ECLI:NL:GHSHE:2024:1663

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.333.755/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld tussen de vader en de kinderen. De ouders zijn op 21 augustus 1997 in Turkije getrouwd en hebben drie minderjarige kinderen. De moeder is van mening dat de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, omdat de kinderen zich niet prettig voelen in de woonomgeving van de vader. De vader daarentegen stelt dat de moeder geen gegronde redenen heeft voor wijziging van de zorgregeling en dat hij zijn kinderen niet meer heeft gezien sinds juni 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd om een beschermingsonderzoek te starten, gezien de zorgen over het contact tussen de kinderen en de vader. Het hof heeft besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden voor zes maanden om de resultaten van het onderzoek van de raad af te wachten. De beslissing is pro forma aangehouden tot 16 november 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummer: 200.333.755/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/364725 FA RK 19-5499
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Sahin,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Huseinovic.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
  • [minderjarige 3] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 19 oktober 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
23 oktober 2023, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en te bepalen dat een zorgregeling zal luiden, waarbij:
- de vader [minderjarige 3] in het eerste weekend van iedere maand op zaterdag ophaalt om 09.00 uur en om 22.00 uur weer thuisbrengt;
- de vader [minderjarige 3] in het eerste weekend van de maand op zondag om 09.00 uur ophaalt en thuisbrengt om 19.00 uur;
- de vader - indien hij dit wenst - dagelijks na school (om 14.30 uur) [minderjarige 3] ophaalt en om 19.00 uur weer thuis brengt;
- de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de vakanties volledig bij de moeder doorbrengen.
2.2.
Bij verweerschrift van 9 januari 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de verzoeken van de moeder af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie vermeent te behoren, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en de gronden. Kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 27 november 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 18 maart 2024 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 18 maart 2024 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 20 maart 2024 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de mail van de advocaat van de moeder van 21 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, ieder apart, met de voorzitter van het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 21 augustus 1997 in Gülpinar, Turkije met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is inmiddels door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006 (hierna: [minderjarige 1] ),
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 2] ),
  • [minderjarige 3] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 14 februari 2020 is door de rechtbank bepaald, voor zover in deze procedure van belang, dat de vader en de kinderen recht hebben op contact met elkaar iedere vrijdagmiddag na schooltijd (14.30 uur) tot 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen op school ophaalt en bij de moeder terugbrengt.
3.5.
Bij beschikking van 17 november 2020 heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de vader en de kinderen voorlopig recht hebben op contact met elkaar iedere vrijdagmiddag van 14.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen om 14.30 uur ophaalt op school en om 18.30 uur bij de moeder terugbrengt.
3.6.
Bij beschikking van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de vader en de kinderen voorlopig recht hebben op contact met elkaar:
- het eerste weekend van iedere maand van zaterdag 9.30 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de kinderen op zaterdag door de vader bij de moeder worden opgehaald en op zondag door de vader worden teruggebracht bij de moeder, alsmede
- gedurende de overige weekenden van de maand iedere vrijdagmiddag van 14.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vader de minderjarigen dan om 14.30 uur op school ophaalt en om 18.30 uur weer bij de moeder terugbrengt.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] recht hebben op contact met elkaar:
- het eerste weekend van iedere maand van zaterdag 9.30 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede
- gedurende de overige weekenden van de maand iedere vrijdagmiddag van 14.30 uur tot 18.30 uur,
waarbij de vader de kinderen in het kader van de uitvoering van de regeling zal ophalen bij de moeder en zal terugbrengen bij de moeder.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder is het niet eens met de zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De overnachting van zaterdag op zondag is niet in het belang van de kinderen, omdat de kinderen zich niet fijn voelen in het complex waar de vader verblijft. De vader deelt een woonhuis met meerdere mensen en de vader slaapt bij de kinderen op de kamer. De kinderen ervaren hierdoor een gebrek aan privacy. Volgens de moeder mist de vader bovendien de pedagogische vaardigheden om aan te sluiten bij de kinderen. [minderjarige 2] wil inmiddels geen omgang meer met de vader en de moeder ziet gelet op de leeftijd van [minderjarige 2] geen mogelijkheid om de regeling bij [minderjarige 2] af te dwingen. De moeder wil daarnaast ook dat vastgelegd wordt dat alle drie de kinderen gedurende alle vakanties bij haar verblijven.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Volgens de vader is de moeder in haar grief ten aanzien van de zorgregeling primair niet-ontvankelijk, omdat iedere grond en toelichting ontbreekt. Subsidiair stelt de vader zich op het standpunt dat hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende grond is voor een wijziging van de zorgregeling. Volgens de vader heeft de moeder nagelaten te stellen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de zorgregeling gewijzigd dient te worden. Daarnaast blijft de moeder volgens de vader proberen de contactmomenten tussen de vader en de kinderen te beperken. De vader heeft [minderjarige 2] al vanaf juni 2023 niet meer gezien en de moeder werkt ouderverstoting in de hand. De vader werkt 38 uur per week, zodat het voorstel van de moeder om [minderjarige 3] na schooltijd op te halen niet realistisch is.
