en de daarin geformuleerde grieven af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Weehuizen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Vullings;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 september 2023;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 maart 2024;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 april 2024;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 3 april 2024.
2.5.
Bij voormeld V-formulier van 3 april 2024 is een relaas van de moeder (gedateerd 30 maart 2024) overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder voorgehouden dat dit niet is toegestaan en dat het stuk bij de beoordeling buiten beschouwing zal worden gelaten. Het stuk is teruggegeven aan de moeder. De bijlagen bij het betreffende stuk zijn wel toegelaten.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
De kinderen zijn met ingang van 6 januari 2020 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 januari 2025.
3.4.
Bij beschikking van 17 augustus 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang en kort weergegeven, het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader bepaald, het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder bepaald en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, te weten als volgt:
  • de kinderen verblijven in de oneven weken bij de vader en in de even weken bij de moeder met een wisselmoment op vrijdagavond 18.30 uur, week 53 wordt in voorkomend geval afgewisseld, te starten bij de moeder;
  • de ouder bij wie de kinderen verblijven, brengt de kinderen naar het woonadres van de andere ouder bij de wisseling van de zorg, tenzij met de gezinsvoogd een (tijdelijke) andere regeling wordt afgesproken;
  • de kinderen verblijven in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij ieder van de ouders. Jaarlijks afwisselend hebben de ouders de eerste keus. De vader heeft keus in de even jaren en de moeder in de oneven jaren. Jaarlijks, uiterlijk 30 november, deelt de ouder zijn of haar keuze mee aan de andere ouder voor komend jaar;
  • in de herfstvakantie verblijft [minderjarige 1] in de even jaren bij de moeder en [minderjarige 2] bij de vader. In de oneven jaren is dit andersom;
  • in de voorjaarsvakantie en meivakantie geldt de reguliere zorgregeling, in de kerstvakantie zijn de kinderen in de even jaren de eerste vakantieweek bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder. De tweede vakantieweek zijn de kinderen in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader. uitgezonderd is Twee Kerstdag: op die dag verblijven de kinderen bij de dan niet verzorgende ouder, waarbij het wisselmoment om 09.30 uur zal zijn tot 27 december 09.30 uur, de overige feestdagen zoals Pasen, Hemelvaart en Pinksteren vallen in de reguliere zorgregeling met uitzondering van Sinterklaas. Dit wordt in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de moeder gevierd. De kinderen zijn dan die dag bij de betreffende ouder van 09.30 uur tot de volgende ochtend 09.30 uur;
  • de verjaardagen van de kinderen worden gevierd bij de ouder waar zij zich dan volgens de zorgregeling bevinden;
  • de kinderen zijn op de verjaardagen van de ouders bij die ouder die jarig is vanaf de ochtend van de verjaardag 09.30 uur tot de opvolgende ochtend 09.30 uur;
  • op Moederdag zijn de kinderen bij de moeder en op Vaderdag bij de vader, op beide dagen van 09.00 uur tot zondag 18.30 uur.
3.5.
Sinds 30 maart 2021 verblijft [minderjarige 2] bij de moeder en is hij om de week van vrijdagavond tot zondagochtend 09.00 uur bij de vader.
3.6.
Bij beschikking van 8 juli 2021 heeft dit hof voormelde beschikking van 17 augustus 2020 bekrachtigd wat betreft de zorg- en contactregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en (in aanvulling daarop) een wisselmoment voor de vakanties vastgesteld voor beide kinderen, namelijk op vrijdag om 18.30 uur.
Wat betreft de zorg- en contactregeling ten aanzien van [minderjarige 2] heeft het hof een voorlopige contactregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 2] om de week in het weekend van vrijdag tot zondag 09.00 uur bij de vader verblijft en een definitieve beslissing daarover en over het hoofdverblijf van [minderjarige 2] pro forma aangehouden, met het verzoek aan de advocaten van de ouders om het hof voor 1 november 2021 te informeren over het verloop en de uitkomst van de lopende onderzoeken van [minderjarige 2] bij [instantie 1] en [instantie 2] .
