ECLI:NL:GHSHE:2024:1621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
20-002684-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake mishandeling en bedreiging binnen een leefgemeenschap

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest voor meerdere feiten, waaronder vier pogingen tot zware mishandeling, stelselmatige bedreigingen en mishandelingen van leden van zijn Kung Fu-leefgemeenschap, gepleegd tussen 2009 en 2018. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schoppen van een brandend waxinelichtje naar het gezicht van een slachtoffer, het dichtknijpen van de keel van meerdere slachtoffers, en het bedreigen met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een patroon van geweld en intimidatie heeft gecreëerd binnen de leefgemeenschap, die door de slachtoffers als een sekte werd ervaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor bepaalde vrijspraken en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld op basis van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002684-21

Uitspraak : 15 mei 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 november 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-284808-20 en 03-031416-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië) op [geboortedatum] ,
wonende te [plaats] , [straat] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • ‘poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’ (in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1);
  • ‘mishandeling, meermalen gepleegd’ (in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 2);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of verkrachting, meermalen gepleegd’ (in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 3);
  • ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (in de zaak met parketnummer 03-031416-21, onder 1) en
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (in de zaak met parketnummer 03-031416-21, onder 2),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest. De verdachte is partieel van onderdelen van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – de in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder 1, 3 primair, 4 primair, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zal verklaren. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt dat – indien en voor zover het hof dit feit niet als een beschermde vrijspraak ziet – de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan worden bewezen. Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder 5 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal primair gevorderd dat het hof het onder 5 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren, subsidiair dat het hof tot een bewezenverklaring van het onder 5 meest subsidiair tenlastegelegde komt. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 1 en onder 2 tenlastegelegde feiten zal bewezen verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt dat die vorderingen volledig voor toewijzing in aanmerking komen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in de zaak parketnummer 03-284808-20 thans onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het in de zaak parketnummer 03-284808-20 thans onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu hij van dit feit door de rechtbank is vrijgesproken. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van de in de zaak parketnummer 03-284808-20 thans onder 3 primair, 4 primair, 5, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] betwist.
Algemene overweging
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof hierna in de overwegingen volstaan met de vermelding van de achternamen van de aangevers/slachtoffers, zonder daarbij steeds alle letters van de voornamen te noemen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 2 tenlastegelegde (riekincident [benadeelde partij I] )
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1 tenlastegelegde, namelijk ten aanzien van het – kort gezegd – met een riek in/tegen de buik van [benadeelde partij I] steken en/of prikken en/of duwen. Naar het oordeel van het hof betreft dit een beschermde vrijspraak. Na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep is dit feitencomplex afzonderlijk thans onder 2, in verschillende varianten (als poging zware mishandeling, mishandeling en bedreiging) aan de verdachte tenlastegelegd. Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voornoemde vrijspraak van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht (het thans onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde).
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 7 tenlastegelegde (incident gehoororgaan [benadeelde partij IV] )
Voorts is de verdachte partieel vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1 en onder 2 tenlastegelegde, namelijk ten aanzien van het – kort gezegd – (met kracht) slaan/stompen tegen het gehoororgaan van [benadeelde partij IV] . Dit betreft naar het oordeel van het hof eveneens een beschermde vrijspraak. Na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep is dit feit afzonderlijk thans tenlastegelegd onder 7, primair als poging zware mishandeling en subsidiair als mishandeling. Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voornoemde vrijspraak van het thans onder 7 (primair en subsidiair) tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 8 tenlastegelegde (diverse fysieke incidenten [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] )
De verdachte is partieel vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 2 tenlastegelegde, namelijk van mishandeling door:
  • ‘die [benadeelde partij I] (met kracht) te slaan/stompen op/tegen het lichaam’;
  • ‘die [benadeelde partij II] (met kracht) te slaan/meppen met een kussen’;
  • ‘die [benadeelde partij II] (met kracht) met de vuist te slaan/stompen op/tegen haar borst, althans op/tegen haar lichaam’;
  • ‘die [benadeelde partij III] (met kracht) te slaan/stompen op/tegen haar armen, rug, borst en hoofd, althans op/tegen haar lichaam’;
  • ‘die [benadeelde partij III] (met kracht) tegen haar oor/oren en/of gehoororgaan te slaan’;
  • ‘kaarsvet van een brandende kaars over de arm van die [benadeelde partij III] te gieten/laten lopen’ en – zoals hiervoor reeds genoemd van –
  • ‘die [benadeelde partij IV] te stompen tegen haar gehoororgaan’.
Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij om beschermde vrijspraken. Na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep zijn voornoemde gedragingen thans onder 8 aan de verdachte tenlastegelegd. Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voornoemde vrijspraken van het thans onder 8 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit tegen voornoemde partiële vrijspraken is gericht.
