ECLI:NL:GHSHE:2024:1666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.338.247/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 1 december 2023 had besloten de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van een jaar. De moeder voerde aan dat de zorgen over de kinderen onterecht waren en dat zij voldoende zorgde voor hun welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de moeder niet meewerkte aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, vooral na het vertrek van hun halfbroertje [minderjarige 3] naar zijn vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2024 zijn de moeder, de vader, de GI en vertegenwoordigers van de raad gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende meewerkte aan de ondertoezichtstelling en dat de zorgen over de kinderen alleen maar toenamen. De moeder legde de verantwoordelijkheid voor contactherstel met [minderjarige 3] bij de kinderen, wat volgens het hof niet de juiste houding was. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling waren vervuld en dat het noodzakelijk was om de kinderen onder toezicht te stellen om hun ontwikkeling te waarborgen.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders en hulpverleners in situaties van ondertoezichtstelling en de verantwoordelijkheid van ouders voor het welzijn van hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummer: 200.338.247/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/415987/JE RK 23-2014
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de volgende kinderen:
-
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
en
Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2024, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 maart 2024, heeft de raad verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nelemans;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die de griffie heeft ontvangen op 3 april 2024. Daarnaast heeft [minderjarige 2] van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook zijn mening in deze brief te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 december 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.2.
De moeder heeft uit een latere relatie nog een minderjarig kind: [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2022. [minderjarige 3] woont sinds 12 mei 2023 bij diens vader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 december 2023 tot 1 december 2024.
4.2.
De moeder is het niet eens met deze beslissing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het raadsrapport van 8 november 2023 is onzorgvuldig opgesteld. De term ‘vader’ wordt zowel gebruikt voor de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor de vader van [minderjarige 3] . Dit is verwarrend en kan leiden tot onjuiste conclusies en aannames. In het rapport worden diverse incidenten beschreven die zich hebben voorgedaan tussen de moeder en de vader van [minderjarige 3] , waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet aanwezig waren. Daarnaast hebben de zorgmeldingen die zijn gedaan betrekking op [minderjarige 3] en zijn vader, niet op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit alles blijkt dat het voor de raad een onverklaarbare keuze van de moeder was om [minderjarige 3] over te dragen aan zijn vader en de raad vraagt aan de moeder en de kinderen op allerlei manieren naar het effect van deze gebeurtenis op hun gemoedstoestand en op hun leven. De kinderen geven beiden aan dat zij dit een verdrietige gebeurtenis vonden, maar uit niets blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden bedreigd in hun ontwikkeling. De moeder faciliteert hulp en maakt het contact tussen de kinderen mogelijk. Dat er nu geen contact is tussen de moeder, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ligt aan de vader van [minderjarige 3] . Sinds [minderjarige 3] bij hem is, houdt hij alles af. De moeder is niet tegen dit contact. Als de kinderen aan de moeder vragen of zij een rol wil spelen in het contactherstel, dan doet de moeder dat. Het contactherstel met [minderjarige 3] komt echter al in de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] aan de orde, hiervoor is een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet noodzakelijk.
De ondertoezichtstelling brengt niets positiefs. Niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook niet voor de relatie tussen de ouders, nu deze door de ondertoezichtstelling onder druk is komen te staan. Inmenging door een jeugdbeschermer geeft alleen maar onrust en is een belasting voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook als het hof de ondertoezichtstelling in stand laat, dan gaat de moeder niet in gesprek met de GI. Het doet de moeder teveel om haar verhaal bij de GI te doen. Daarbij is het niet noodzakelijk omdat het hartstikke goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het enige dat de moeder aan het doen is, is zichzelf verdedigen, maar zij gaat niemand meer van haar gelijk proberen te overtuigen. De zorg dat [minderjarige 1] niet bij de vader wil slapen is onterecht. [minderjarige 1] kan goed zelf aangeven wat zij wil en is een pienter kind, wat ook wordt onderschreven door de GZ-psycholoog waarbij [minderjarige 1] recent is geweest.