3.7.
Bij beschikking van 12 mei 2022 heeft dit hof een bijzondere curator benoemd ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige 2] met de volgende taakomschrijving, zoals beschreven in overweging 7.5.4.:
“Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding om ten behoeve van [minderjarige 2] een bijzondere curator te benoemen om in kaart te brengen wat [minderjarige 2] nodig heeft aan concrete hulpverlening, op welke wijze zijn dagbesteding/onderwijs er dient uit te komen zien en wat dit betekent ten aanzien van de beslissing op het hoofdverblijf en de contactregeling tussen [minderjarige 2] en beide ouders én tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . [minderjarige 2] heeft bijzondere zorg en aandacht nodig en het hof wenst dat, ook al is sprake van een ondertoezichtstelling, een onafhankelijke derde de belangen van [minderjarige 2] behartigt, waarbij aandacht zal moeten zijn voor de manier waarop de strijd tussen de ouders ook van invloed is op de problematiek van [minderjarige 2] . Er is sprake van een belangenstrijd tussen de ouders waardoor [minderjarige 2] klem zit, zodat het hof het aangewezen acht om ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [minderjarige 2] in deze kwestie te behartigen. In het belang van [minderjarige 2] dient er op korte termijn meer concrete informatie te komen over voormelde aspecten, zodat zoveel mogelijk duidelijk wordt wat [minderjarige 2] van beide ouders nodig heeft. In afwachting van de rapportage van de bijzondere curator over [minderjarige 2] zal het verzoek van de vader tot het gelasten van een nader deskundigenonderzoek uitdrukkelijk worden aangehouden.”
3.8.
Bij beschikking van 24 november 2022 heeft dit hof de beschikking van 17 augustus 2020 vernietigd wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en de beslissing over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken aangaande [minderjarige 2] en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 2] waarbij [minderjarige 2] iedere donderdag bij de vader verblijft gedurende anderhalf uur (thans onder begeleiding van [instantie 3] ) waarbij de vader dit contact desgewenst kan uitbreiden tot na het avondeten om 18.30 uur.
3.9.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 19 oktober 2023, heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en tot wijziging van de regeling ter zake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1] , alsmede de voorwaardelijke verzoeken van de vader afgewezen.
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.11.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 2] heeft lichamelijke en verstandelijke beperkingen en heeft continu verzorging nodig. De moeder is volledig verantwoordelijk voor deze verzorging, inclusief al hetgeen voor [minderjarige 2] medisch van belang is. De vader acht zichzelf niet in staat daar op enige wijze aan bij te dragen. [minderjarige 2] verblijft slechts enkele uren per week bij de vader, zulks onder begeleiding van een professional.
Er is niet of nauwelijks sprake van communicatie tussen de ouders. Zeker voor [minderjarige 2] is dit zeer nadelig, nu hij continue zorg en aandacht nodig heeft en ten aanzien van hem ook (onverwachts) situaties aan de orde kunnen komen waarin beslissingen vereist zijn die toestemming vereisen van de gezaghebbende ouders. De situatie rondom [minderjarige 2] is in de afgelopen periode onveilig geworden, vanwege zijn opstandige gedrag. Er wordt momenteel druk gezocht naar een andere plek waar [minderjarige 2] kan gaan wonen. [minderjarige 2] staat op de wachtlijst voor intern verblijf en onderzoek bij de [instantie 4] . Het betreft een VIC (very intensive care) traject. Er moeten veel beslissingen over [minderjarige 2] genomen worden en dat werkt niet met twee ouders die niet met elkaar communiceren en een vader op afstand die alleen maar kan benoemen wat de moeder niet goed doet.
De hoop op verbetering van de verhouding tussen partijen is illusoir gebleken en de pogingen van de GI om tot communicatieafspraken te komen zijn mislukt; dit zijn wijzigingen van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de situatie rechtvaardigen. Solo parallel ouderschap is niet van de grond gekomen. Het is onduidelijk of er nog een traject voor solo parallel ouderschap komt. Het ligt nu al heel lang stil. Er is ook geen basis voor omdat de communicatie tussen de ouders zo slecht is.
