ECLI:NL:GHSHE:2024:1658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
20-002924-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarig stiefkind door stiefvader

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, stiefvader van het slachtoffer, was eerder veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 2.619,40 toegewezen gekregen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van zes maanden gevangenisstraf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betwist dat er sprake was van ontuchtige handelingen.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld en deze ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten tussen de verdachte en het slachtoffer. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 31 december 2018.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten wegen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geen berouw getoond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen en de gevolgen van seksueel misbruik.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002924-22
Uitspraak : 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 9 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-038972-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 2.619,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is tenslotte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot heden begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade moet worden afgewezen en de immateriële schade, indien het hof tot een veroordeling mocht komen, dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 31 december 2018 te Best ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), door in de borsten van die [slachtoffer] te knijpen en/of de borsten en/of tepels van die [slachtoffer] te strelen en/of aan te raken en/of zijn hand in de broek van die [slachtoffer] te doen en/of in de billen van die [slachtoffer] te knijpen en/of de billen van die [slachtoffer] te strelen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2018 tot en met 31 december 2018 te Best ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), door in de borsten van die [slachtoffer] te knijpen en de borsten en tepels van die [slachtoffer] te strelen en/of aan te raken en zijn hand in de broek van die [slachtoffer] te doen en in de billen van die [slachtoffer] te knijpen en de billen van die [slachtoffer] te strelen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsmiddelen van de rechtbank en maakt die, met enige aanvullingen en verbeteringen, tot de zijne. Nu het hof op een aantal punten tot wijziging c.q. aanvulling van de bewijsoverwegingen komt, zal het hof ten behoeve van de leesbaarheid de bewijsconstructie in zijn geheel in het arrest opnemen.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen 1 tot en met 4 zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van politie Eenheid Oost-Brabant, Zedenteam ’s-Hertogenbosch, BVH-nummer 2021154109, onderzoek Luipaard, gesloten d.d. 14 februari 2022, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-67. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 28 juli 2021 (pg. 11-13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

[slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) vertelde dat ze vanaf haar derde werd opgevoed door haar moeder en stiefvader ( [verdachte] , [geboortedatum] (
het hof begrijpt: de verdachte)). Ze vertelde dat haar moeder en stiefvader in 2019 uit elkaar zijn gegaan. In december 2018 heeft haar stiefvader haar aangerand. Haar moeder en zusje waren op dat moment niet thuis. Stiefvader en [slachtoffer] lagen op de bank en toen begon het ineens. Hij had drank op en begon opeens op een sensuele/bevredigende manier onder haar shirt aan haar borsten en tepels te zitten. Hij zat ook aan haar kont. In eerste instantie zei hij niks. Daarna had hij gezegd dat hij het niet normaal vond als vader bij stiefdochter. Hij had ook gevraagd naar bevestiging, maar [slachtoffer] kon niks zeggen. Er is verder niks gebeurd en [slachtoffer] heeft niks bij hem aangeraakt.
Waar is het gebeurd: [adres]
Wanneer is het gebeurd: December 2018

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2021 (pg. 14-21), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :

Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum slachtoffer]
Waarvan kom je aangifte doen?
- Voor een aanranding met mijn vader. Officieel mijn stiefvader. [verdachte] .
Wanneer is het gebeurd?
- December 2018.
Wat is er gebeurd?
- We lagen op de bank en hij begon aan mijn borsten te zitten uit het niets. Hij is naar de wc gegaan. Toen hij terugkwam is hij verder gegaan. Hij is onder mijn bh gegaan en heeft aan mijn tepels gezeten. Daarna onder mijn broek naar mijn kont. Zo is het een tijdje doorgegaan. Toen is hij weer naar de wc gegaan en is het gestopt.
Dan liggen jullie daar op de bank, hoe begint het dan?
- Hij begon uit het niets aan mijn borsten te knijpen. Dat gebeurde wel vaker op een grappige manier. In eerste instantie dacht ik er niks van.
- Hij bleef dat een tijdje doen. Aan mijn borsten zitten. De eerste keer was over mijn kleren. Uiteindelijk is hij via hier (borstkas) naar boven gegaan.
Op welk moment is hij gaan vragen?
- Na een minuut of drie. De eerste keer was toen hij nog boven mijn kleding aan mijn borsten zat.
Hij ging via de hals erin?
- Ja
En toen?
- Toen is hij aan mijn tepels gaan zitten. Hij heeft toen ook weer gevraagd. Hij kneep en streelde over mijn tepels.
En dan?
- Hij vroeg af en toe of het oke was. Toen was er een moment dat hij met zijn hand onder mijn broek ging. Hij was toen ook naar de wc geweest.
Hij deed ook je bh uit?
- Wanneer weet ik niet precies, maar wel nadat hij naar de wc ging.
Wanneer ging hij naar de wc?
- Vrij aan het begin. Hij zei toen niks.
En dan?
- Toen kwam hij liggen. Ik kon toen niks. Hij ging verder waar hij gebleven was. Ik weet niet exact waar hij gebleven was.
Op welk moment gaat hij met zijn hand in je broek?
- Nadat hij naar de wc was geweest. Hij was toen al wel ff bezig. Hij kneep in mijn kont en streelde over mijn kont.
Op of onder je onderbroek?
- Er onder.
Heb jij of heeft hij je bh uitgedaan?
- Dat heb ik niet gedaan.
Hij gaat ermee door. Wat bedoel je dan?
- Aan mijn tepels, borsten en kont zitten. Hij doet verder niks anders.
- Hij is er nog op teruggekomen. Ik heb uitspraken die hij heeft gedaan direct opgeschreven in 2018. Ik heb alles meteen opgeschreven omdat ik uit het verleden weet dat ik anders dingen ga vergeten.
Opmerking verbalisant: [slachtoffer] zit op haar telefoon om deze uitspraken op te zoeken.
Hij (
het hof begrijpt: zij, aangeefster [slachtoffer]) had opgeschreven:
- Dat het niet normaal was voor een dochter en vader;
- Dat hij mij niet wilde beschadigen;
- Hij vroeg of ik er problemen mee had vanwege eerdere ervaringen;
- Dat het niet waard was om mijn moeder daarvoor te verliezen;
- Dat we het maar moesten vergeten;
- Dat het tussen ons twee moest blijven;
- Dat als ik er ooit problemen mee zal krijgen dat ik het tegen niemand moest vertellen maar naar hem moest komen;
- Hij heeft gevraagd of ik dacht of het normaal was;
- Hij heeft gezegd dat ik mijn bh aan moest doen omdat andere het anders zouden zien.
Waar is het gebeurd?
- [adres] , in de woonkamer.
Is er nog iets gebeurd, vlak naderhand?
- Hij heeft toen die uitspraken gedaan, dat was meteen nadat hij terugkwam van de wc. Daarna helemaal nooit meer tot 1 juli.
Heb je nog contact gehad met [verdachte] ?
- Ik heb hem toen een keer geappt
Toen heb jij contact gezocht met [verdachte] . Wanneer was dat?
- Ook 1 juli.
Wat staat erin?
- Hoi papa, ik zit eigenlijk best met de avond dat jij zo aan mijn tepels en borsten hebt gezeten. Jij hebt altijd gezegd dat ik altijd naar je toe kan komen. Heb het hier best lastig mee.
Vervolgens zijn hier antwoorden op gekomen. Hoe ging dit?
- Hij heeft dezelfde dag nog drie berichten gestuurd. Bij het derde bericht heeft hij die direct meteen verwijderd. Daarna de andere twee ook. De eerste twee heb ik gelezen en de derde niet. Die was meteen weg. Ik heb wel screenshots van die eerste twee berichten voordat ze waren verwijderd.