Ten aanzien van de het verzoek van de moeder over de vakanties stelt de vader dat de huidige contactregeling in de vakanties gewoon doorloopt. De vader heeft aan de moeder wel zijn toestemming willen verlenen voor de vakantie van de moeder met de kinderen, maar de moeder wilde harerzijds aan de vader geen toestemming geven om met de kinderen op vakantie te kunnen gaan.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. De oplossing van de impasse waarin de ouders en de kinderen zijn gekomen ligt niet in het toe- of afwijzen van het verzoek van de moeder. De raad maakt zich er zorgen over of de kinderen een eigen vaderbeeld kunnen vormen en het contact aan kunnen gaan dan wel kunnen herstellen met de vader. De raad heeft in verband met de bestaande problematiek tijdens het raadsonderzoek van 27 september 2022 een ondertoezichtstelling overwogen, maar is destijds niet tot dat verzoek overgegaan omdat de ouders hulp zochten. De hulpverlening is op dit moment echter (deels) gestopt en de doelen zijn niet behaald. Dit betekent dat de zorgen bij de raad over het contact tussen de kinderen en de vader groter zijn geworden. Die situatie geeft de raad aanleiding om ambtshalve een beschermingsonderzoek te starten. De raad heeft aangegeven dit onderzoek uit te kunnen breiden naar een onderzoek ten aanzien van de zorgregeling. De gewijzigde woonsituatie van de vader kan in dit onderzoek worden meegenomen.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is.
De rechtbank heeft voorts Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
3.11.2.
Anders dan de vader, is het hof van oordeel dat de moeder haar grief voldoende duidelijk heeft toegelicht. De moeder is ontvankelijk in haar beroep.
3.11.3.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de zorgregeling. Van belang daarbij is dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de zorgen over de kinderen sinds het vorige raadsonderzoek van 27 september 2022 zijn toegenomen, waardoor de raad op dit moment aanleiding ziet ambtshalve een beschermingsonderzoek te starten. Het hof betrekt hier verder bij dat de moeder en de vader tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven in te kunnen stemmen met een aanhouding van de beslissing op het verzoek in afwachting van het onderzoek van de raad.
Het hof zal, conform het advies van de raad, de raad gelasten het door de raad aangekondigde beschermingsonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , voor zowel de reguliere zorgregeling als de verdeling van de vakanties.
Hoewel de moeder in haar verzoek in hoger beroep ook [minderjarige 1] betrekt in de kwestie rondom de vakantieregeling, stelt het hof vast dat de rechtbank geen zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] heeft vastgesteld. Gelet op hetgeen zowel de moeder als de vader desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hierover hebben verklaard stelt het hof vast dat het onderzoek van de raad zich niet hoeft te richten op de mogelijkheden van contact tussen de vader en [minderjarige 1] (al dan niet in de vakanties).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verzoekt het hof de raad te rapporteren en te adviseren over de volgende vragen:
  • welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad rondom (herstel van) de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ?
  • wat is er nodig om die belemmeringen weg te nemen?
  • welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is het meest in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zowel voor wat betreft de reguliere zorgregeling als de verdeling van de vakanties?
  • hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren komen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld, en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.11.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden voor een periode van zes maanden, teneinde de resultaten van het onderzoek van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport van de raad.
3.11.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere beslissing aanhouden tot
16 november 2024, pro forma.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11.2 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 16 november 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is op 16 mei 2024 uitgesproken door mr. A.M. Bossink in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.