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 9 tenlastegelegde (vuurwapenincident [benadeelde partij I] en zweepincident [benadeelde partij II] )
Tot slot is de verdachte partieel vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 3 tenlastegelegde, namelijk van bedreiging door:
  • ‘die [benadeelde partij I] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden’;
  • ‘die [benadeelde partij II] dreigend een zweep voor te houden en/of dreigend daarmee te slaan/uit te halen’.
Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij ook om beschermde vrijspraken. Na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep zijn voornoemde gedragingen thans onder 9 aan de verdachte tenlastegelegd. Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen voornoemde vrijspraken van het thans onder 9 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit tegen voornoemde partiële vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Ter terechtzitting in hoger beroep is de tenlastelegging van de feiten onder parketnummer 03-284808-20 gewijzigd. Daarbij is hetgeen oorspronkelijk onder 1 werd tenlastegelegd thans uitgesplitst in de feiten onder 1 tot en met 7. Feit 2 op de oorspronkelijke tenlastelegging staat thans onder feit 8 en feit 3 op de oorspronkelijke tenlastelegging staat thans onder feit 9. De tenlastelegging van de feiten onder parketnummer 03-031416-21 is in hoger beroep niet gewijzigd.
Het hof stelt vast dat aan de verdachte onder andere is tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 op verschillende momenten schuldig zou hebben gemaakt aan verschillende ‘eenvoudige’ mishandelingen, zoals thans onder 3 subsidiair, 4 subsidiair en 6 subsidiair tenlastegelegd. Gelet op de begindatum van de tenlastegelegde periode is een deel van die ‘eenvoudige mishandelingen’ mogelijk verjaard. Indien en voor zover het hof toekomt aan de beoordeling van voornoemde feiten dan zal dat per feit aan de orde worden gesteld.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – thans tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-284808-20
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij I] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerdere serviesstukken en/of (glazen) pot met brandend(e) kaars/waxinelichtje, althans een voorwerp van glas met daarin een brandend voorwerp, (met kracht) (van korte afstand) naar en/of in de richting van het hoofd althans het lichaam van die [benadeelde partij I] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij II] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij II] (met kracht) bij de keel/hals heeft vastgepakt/gegrepen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij II] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [benadeelde partij II] heeft mishandeld door die [benadeelde partij II] (met kracht) bij de keel/hals vast te pakken/te grijpen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij II] dicht te drukken/dicht te knijpen en/of de keel/hals van die [benadeelde partij II] (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden;
4. primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij III] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij III] (met kracht) bij de keel/hals heeft vastgepakt/gegrepen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij III] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [benadeelde partij III] heeft mishandeld door die [benadeelde partij III] (met kracht) bij de keel/hals vast te pakken/te grijpen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij III] dicht te drukken/dicht te knijpen en/of de keel/hals van die [benadeelde partij III] (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden;
5. primair
hij op of omstreeks 28 februari 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018, te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, [benadeelde partij III] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten artrose en/of een onbuigzaam onderste kootje van de rechter wijsvinger, heeft toegebracht door die [benadeelde partij III] in haar vinger/hand te laten bijten door zijn hond, althans door zijn handelingen (agressief, bedreigend, boos, schreeuwend voor haar te staan) heeft veroorzaakt dat die [benadeelde partij III] is gebeten door zijn hond;
5. subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018, te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij III] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij III] in haar vinger/hand heeft laten bijten door zijn hond, althans door zijn handelingen (agressief, bedreigend, boos, schreeuwend voor haar te staan) heeft veroorzaakt dat die [benadeelde partij III] is gebeten door zijn hond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018, te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, [benadeelde partij III] heeft mishandeld door die [benadeelde partij III] in haar vinger/hand te laten bijten door zijn hond, althans door zijn handelingen (agressief, bedreigend, boos, schreeuwend voor haar te staan) heeft veroorzaakt dat die [benadeelde partij III] is gebeten door zijn hond;
5. meest subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018, te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig, de onder zijn gezag staande hond ( [naam hond] , ras Amerikaanse Bully) onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor de hond in de vinger van [benadeelde partij III] heeft kunnen bijten en/of heeft gebeten, immers heeft hij de hond, die zeer gevoelig reageert op stress, schreeuwen en als er iemand aan het huilen is en hem, verdachte, te hulp schoot als er iets was, niet uit de ruimte verwijderd/laten verwijderen of vastgezet toen hij, verdachte, agressief, bedreigend, boos, schreeuwend voor die [benadeelde partij III] stond, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de hond zonder strikte begeleiding en/of controle onder deze omstandigheden een gevaar voor de omgeving vormt, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [benadeelde partij III] zwaar lichamelijk letsel, te weten artrose en/of een onbuigzaam onderste kootje van de rechter wijsvinger, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan;