3. Een proces-verbaal van bevindingen van d.d. 2 februari 2022 (pg. 34-36) met bijlagen (pg. 65-66), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 11 augustus 2021 heb ik, [verbalisant 1] , onderzoek gedaan naar de communicatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] .
Te zien is dat het nummer [telefoonnummer 1] afkomstig is van [slachtoffer] . Haar naam op WhatsApp is [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft tijdens het informatie gesprek aan ons aangegeven dat ze zichzelf [slachtoffer] noemt. Te zien is dat het nummer [telefoonnummer 2] afkomstig is van [verdachte] .
Communicatie tussen [slachtoffer] en [verdachte]
In de communicatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] op 1-7-2021 tussen 15:51 uur en 16:37 uur is het volgende zichtbaar (hierbij zijn twee verwijderde berichten uitgewerkt, omdat [slachtoffer] daar een screenshot van had gemaakt):
[slachtoffer] , 15:51:
‘Hoi papa, Ik zit eigenlijk best met de avond dat jij zo aan mijn tepels en borsten hebt gezeten.. Je hebt gezegd dat ik altijd naar je toe kon komen. Heb het hier best lastig mee.’
[verdachte] , 15:57:
Deleted by the sender
Tekst te zien op screenshot (
pagina 65, met erop handgeschreven bijlage 9, van het procesdossier):
- Oke, hier overval je mij echt mee, snap dat het voor jou heel naar voelt. En mag jouw zeker geen naar gevoel geven. Jij mag zeker altijd naar mij toe komen. Ik heb het ook altijd als lastig gevonden dat ik geen contact met jou had. Maar wilde jou vooral de ruimte geven. Maar wat het betreft dat incident heb ik ook heel duidelijk bij gezegd dat ik jou vader ben en jou geen pijn wil doen en beschadigen. En dat ik wil ik nog steeds niet.
[verdachte] , 16:03:
Deleted by the sender
Tekst te zien op screenshot (
pagina 66, met erop handgeschreven bijlage 10, van het procesdossier):
‘Voor mij voelde dat op dat moment als een wisselwerking van iets wat zomaar tussen ons gebeurde. Maar heb ook heel duidelijk aan jou gevraagd of ik moest stoppen.’
(pagina’s 59 t/m 62)
[verdachte] , 16:04:
Deleted by the sender
[slachtoffer] , 16:09
‘Waarom heb je het nu verwijderd?’
[verdachte] : 16:10:
‘Oke, hier overval je mij mee’
[slachtoffer] : 16:10:
‘Ik snap dat het nooit je intentie was, maar ik heb nooit ja gezegd..’
[verdachte] , 16:11, 16:12, 16:13 en 16:14:
‘Ik zou het fijn vind als het daar heel lastig mee hebt dat jij daar met mij over komt praten’
‘Ik heb nooit de intentie gehad om jou pijn te doen. Jij weet hoeveel jij voor mij betekent’
‘Toen ik er naar vroeg ben ik gelijk gestopt omdat ik jou vader ben.’

4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 februari 2022 (pg. 44-56), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

V: [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) heeft aangifte gedaan tegen jou. In die aangifte vertelt ze dat jij aan haar borsten zou hebben gezeten. Wat kun jij daarover verklaren?
A: We lagen ook vaak samen tegen elkaar aan op de bank tv te kijken. Ze begon toen op een gegeven moment mij plagerig of uitdagend in mijn borst te knijpen. Op een gegeven moment heb ik tegen [slachtoffer] gezegd dat ik als ze dit bleef doen dat ik het dan terug zou doen. Ik weet wel dat ik op een gegeven moment een keer tegen [slachtoffer] heb gezegd: " [slachtoffer] we moeten dit niet meer doen, ik ben je vader". Het is toen ook gestopt.

5. Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 april 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