Tot slot stelt de raad, als grondslag voor de noodzaak van een ondertoezichtstelling, dat de moeder een strijdende houding aanneemt richting de vader van [minderjarige 3] . De vader van [minderjarige 3] heeft echter de strijd laten escaleren door niet in overleg te treden en dwangsommen te innen. De moeder is uit deze strijd gestapt en heeft [minderjarige 3] overgedragen aan de vader. Dit kan geen aanleiding zijn om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vervolgens onder toezicht te stellen.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. In het raadsrapport is, anders dan de moeder stelt, vermeld wanneer het de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft en wanneer de vader van [minderjarige 3] . De raad heeft een beschermingsonderzoek verricht naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarvoor apart van [minderjarige 3] een raadsrapport is opgesteld. De moeder heeft helaas geen gebruik gemaakt van haar mogelijkheid om te reageren op het conceptrapport. Het is de voor de raad dan ook onduidelijk welke zinnen de moeder precies bedoelt.
De raad maakt zich zorgen over de negatieve verhouding tussen de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze heeft reeds een lange geschiedenis en is op dit moment nog onverminderd aan de orde. In het verleden zijn er juridische procedures nodig geweest om te komen tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en een contactregeling tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vader. Daarnaast zijn er zorgen dat de moeder volwassenzaken bespreekt met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Eén en ander heeft een negatieve invloed op de loyaliteit van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] richting beide ouders. De moeder laat de kinderen correspondentie met de vader lezen en doet een beroep op de kinderen in contact met de vader als het gaat om de financiën.
De raad verschilt van visie met de moeder over de (gevolgen van de) keuze die zij heeft gemaakt met betrekking tot [minderjarige 3] . De raad heeft uitvoerig met de moeder besproken wat de mogelijkheden zijn voor contactherstel en de raad maakt zich zorgen over de visie en onvoldoende bereidheid van de moeder met betrekking tot dit onderwerp. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor de keuze van contactherstel bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terwijl zij zich dient te realiseren dat deze keuze bij de moeder moet liggen. De raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder de juiste hulp voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] faciliteert en hen voldoende ondersteunt in contactherstel met [minderjarige 3] . Er worden geen mogelijkheden meer gezien in het vrijwillig kader omdat eerder ingezette hulpverlening niet heeft geleid tot het wegnemen van de zorgen. Ook de eerste maanden van de ondertoezichtstelling heeft moeder, blijkens de informatie van de GI, niet gebruikt om de zorgen weg te nemen.
De raad volgt de moeder niet dat er binnen de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] , voldoende aandacht kan zijn voor contact(herstel) met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het ontbreken van het contact met [minderjarige 3] is slechts een onderdeel van de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De zorgen zien op de situatie waarin de moeder plots afstand deed van [minderjarige 3] , er onvoldoende zicht is op wat deze situatie betekent voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de zorg dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem zitten tussen de ouders, zij belast worden met volwassenzaken en dat het [minderjarige 1] niet lukt om bij de vader te slapen. Het is van belang dat een jeugdbeschermer zicht krijgt op het welzijn van de kinderen, kan monitoren of de ouders zich aan de contactregeling houden en of de kinderen niet worden belast met volwassenzaken.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat ogenschijnlijk goed met de kinderen. Het is echter onduidelijk wat de impact is van het vertrek van [minderjarige 3] op de kinderen. De kinderen willen hier met de vader nagenoeg niet over praten. Het kan echter niet anders dan dat het vertrek van [minderjarige 3] impact heeft op de kinderen en in hun hoofd speelt. Het is goed als er hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet. Deze hulp dient echter wel voorzichtig te worden aangepakt nu de kinderen al veel spanningen hebben gehad in het scheidingstraject van de ouders.
De vader wil het beeld dat de moeder schetst, dat het als gevolg van de ondertoezichtstelling slechter gaat met de relatie van de ouders, nuanceren. Het is een periode een stuk minder grillig geweest, maar de vader kan niet zeggen dat de ondertoezichtstelling hierop impact heeft. De vader heeft de wens dat de ouders meer samen optrekken, maar de realiteit is weerbarstiger doordat de ouders regelmatig andere visies hebben. Het is van belang dat er wordt ingezet op contactherstel tussen [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit kan met behulp van de GI, maar de vader heeft zelf ook ideeën over hoe dit contactherstel kan worden gerealiseerd. Het is van belang dat het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voelbaar is dat ook de moeder hiermee instemt en dit niet slechts als een verplichting ziet.