5. uiterst subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2016, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018, te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, een onder zijn hoede staand dier, te weten de hond [naam hond] (ras Amerikaanse Bully), terwijl het een mens, te weten [benadeelde partij III] , aanviel niet heeft teruggehouden en/of geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten de hond [naam hond] , ras Amerikaanse Bully, door de hond, die zeer gevoelig reageert op stress, schreeuwen en als er iemand aan het huilen is en hem verdachte te hulp schoot als er iets was, niet uit de ruimte heeft verwijderd/laten verwijderen of vastgezet toen hij, verdachte, agressief bedreigend, boos, schreeuwend voor die [benadeelde partij III] stond, waardoor de hond in de vinger van die [benadeelde partij III] heeft kunnen bijten en/of heeft gebeten;
6. primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij IV] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij IV] (met kracht) bij de keel/hals heeft vastgepakt/gegrepen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij IV] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden en/of (daarbij) die [benadeelde partij IV] (met kracht) aan haar haren naar achteren heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [benadeelde partij IV] heeft mishandeld door die [benadeelde partij IV] (met kracht) bij de keel/hals vast te pakken/te grijpen en/of (vervolgens) de keel/hals van die [benadeelde partij IV] dicht te drukken en/of de keel/ hals van die [benadeelde partij IV] (enige tijd) dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden en/of die [benadeelde partij IV] (met kracht) aan haar haren naar achteren te trekken;
8.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, in ieder geval in de provincie Limburg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meerdere perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij II] en/of [benadeelde partij III] en/of [benadeelde partij IV] , heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij II] (met kracht) met de platte hand te slaan in/tegen haar gezicht, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij II] (met kracht) met een zweep en/of hondenriem te slaan/meppen op/tegen haar armen en/of benen, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij II] (met kracht) tegen haar oor/oren en/of het gehoororgaan te slaan,
- die [benadeelde partij II] met kracht met haar gezicht naar beneden in een kussen te drukken en/of een kussen met kracht op haar hoofd en/of gezicht te drukken en/of gedrukt te houden,
- die [benadeelde partij III] (met kracht) met de platte hand te slaan in/tegen haar gezicht, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij III] (met kracht) met de vuist te slaan/stompen in/tegen haar gezicht en haar buik, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij III] (met kracht) (met geschoeide voet) te schoppen/trappen tegen haar benen, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij III] (met kracht) aan haar huid bij de keel vast te pakken/grijpen en/of hier (vervolgens) (met kracht) aan te trekken/rukken,
- die [benadeelde partij IV] (met kracht) te slaan/stompen in/tegen haar gezicht en/of tegen haar oor/oren, althans op/tegen haar lichaam,
- die [benadeelde partij IV] (met kracht) te slaan/stompen op/tegen haar lichaam waardoor zij
achteroverviel en/of weer moest opstaan van verdachte en/of verdachte die [benadeelde partij IV]
(vervolgens) weer achteroverslaat,
- die [benadeelde partij IV] (met kracht) met een zweep te slaan/meppen op/tegen haar arm, althans op/tegen haar lichaam,
waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
9.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, in ieder geval in de provincie Limburg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meerdere perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij I] en/of [benadeelde partij II] en/of [benadeelde partij III] en/of [benadeelde partij IV] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling, althans met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [benadeelde partij I] dreigend de woorden toegevoegd: 'Ik vermoord je familie' en/of 'als je broer een kind krijgt, zorg ik dat het een mismaakt kind wordt' en/of 'ik zet je hart stil in de nacht' en/of 'ik zorg dat je leukemie krijgt' en/of 'als je weg gaat bij de groep dan laat ik je eerst gelukkig worden en dan vermoord ik je nog of laat ik je vermoorden', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [benadeelde partij I] dreigend een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, op/tegen zijn keel te zetten/houden,
- die [benadeelde partij II] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik vermoord je familie' en/of 'ik laat je verkrachten door Bulgaren' en/of daarbij met kracht met een voorwerp tegen de kachel aan te slaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [benadeelde partij II] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden,
- die [benadeelde partij III] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik vermoord je' en/of 'ik martel je' en/of 'het gaat slecht met je aflopen' en/of' ik hak je kop eraf en/of' ik vermink je' en/of 'ik zet je hart stil' en/of 'ik stuur Bulgaren op je af om je te verkrachten' en/of ‘vluchten heeft geen zin, ik weet je altijd te vinden en je familie is niet veilig als je vertrekt’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [benadeelde partij III] dreigend een vuurwapen, althans een of een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden,
- die [benadeelde partij III] dreigend een (hete) kachelpook, althans een lang/dun voorwerp, voor te houden en/of net te doen alsof hij met dit voorwerp wilde slaan,
- lampenolie, althans een vloeibare stof, over die [benadeelde partij III] heen te gieten/gooien en/of (vervolgens) een lucifer te pakken en te dreigen deze lucifer aan te steken en die [benadeelde partij III] daarmee in brand te steken,
- die [benadeelde partij IV] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik vermoord je' en/of 'ik vermoord je familie' en/of 'ik stuur Bulgaren op je af om je te verkrachten', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 03-031416-21
1.