[minderjarige 1] is klem komen te zitten tussen de ouders. De huidige situatie leidt tot een vergaande en onacceptabele druk op de kinderen. Naar de mening van de moeder zal eenhoofdig gezag tot werkzame verhoudingen kunnen leiden, nu er dan in ieder geval geen strijd meer hoeft te zijn tussen haar en de vader. Ook zal het tot rust en duidelijkheid leiden, vooral voor de kinderen, die klem zitten tussen de ouders. De moeder zal de vader uiteraard wel steeds over de kinderen blijven informeren en de geldende omgangsregeling blijven naleven. Nu de moeder 24/7 voor [minderjarige 2] zorgt, moet zij in ieder geval over hem met het eenhoofdig gezag te worden belast.
[minderjarige 1] geeft vaak aan dat zij niet steeds een hele week bij de vader wenst te verblijven. Sinds de eerdere procedures heeft zich de situatie ontwikkeld dat [minderjarige 1] in een cyclus van veertien dagen haar broer ( [minderjarige 2] ) gedurende een week niet ziet, omdat zij dan bij haar vader is. Zij mist [minderjarige 2] dan erg. Deze situatie, die zeer in het nadeel van [minderjarige 1] is, gaat steeds meer klemmen. Haar wens is duidelijk: zij wil meer bij de moeder en bij [minderjarige 2] zijn. Nieuw is ook dat [minderjarige 1] het niet kan vinden met de nieuwe partner van de vader met wie hij is gaan samenwonen. De moeder weet dat [minderjarige 1] klem zit, maar zij kan ook niet aan de wens van [minderjarige 1] voorbij gaan, die zij al langdurig heeft.
3.12.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Iedere poging tot verbetering van de communicatie (met inzet van hulpverlening) te komen is door de moeder stelselmatig geweigerd. De gedragsproblematiek van [minderjarige 2] is toegenomen. De moeder heeft uiteindelijk ingezien dat de situatie niet houdbaar is. De moeder heeft de vader uit het niets medegedeeld dat er voor [minderjarige 2] een woongroep gezocht zal worden. Zij heeft de vader niet geïnformeerd over wat er zich heeft afgespeeld. De vader heeft van derden moeten vernemen dat [minderjarige 2] zich in een levensgevaarlijke situatie heeft bevonden.
[minderjarige 1] staat continu in de schaduw van haar broer en voelt zich voor hem en haar moeder verantwoordelijk. Ze heeft veel last van de situatie en is in een loyaliteitsconflict geraakt; in die context is het heel aannemelijk dat [minderjarige 1] bij de moeder vertelt dat zij meer bij haar en [minderjarige 2] wil zijn. De vader hoort in de uitspraken die [minderjarige 1] doet vooral hoezeer zij in een spagaat zit. Ze heeft bij de vader namelijk ook aangegeven dat ze meer bij de moeder wil zijn omdat [minderjarige 2] dan rustiger is; [minderjarige 1] voelt zich voor [minderjarige 2] verantwoordelijk. Dat er voor een andere woonplek voor [minderjarige 2] wordt gezocht, lijkt voor [minderjarige 1] een opluchting te zijn. Overigens gaat dan ook het argument van de moeder niet meer op dat de kinderen bij een wijziging van de zorgregeling meer bij elkaar zullen zijn. Er is geen sprake van dat [minderjarige 1] het niet kan vinden met de partner van de vader en haar zoontje, integendeel. Zij moet echter wel ruimte krijgen om hen aardig te vinden en het leuk te hebben bij de vader. Bij de vader kan [minderjarige 1] even ontsnappen aan de zorg die zij voelt in de situatie van de moeder. In het dorp van de vader gaat [minderjarige 1] ook naar school en daar wonen ook al haar vriendjes en vriendinnetjes.