U, voorzitter, merkt op dat in het dossier achter mijn verhoor bij de politie screenshots van WhatsApp gesprekken zijn gehecht tussen [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) en mij en vraagt mij of ik mij in de berichten herken. Dat klopt, ik herken mijzelf daarin. Ik reageerde op het WhatsApp-bericht dat [slachtoffer] had gestuurd naar mij.
U, voorzitter, vraagt mij of ik heb geknepen in de borst van [slachtoffer] of in de buurt van de borst. Ja.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft in eerste aanleg gelijkluidende verweren gevoerd en integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern het navolgende aangevoerd. De verdachte ontkent en betwist dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Er zou hooguit sprake zijn geweest van plagerijen, waarbij de verdachte als reactie op een soortgelijke gedraging van aangeefster boven de borst van aangeefster heeft geknepen, wat in het geheel niet seksueel van aard was. Het geheel zou in een andere context moeten worden gezien en van ontuchtige handelingen kan aldus niet worden gesproken. Bovendien is er geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat er – naast het knijpen boven de borsten – andere gedragingen hebben plaatsgevonden en dat zij onder haar kleren is betast aan haar borsten, tepels en billen. Resumerend is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak.
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsoverwegingen van de rechtbank en maakt die, met enige aanvullingen en verbeteringen, tot de zijne. Nu het hof op een aantal punten tot wijziging c.q. aanvulling van de bewijsoverwegingen komt, zal het hof ten behoeve van de leesbaarheid de bewijsconstructie in zijn geheel in het arrest opnemen.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Vereist is dat de verklaring van een getuige voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aangeefster tijdens het informatief gesprek zeden en bij haar uitgebreide aangifte consistente en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Het hof acht de verklaringen geloofwaardig. Zij vinden bovendien steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof gaat er bij de beoordeling van uit dat de door de verdachte verzonden WhatsApp-berichten, zoals hiervoor vermeld, betrekking hebben op hetgeen volgens aangeefster is voorgevallen op de avond die zij in haar eerste bericht aan de verdachte benoemt. Ook de verdachte spreekt immers over één incident, terwijl het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt bieden om aan te nemen dat de verdachte een ander incident op het oog heeft dan aangeefster. Het hof acht ook volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte, zoals hij stelt, het woord ‘tepels’ in het eerste bericht van aangeefster (dat in totaal slechts 36 woorden telt) niet zou hebben gelezen toen hij op het bericht van aangeefster reageerde. Daarvan uitgaande en gelet op de ontkennende proceshouding van de verdachte is het bepaald opvallend te noemen dat in geen van de door de verdachte als reactie op dit bericht van aangeefster verzonden en deels ook weer verwijderde berichten – waar enige tijd mee was gemoeid – een ontkenning valt te lezen van het aanraken van de borsten en de tepels van aangeefster. Meerdere passages uit de door de verdachte verzonden berichten zijn in de gegeven situatie veeleer als impliciet bekennend aan te merken, met name de zinsnedes
(onderstreping door hof): ‘Snap dat
hetvoor jou heel naar voelt’ en ‘Voor mij voelde
datop
dat momentals een wisselwerking van iets wat zomaar tussen ons gebeurde. Maar heb ook heel duidelijk aan jou gevraagd of ik moest stoppen.’
Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de uitspraken van de verdachte, die ze meteen na het incident in haar telefoon heeft genoteerd omdat ze die anders wellicht zou vergeten, zoals hiervoor in de bewijsmiddelen weergegeven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij enkel boven de borst van aangeefster heeft geknepen en dat dit knijpen door beiden werd gezien als plagerige handelingen die over en weer plaatsvonden. De verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij andere handelingen heeft verricht bij aangeefster. Met betrekking tot de WhatsApp-berichten die hij naar aangeefster heeft verstuurd, heeft de verdachte verklaard dat die berichten gingen over eerdergenoemde plagerijen tussen hem en aangeefster en dat hij enkele berichten had verwijderd, omdat de inhoud van de berichten niet overeenkwam met hetgeen daadwerkelijk was gebeurd. Het hof schuift de verklaringen van de verdachte, gelet op het hiervoor overwogene, als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. De verklaringen acht het hof niet aannemelijk en vinden bovendien op geen enkele wijze steun in het procesdossier. Het hof neemt ook hierbij in aanmerking dat uit de inhoud van de WhatsApp-berichten die de verdachte ruim tweeëneenhalf jaar na het bewezenverklaarde naar aangeefster heeft verstuurd, volgt dat hij heel goed wist over welk voorval het ging en dat de berichten geenszins duiden op ‘onschuldig’ handelen dat destijds vaker dan één keer zou zijn voorgekomen.
De door aangeefster en de moeder van aangeefster, tevens ex-vrouw van de verdachte, in hoger beroep afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris geven het hof geenszins aanleiding om te komen tot een ander oordeel. Zij versterken het oordeel dat de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en juist is.
Conclusie