Voor wat betreft het slapen van [minderjarige 1] bij de vader, voert de vader geen strijd meer. Als [minderjarige 1] bij de moeder wil slapen, dan gaat ze daar slapen. De vader vindt het wel jammer dat [minderjarige 1] met uitzondering van de vakanties nagenoeg niet bij de vader wil slapen. Het slaapprobleem lijkt wel te zijn versterkt sinds [minderjarige 3] is weggegaan.
5.4.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI probeert sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling met beide ouders de samenwerking aan te gaan. Met de vader is die samenwerking er, maar met de moeder is die tot op heden niet tot stand gekomen. Het is van belang dat de samenwerking met de moeder ook tot stand komt zodat er beoordeeld kan worden wat de kinderen nodig hebben. Zo dient gekeken te worden welke impact het vertrek van [minderjarige 3] op de kinderen heeft gehad. Omdat het tot op heden niet is gelukt met de moeder in contact te komen heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven en heeft de GI de kinderrechter gevraagd deze schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Bij de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] is een andere jeugdbeschermer van een andere vestiging betrokken, waarmee de jeugdbeschermer in de zaak van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact heeft. De jeugdbeschermer weet dan ook niet of er vanuit die ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan het contactherstel tussen de kinderen.
De GI ziet het in de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als taak om de samenwerking met de moeder aan te gaan en gesprekken met de kinderen te voeren. Uit de gesprekken met de kinderen moet dan blijken wat zij willen, bijvoorbeeld in het contact met [minderjarige 3] . De kinderen dienen emotionele toestemming van de moeder te krijgen om het gesprek met de GI aan te gaan.
5.5.
Het hof overweegt het volgende.
5.5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.2.
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat een ondertoezichtstelling nodig is. In aanvulling op het oordeel van de kinderrechter overweegt het hof nog het volgende.
5.5.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn medio mei 2023 ineens en onvoorbereid geconfronteerd met de keuze van de moeder om hun halfbroertje [minderjarige 3] naar zijn vader te brengen. Sindsdien hebben de kinderen geen contact meer met [minderjarige 3] gehad. Hoewel het volgens de ouders (ogenschijnlijk) goed gaat met de kinderen, blijft het onduidelijk welke impact het vertrek van [minderjarige 3] op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gehad. Zo heeft de raad tijdens het raadsonderzoek onvoldoende een beeld kunnen vormen van de kinderen, met name van [minderjarige 2] . Ook de GI lukt het tot op heden niet om zicht te krijgen op het gezinssysteem. Oorzaak hiervan lijkt mede te liggen in het feit dat de moeder tot op heden niet meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De moeder stelt tijdens de mondelinge behandeling dat zij tot op heden niet heeft meegewerkt aan de ondertoezichtstelling in afwachting van de uitkomst van het onderhavige hoger beroep, maar desgevraagd maakt zij kenbaar ook niet mee te gaan werken in het geval het hof de ondertoezichtstelling in stand zal laten. Deze houding van moeder zorgt ervoor dat de bestaande zorgen alleen maar toenemen in plaats van afnemen. De moeder lijkt zich onvoldoende te realiseren dat de keuzes die zij heeft gemaakt met betrekking tot [minderjarige 3] ook in negatieve zin invloed kunnen hebben op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast baart het zorgen dat de moeder de verantwoordelijkheid voor het contactherstel ten onrechte bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijkt te leggen. Zo erkent de moeder tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] graag contact willen met [minderjarige 3] , maar geeft zij ook aan zich daar niet voor te zullen inspannen tenzij de kinderen uitdrukkelijk een beroep op haar doen. Hiermee belast de moeder de kinderen met een verantwoordelijkheid die niet bij hen hoort te liggen, maar bij de moeder.
Gelet op de zorgen die er bestaan is het van belang dat er zicht komt op de ontwikkeling van de kinderen en welke hulpverlening de kinderen al dan niet nodig hebben. Dit is temeer van belang nu de vader onbetwist heeft gesteld dat de kinderen in het scheidingstraject tussen de ouders al het nodige hebben meegemaakt en dat om die reden hulpverlening zorgvuldig dient te worden opgepakt. Het hof heeft er geen enkel vertrouwen in dat de zorgen in een vrijwillig kader af zullen nemen.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.7.
Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 december 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.