Het beeld wat de moeder in de loop der jaren heeft geschetst, is dat het goed gaat en dat zij gewoon met rust moet worden gelaten. Dat het eigenlijk niet goed gaat bij de moeder en dat de omstandigheden onveilig zijn voor de kinderen wordt buiten het zicht van de vader en de hulpverlening gehouden. De vader staat wel open voor de mening van professionals en heeft jaren geleden al aan de noodrem getrokken. Daarom is het van groot belang dat beide ouders in gezagskwesties hun mening moeten kunnen laten horen. Zeker nu er voor [minderjarige 2] belangrijke beslissingen dienen te worden genomen omtrent zijn nieuwe woonsituatie en [minderjarige 2] op medisch vlak nog erg kwetsbaar is.
De moeder weigert de DigiD van [minderjarige 2] aan de vader te verstrekken en daardoor kan de vader niet in het medische dossier van [minderjarige 2] . Dat maakt het voor de vader moeilijk om mee te denken met artsen en in het medische beleid. De verzoeken van de moeder ziet de vader als een poging om de vader volledig buiten de opvoeding en verzorging van de kinderen te plaatsen. Het feit dat de vrouw alleen voor [minderjarige 2] zorgt is geen steekhoudend argument. Bovendien is dit argument achterhaald doordat de vrouw wenst dat [minderjarige 2] op de kortst mogelijke termijn elders gaat wonen.
De moeder geeft al jaren aan dat er met de vader niet te communiceren valt, maar dat valt uit geen enkel concreet voorbeeld af te leiden. De vader heeft met goed gevolg het traject bij [instantie 6] doorlopen, terwijl de moeder aangeeft dat dit niet zal lukken: onder geen beding wil zij met de vader geconfronteerd worden. De vader is van mening dat het solo parallel ouderschap een kans moet krijgen, omdat hij nu al merkt dat het [minderjarige 1] rust brengt. Ook heeft [minderjarige 1] sinds enige tijd een eigen therapeut waar de vader en de moeder geen contact mee hebben. Dit lijkt goed te werken. Er is dus wel degelijk hoop op verbetering van de communicatie.
3.13.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De GI staat achter de beslissing om [minderjarige 2] elders te laten wonen. [minderjarige 1] heeft ook bij de GI aangegeven dat zij meer bij de moeder wilt zijn. [minderjarige 1] heeft last van de onrustige en onduidelijke situatie rondom [minderjarige 2] . Bij de vader thuis ervaart [minderjarige 1] echter ook onrust. Haar stiefbroertje is druk en ze vindt het bij de moeder fijner, want daar is ze alleen maar voor zichzelf verantwoordelijk. Bij de vader is ze voor anderen verantwoordelijk. Zij ervaart dat zij bij de moeder haar ‘thuis’ heeft. De leerkracht en vertrouwenspersoon van [minderjarige 1] op school koppelt terug dat [minderjarige 1] lekker in haar vel zit, maar wel in de puberfase zit, waardoor zij meer dromerig is. Al vanaf groep 4 heeft [minderjarige 1] geuit dat ze meer bij haar moeder wil zijn en bij haar moeder wilt wonen. De laatste tijd voelt ze zich bij de moeder wat minder fijn, omdat er met [minderjarige 2] heftige dingen gebeuren. [minderjarige 1] heeft aan haar therapeut verteld dat ze het lastig vindt dat haar ouders het nergens over eens zijn. Voor haar gevoel doet [minderjarige 1] het nooit goed en is er altijd één ouder boos. [minderjarige 1] vertelt ook aan de therapeut dat ze last heeft van de situatie met [minderjarige 2] en dat het onduidelijk is waar hij gaat verblijven, dat ze een grote verantwoordelijkheid voelt voor [minderjarige 2] , dat ze weerstand voelt tegen de partner van de vader en dat haar moeder haar het best begrijpt. De therapeut weet niet of dat alleen in de beleving is van [minderjarige 1] of dat dat echt zo is, want hij hoort in de woorden van [minderjarige 1] geen concrete onderbouwing waarom ze het fijner heeft bij haar moeder. [minderjarige 1] lijkt klem te zitten tussen haar ouders, ze kiest voor de makkelijke weg en dat is bij moeder willen wonen, ook al is het bij de moeder ook niet altijd rustig. Wanneer het contact tussen [minderjarige 1] en de vader wordt beperkt, ontstaat het risico dat zij meer op afstand van elkaar komen te staan. Dat is, ook voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] , niet wenselijk.
