VII.
Het hof voegt aan de bewijsvoering van de rechtbank van het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde het volgende bewijsmiddel toe: ‘Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 22 juni 2023 (pg. 83), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] ’.
Verbetering en aanvulling van de bewijsoverwegingen
I.
Het hof laat uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde, zoals weergeven op pagina 4, 5e alinea van het vonnis, het volgende vervallen: “Die verklaring is niet in strijd met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .”
II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in de kern bezien haar in eerste aanleg gevoerde verweren ten overstaan van het hof herhaald en – samengevat, op gronden als nader omschreven in de pleitnotitie – aangevoerd dat het bewijs van het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder feit 1 tenlastegelegde tekortschiet, nu dat het bewijs dat de verdachte met zijn auto tegen het voertuig van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gereden, enkel kan worden ontleend aan de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer 2] voornoemd, doch hun verklaringen, gelet op de omstandigheid dat zij wisselend en/of tegenstrijdig hebben verklaard, onbetrouwbaar en derhalve onbruikbaar zijn voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 20 juni 2022 in de woonstraat van de verdachte in [locatie] een achtervolging is aangevangen tussen de verdachte en aangevers, waarbij de verdachte met hoge snelheid – naar eigen zeggen met een snelheid variërend van 80 tot 100 kilometer per uur – in zijn auto door [locatie] achter het voertuig van aangevers is aangereden, in de richting van Simpelveld. Uit de aangifte van aangever [slachtoffer 1] volgt dat aangever [slachtoffer 1] , in een poging om aan de verdachte te ontkomen, [locatie] is uitgereden, waarna hij vervolgens met een snelheid van 100 tot 120 kilometer per uur over de Bulkemweg richting Simpelveld is gereden. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte op de Bulkemweg meermalen met zijn auto tegen de achterzijde van zijn auto is aangereden. Op het moment dat aangever [slachtoffer 1] in een flauwe bocht reed, voelde hij een harde tik tegen de achterkant van zijn auto, waarna hij de macht over het stuur is verloren en met zijn auto van de weg is geraakt en het weiland in is gereden. Hierbij is de auto meermalen over de kop gevlogen.
Uit de aangifte van aangeefster [slachtoffer 2] volgt dat zij gedurende de achtervolging het alarmnummer 112 heeft gebeld.
Uit de uitgewerkte 112-melding komt naar voren dat aangeefster in paniek het alarmnummer heeft gebeld en de centralist heeft verteld dat haar ex-man achter hen (
het hof begrijpt hier: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )aan reed en dat hij (
het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte) hen kapot wilde hebben. Aangeefster heeft verteld dat zij in [locatie] reden in de richting van Simpelveld. Blijkens de melding riep aangeefster dat zij sneller door moesten rijden. Aangeefster vertelde meermalen dat ‘hij’ hen hard en ‘echt’ aan het rammen was. Op enig moment is een knal te horen en gekreun. Het lukt de centrale vervolgens niet meer om contact te krijgen met aangeefster.
Anders dan de raadsvrouw, maar met de rechtbank, is het hof van oordeel dat aangifte van aangever [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar is en aldus tot het bewijs kan worden gebezigd. In gelijke zin oordeelt het hof dat ook de – in de 112-melding vervatte – verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] geloofwaardig en betrouwbaar is. Daartoe overweegt het hof dat de aangifte van aangever [slachtoffer 1] en de 112-melding van aangeefster [slachtoffer 2] gedetailleerd zijn en elkaar op essentiële onderdelen, met name waar het de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde betreft, ondersteunen. Voorts vindt de aangifte van [slachtoffer 1] steun in de uitgewerkte 112-melding, waarin staat opgetekend dat een man (
naar het hof begrijpt: aangever) is te horen, die aan het roepen en schreeuwen is en onder meer zegt: “Bel 112, we worden hier net van de weg afgereden.”.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de – in de 112-melding vervatte – verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] heeft het hof voorts nog in aanmerking genomen dat aangeefster nog gedurende het incident naar het alarmnummer heeft gebeld en heeft verklaard dat zij door de verdachte werden achtervolgd. Dit, tezamen met de omstandigheid dat uit de melding valt af te leiden dat aangeefster in paniek was en in angst verkeerde, maakt dat haar verklaring authentiek op het hof overkomt, zodat, naar het oordeel van het hof, aan de uitgewerkte 112-melding extra gewicht toekomt.
De andersluidende verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de auto van aangevers is gepasseerd zonder deze te hebben geraakt en dat hij niet heeft gezien dat de auto van aangever [slachtoffer 1] van de weg is geraakt, omdat hij onderweg was naar zijn zoon in Simpelveld, het hem niet meer interesseerde waar de auto was gebleven en hij op geen enkel moment in zijn achteruitkijkspiegel heeft gekeken, kan het hof op geen enkele logische of geloofwaardige wijze rijmen met de omstandigheid dat de verdachte – ook naar eigen zeggen – enkele momenten daarvoor nog was verwikkeld in een achtervolging met de auto op hoge snelheid met de aangevers in hun auto. Het hof schuift de verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Hetgeen verder door de raadsvrouw ter betwisting van de bruikbaarheid van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede hetgeen overigens ten verwere is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Nu het hof de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet tot het bewijs bezigt, behoeven de ter zake daarvan gedane voorwaardelijke verzoeken van de raadsvrouw geen nadere bespreking.