Het hof sluit zich aan bij de conclusie van de rechtbank, inhoudende dat het steunbewijs duidelijk aanwijzingen biedt dat tussen de verdachte en aangeefster een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen waarover aangeefster heeft verklaard, heeft verricht en dat de verdachte als stiefvader van de toen nog minderjarige aangeefster duidelijk heeft moeten weten dat dit niet had mogen gebeuren.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangeefster, zoals hiervoor is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op een dag in december 2018 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn (toen) minderjarige stiefdochter. De verdachte heeft de borsten, waaronder de tepels, aangeraakt en gestreeld en hij heeft in de billen geknepen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd van het slachtoffer en van het vertrouwen dat zij in hem als stiefvader had. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de verdachte om zijn stiefdochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden. Daarin is hij ernstig tekortgeschoten. Bovendien heeft de verdachte een onveilige situatie gecreëerd in een omgeving, de ouderlijke woning, die voor het slachtoffer veilig had moeten zijn. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit grote schade kan toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van een kind. De verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer en heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten, zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn handelen. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte tot zijn handelen is overgegaan, terwijl hij wist van het eerdere seksueel misbruik van het slachtoffer en de aanmerkelijke psychische gevolgen die het misbruik bij haar teweeg hebben gebracht. De verdachte heeft op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, enige verantwoordelijkheid genomen of berouw getoond voor dit uitermate kwalijke gedrag. Het hof rekent dit verdachte ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 7 november 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte de praktische kant van zijn leven op orde heeft. Wel zijn op financieel en relationeel gebied wat aandachtspunten te benoemen. De verdachte kan financieel gezien net rondkomen. Hij beschikt over een beperkt sociaal netwerk en de relatie met zijn – inmiddels – ex-vrouw is stroef te noemen. Uit voornoemde rapportage komt verder naar voren dat de verdachte met zijn ex-vrouw twee kinderen heeft, die bij hun moeder wonen. Bij een veroordeling wordt door de reclassering geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht wordt niet nodig bevonden, gezien het laag ingeschatte recidiverisico.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij een huurwoning heeft, dat hij als monteur werkt en al 26 jaar in dienst is bij dezelfde werkgever, dat zijn inkomen 2500 euro bedraagt, dat hij een nieuwe partner heeft en dat hij op dit moment geen omgangsregeling of contact heeft met zijn (biologische) kinderen uit zijn eerdere relatie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het hiervoor overwogene, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden. Het hof acht dus een lichtere straf dan de advocaat-generaal, maar – gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de proceshouding van de verdachte – een zwaardere straf dan de rechtbank passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 11.181,40 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schadevergoeding valt uiteen in:
Reis- en parkeerkosten € 104,40
Telefoonkosten € 15,00 +
Subtotaal € 119,40
Immateriële schade € 11.062,00 +
Totaal € 11.181,40
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.619,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de immateriële schade, indien het hof tot een veroordeling mocht komen, gematigd zal worden.
Het hof overweegt als volgt.
Reis-, parkeer- en telefoonkosten
De benadeelde partij vordert onder meer als ‘materiële schade’ de vergoeding van reis-, parkeer- en telefoonkosten. Uit de toelichting op de vordering volgt dat de reis- en parkeerkosten samenhangen met het doen van aangifte, het voeren van een gesprek met de officier van justitie, het bijwonen van de zitting en het ondergaan van behandelingen. De telefoonkosten hebben betrekking op contacten met de politie, de huisarts en een psycholoog. De opgevoerde reis- en parkeerkosten respectievelijk telefoonkosten zijn niet uitgesplitst naar activiteit of contactmoment: er worden telkens totaalbedragen gevorderd.
Het hof stelt voorop dat reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting niet als materiële schade, maar als proceskosten moeten worden aangemerkt. Zij komen echter niet voor vergoeding in aanmerking, indien de benadeelde partij – zoals in deze zaak – procedeert bij gemachtigde. Reis- en telefoonkosten die verband houden met contacten met de politie komen niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking. Zonder nadere onderbouwing kan daarvan niet worden gezegd dat zij gemaakt zijn ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’, zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Alleen al gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is zonder nadere onderbouwing aan de zijde van de benadeelde partij door het hof niet vast te stellen in hoeverre de gevorderde (totaal)kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere splitsing en onderbouwing levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal het hof bepalen dat de vordering ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat zedendelicten een ernstige inbreuk maken op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Uit de bij het schadeformulier gevoegde stukken ter onderbouwing en de mondelinge toelichting ter terechtzitting in hoger beroep blijkt bovendien dat de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde en tot de dag van vandaag nog steeds de gevolgen en klachten daarvan ondervindt. Dit is aan de verdachte toe te rekenen.
Voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag acht het hof de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat rechtstreeks in verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat te vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat te beoordelen of en in hoeverre die schade het rechtstreekse gevolg is van het door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Ook hier geldt naar het oordeel van het hof dat nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering is daarom voor het overige niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Nu de exacte dag waarop het bewezenverklaarde in de bewezenverklaarde periode heeft plaatsgevonden niet is komen vast te staan, zal het toe te wijzen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 17 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.