De moeder is een traject voor solo parallel ouderschap bij [instantie 5] gestart. Dat is een professional, maar niet iemand die SKJ geregistreerd is. De moeder droeg de kosten zelf. De vader ging er hier niet in mee en vond een andere aanbieder: [instantie 6] . Dat traject liep wel via de GI. Er liepen twee verschillende trajecten die niet samen kwamen. Zo ontstond er weer een patstelling. De ouders hebben ieder hun eigen zienswijzen in de opvoeding. De ouders zouden elkaar goed kunnen aanvullen. De strijd staat daaraan in de weg. De vader is betrokken en geeft om de kinderen; hij denkt goed mee en hij staat gezagsbeslissingen niet in de weg.
Idealiter beginnen ouders opnieuw bij één aanbieder, maar dat is nog niet van de grond gekomen. De GI is nu vooral druk bezig met een plek zoeken voor [minderjarige 2] : dat heeft prioriteit.
3.14.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De moeder heeft oprechte zorgen en denkt dat zij met haar verzoeken rust en duidelijkheid creëren. Er zijn al veel procedures tussen de ouders geweest en ook dit dossier is dik. Wijziging van het gezag biedt geen uitkomst. De vader blijft betrokken en hij wil die rol ook hebben. Hij staat gezagsbeslissingen niet in de weg. Daarom adviseert de raad het gezamenlijk gezag ten aanzien van beide kinderen in stand te laten. De raad ziet geen aanleiding om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
Wat betreft de zorgregeling adviseert de raad om [minderjarige 1] niet te volgen in de wens die zij uitspreekt om meer bij de moeder te zijn, omdat dit voor haar ontwikkeling niet goed zal zijn. Zij zit klem in haar loyaliteit jegens beide ouders. Het is de vraag of het haar intrinsieke wens is, aangezien dergelijke uitspraken bij een kind dat klem zit minder betrouwbaar zijn. [minderjarige 1] zit in een overlevingsstand en kiest voor de gemakkelijkste weg. Wat de raad zorgen baart is dat een kind van tien jaar zegt dat ze fijn vindt dat zij bij één van haar ouders alleen voor zichzelf hoeft te zorgen. Daar moet aandacht voor zijn.
De overwegingen van het hof
3.15.
Het hof oordeelt als volgt.
Gezag
3.15.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds de aantekening van het gezamenlijk gezag op 16 december 2013 tezamen het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen.
3.15.2.
Anders dan de rechtbank, beoordeelt het hof of er sinds de aantekening van het gezamenlijk gezag een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een beëindiging van het gezamenlijk gezag kunnen rechtvaardigen. In de procedures die hebben geleid tot de beschikkingen van 17 augustus 2020 en 8 juli 2021 was het gezag immers geen onderwerp van geschil.
3.15.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.15.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.15.5.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag en laat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in stand. Het hof is van oordeel dat, zoals de rechtbank “ten overvloede” eveneens heeft overwogen, geen sprake is van een van de in artikel 1:253n BW genoemde gronden om de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag te belasten.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder geen concrete relevante omstandigheden aangevoerd die een gezagswijziging rechtvaardigen. De moeder maakt de vader geen concrete verwijten en het is ook niet gebleken dat de vader het nemen van gezagsbeslissingen tegen gaat en/of beslissingen ernstige vertraging oplopen.
De moeder vreest dat als er zaken geregeld moeten worden voor met name [minderjarige 2] dit niet goed gaat omdat de communicatie tussen de ouders zo slecht is. De communicatie is echter al lange tijd slecht en bovendien heeft de moeder daar ook een aandeel in.