Op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
De raadsvrouw van de verdachte heeft – ingeval van een bewezenverklaring – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bepleit dat het hof zal volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat het hof zal afzien van oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, dan wel dat het hof die maatregel geheel voorwaardelijk zal opleggen, nu een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid tot gevolg zal hebben dat de verdachte zijn baan zal verliezen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is met hoge snelheid in zijn auto achter de auto van de slachtoffers – zijn broer, [slachtoffer 1] , en diens partner en tevens verdachtes ex-partner, [slachtoffer 2] – aangereden. Hierbij is een achtervolging ontstaan in en buiten het dorp [locatie] . Gedurende die achtervolging is de verdachte met hoge snelheid met zijn voertuig tegen de achterzijde van het voertuig van de slachtoffers aangereden, waardoor het slachtoffer [slachtoffer 1] de controle over het stuur is verloren en de auto van de weg is geraakt. Vervolgens is de auto met daarin de slachtoffers meermalen over de kop gevlogen en in een weiland tot stilstand gekomen. Ten gevolge hiervan hebben de slachtoffers fors letsel opgelopen. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Het feit dat de slachtoffers geen zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat de verdachte enkel oog had voor zijn eigen gevoelens van woede en frustratie en zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij op 8 juni 2022 de auto van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft beschadigd. De verdachte heeft daarmee getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmpistool en een op een echt vuurwapen gelijkende replica van een vuurwapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens en daarop gelijkende voorwerpen is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen en dit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich.
Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, zij het geruime tijd geleden, en/of wegens andersoortige feiten dan thans bewezenverklaard, zodat het hof met deze omstandigheid thans niet in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 2 mei 2023, de verdachte betreffende. Hieruit komt als conclusie naar voren dat geen sprake is van een actueel delictpatroon. De reclassering beschrijft als voornaamste criminogene factoren de relatie met zijn ex-partner en zijn broer, alsmede verdachtes psychosociaal functioneren. Het is de inschatting van de reclassering dat het onmogelijk is om de relatie met zijn broer en ex-partner te herstellen, waardoor volgens de reclassering de mogelijkheid blijft bestaan dat er in de toekomst weer een confrontatie zal zijn. De reclassering is van mening dat het gedrag van betrokkene, alsmede de situatie met zijn broer en ex-partner adequaat gemonitord kan worden door middel van toezicht en een meldplicht. De reclassering beschrijft voorts dat de omstandigheid dat de verdachte thans een nieuwe relatie heeft, weinig tot geen schulden heeft, geen sprake is van middelen- en/of alcoholmisbruik en de verdachte oprecht lijkt te zijn in diens wens om deze situatie en de bijkomende stress achter zich te laten, als beschermende factoren kunnen worden gezien.
Het hof heeft voorts gelet op de overige (recente) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in het bijzonder verklaard dat hij momenteel op basis van een arbeidscontract van bepaalde duur werkt als meewerkend voorman in de steigerbouw. Volgens de verdachte bestaat er zicht op een contract van onbepaalde duur. De verdachte heeft geen schulden, noch is sprake van een verslaving aan drugs- of alcohol. De verdachte heeft naar eigen zeggen thans geen contact (meer) met zijn broer of ex-partner – de slachtoffers in deze.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet evenwel in het bijzonder op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in aanmerking genomen dat de verdachte thans geen contact meer heeft met de slachtoffers, zal het hof een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof acht een straf waarbij de verdachte weer terug zou moeten naar de gevangenis, niet langer opportuun, nu zulks de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte zou kunnen doorkruisen. Het hof zal om die reden de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk doen zijn, met daarnaast de oplegging van een taakstraf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in aanmerking genomen dat de verdachte thans geen enkel contact meer heeft met de slachtoffers, geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden – in de vorm van een contact- en locatieverbod aangaande de slachtoffers – te verbinden. De enkele door de reclassering gesignaleerde mogelijkheid tot een mogelijke toekomstige confrontatie acht het hof daartoe onvoldoende.
Voorts acht het hof – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – het aangewezen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, op te leggen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder het buitengewoon gevaarzettend karakter van verdachtes handelen, zoals hierboven omschreven, in aanmerking genomen.
Het verweer dat de verdachte – kort gezegd – zijn rijbewijs niet kan missen voor zijn werk, wordt door het hof verworpen. Hoewel zulks zijdens de verdachte is gesteld, acht het hof het op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte voor het behoud van het werk zijn rijbewijs nodig heeft, dan wel redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat. Daartoe heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij en zijn collega’s in groepjes werken en dat één of meer van die collega’s ook over een rijbewijs beschik(t)(ken).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder 4 tenlastegelegde;
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep ter zake van de partiële vrijspraak beslissing in de zaak met het onder parketnummer 03-141449-22 tenlastegelegde, voor zover dit ziet op – kort weergegeven – de beschadiging en/of vernieling van een Kia Picanto ( [kenteken] ) toebehorende aan [benadeelde] ;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
107 (honderdzeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-155580-22 onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 22 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.