De moeder beoogt met de beëindiging van het gezag rust en duidelijkheid te creëren voor de kinderen, die klem zitten tussen de ouders. Het hof ziet in dit geval niet dat een gezagswijziging daadwerkelijk rust voor de kinderen zal brengen en er voor zal zorgen dat de kinderen niet meer klem zitten tussen hun ouders. Zoals de raad naar voren heeft gebracht is de vader immers een betrokken vader die invulling wil geven aan zijn rol als vader. Rust kan juist worden gecreëerd als de ouders er voor zorgen dat de kinderen geen last meer hebben van de ernstig verstoorde verhoudingen tussen hen en de ouders elkaar de ruimte geven om ouder te mogen zijn van hun kinderen. Solo parallel ouderschap kan hierbij helpend zijn. Het traject voor solo parallel ouderschap is nog niet van de grond gekomen omdat de moeder dit traject bij een niet SJK-geregistreerde aanbieder wil volgen, waardoor de GI geen regie kan voeren op dit hulpverleningstraject. Het hof ziet bij de moeder een patroon waarin zij moeilijk kan meebewegen met de voorstellen van anderen en adviezen van professionals en haar eigen koers vaart, waardoor het in de samenwerking spaak loopt. De GI en andere betrokken professionals ervaren de samenwerking met de vader daarentegen als coöperatief. Het hof heeft de vrees dat, wanneer de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast, zij de vader helemaal niet meer zal betrekken bij zaken die rondom de kinderen spelen en dat de vader daardoor op grotere afstand van de kinderen zal komen te staan. Dat acht het hof niet in het belang van de kinderen.
Beide ouders staan nog steeds open voor een traject voor solo parallel ouderschap. Dat heeft nu alleen, vanwege alle onrust rondom [minderjarige 2] , geen prioriteit. Dat kan anders worden als er meer duidelijk is over het perspectief van [minderjarige 2] rondom zijn behandeling en verblijf. Het hof ziet daarom nog voldoende kansen voor de ouders om gezamenlijk het gezag te blijven uitoefenen én meer rust voor de kinderen te creëren.
Zorgregeling
3.15.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.7.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] dient te worden vastgesteld.
3.15.8.
Het hof stelt voorop dat alleen al door het tijdsverloop sinds de beschikkingen van 17 augustus 2020 en 8 juli 2021 en het feit dat [minderjarige 1] ouder is geworden in die periode, kan worden vastgesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die de herbeoordeling van de bestaande zorgregeling rechtvaardigen.
3.15.9.Het hof stelt vast dat de moeder al jaren moeite heeft met de bestaande co-ouderschapsregeling. De moeder beroept zich daarbij op de wens die [minderjarige 1] al lange tijd bij haar en anderen, zoals bij de gezinsvoogd, op school en sinds kort ook bij haar therapeut, kenbaar maakt om meer tijd bij de moeder door te brengen. Het hof is echter, met de raad en de GI, van oordeel dat uit de uitlatingen van [minderjarige 1] duidelijk blijkt dat zij veel last heeft van de jarenlange strijd en spanning tussen haar ouders en dat zij klem zit. Uit haar uitlatingen blijkt dat [minderjarige 1] het moeilijk heeft, bij de vader én bij de moeder. Gezien het loyaliteitsconflict waar [minderjarige 1] in zit is het moeilijk om vast te stellen of het daadwerkelijk haar intrinsieke wens is om het contact met de vader te beperken. Daarbij weegt het hof mee dat er geen signalen zijn dat het met [minderjarige 1] bij de vader niet goed gaat en dat een goed en frequent contact met haar vader in het belang is van haar (identiteits)ontwikkeling.
Ook in dit kader is het van belang dat beide ouders zich gaan inzetten voor het creëren van meer rust in het gezamenlijk ouderschap, zodat [minderjarige 1] kan gaan ervaren dat zij het bij beide ouders fijn mag hebben en dat zij niet voor haar ouders of broer verantwoordelijk is, waardoor [minderjarige 1] meer ruimte krijgt voor haar eigen ontwikkeltaken.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is om de bestaande zorgregeling in alle onderdelen in stand te houden en het contact tussen haar en de vader niet te beperken.
Conclusie
3.16.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep afwijzen.
Proceskosten
3.17.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, C.N.M. Antens en S.J. Vogels en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.