hij op of omstreeks 10 en/of 11 november 2020 te [plaats] , gemeente Leudal, een of meerdere wapen(s) van categorie I, onder 3°, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder en/of een vilmes, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
2.
hij op of omstreeks 10 en/of 11 november 2020 te [plaats] , gemeente Leudal, een wapen van categorie III onder 3°, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een werpmes, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair
Op basis van de inhoud van het dossier acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 5 primair, 5 subsidiair en 5 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Aan dit oordeel ligt in het bijzonder ten grondslag dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachtes opzet erop was gericht dat [benadeelde partij III] (zwaar) lichamelijk letsel en/of pijn zou worden toegebracht door zijn hond, [naam hond] genaamd. Ook niet in voorwaardelijke zin, nu evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat zijn hond, [naam hond] genaamd, in de vinger/hand van [benadeelde partij III] zou bijten en dat zij ten gevolge daarvan (zwaar) lichamelijk letsel zou bekomen, bewust heeft aanvaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1, 3 primair, 4 primair, 5 meest subsidiair, 6 primair, 8 en 9 en in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-284808-20
1.
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij I] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een glazen pot met brandende kaars/waxinelichtje met kracht van korte afstand naar het hoofd van die [benadeelde partij I] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij II] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij II] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en (vervolgens) de keel van die [benadeelde partij II] heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. primair
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij III] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij III] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en (vervolgens) de keel van die [benadeelde partij III] heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. meest subsidiair
hij op 28 februari 2016 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig de onder zijn gezag staande hond ( [naam hond] , ras Amerikaanse Bully) onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor de hond in de vinger van [benadeelde partij III] heeft kunnen bijten, immers heeft hij de hond, die zeer gevoelig reageert op stress, schreeuwen en als er iemand aan het huilen is en hem, verdachte, te hulp schoot als er iets was, niet uit de ruimte verwijderd/laten verwijderen of vastgezet toen hij, verdachte, agressief, bedreigend, boos, schreeuwend voor die [benadeelde partij III] stond, terwijl verdachte wist dat de hond zonder strikte begeleiding en/of controle onder deze omstandigheden een gevaar voor de omgeving vormt, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [benadeelde partij III] zwaar lichamelijk letsel, te weten artrose en een onbuigzaam onderste kootje van de rechter wijsvinger, heeft bekomen;
6. primair
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij IV] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij IV] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens de keel van die [benadeelde partij IV] heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en daarbij die [benadeelde partij IV] met kracht aan haar haren naar achteren heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas, telkens opzettelijk personen, te weten [benadeelde partij II] en [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] , heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij II] met kracht met de platte hand te slaan in haar gezicht,
- die [benadeelde partij II] met kracht met een zweep te slaan op haar armen en benen,
- die [benadeelde partij II] met kracht tegen haar oor/oren te slaan,
- die [benadeelde partij II] een kussen op haar gezicht te drukken,
- die [benadeelde partij III] met kracht met de platte hand te slaan in haar gezicht,
- die [benadeelde partij III] met kracht met de vuist te slaan in haar gezicht en haar buik,
- die [benadeelde partij III] met kracht te schoppen tegen haar benen,
- die [benadeelde partij III] aan haar huid bij de keel vast te pakken en hier (vervolgens) met kracht aan te trekken,
- die [benadeelde partij IV] met kracht te slaan in haar gezicht en/of tegen haar oor/oren,
- die [benadeelde partij IV] met kracht te slaan/stompen tegen haar lichaam waardoor zij
achteroverviel en weer moest opstaan van verdachte en verdachte die [benadeelde partij IV]
(vervolgens) weer achteroverslaat,
- die [benadeelde partij IV] met een zweep te slaan op haar arm,
waardoor deze letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
9.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2018 te [plaats 2] , gemeente Peel en Maas. telkens opzettelijk personen, te weten [benadeelde partij I] en [benadeelde partij II] en [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling, althans met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [benadeelde partij I] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik zet je hart stil in de nacht' en 'als je weg gaat bij de groep dan laat ik je eerst gelukkig worden en dan vermoord ik je nog of laat ik je vermoorden',
- die [benadeelde partij I] dreigend een mes op zijn keel te zetten,
- die [benadeelde partij II] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik laat je verkrachten door Bulgaren',
- die [benadeelde partij II] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden,
- die [benadeelde partij III] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik martel je' en 'ik hak je kop eraf en 'ik vermink je' en 'ik zet je hart stil' en' ik stuur Bulgaren op je af om je te verkrachten', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [benadeelde partij III] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden,
- die [benadeelde partij III] dreigend een (hete) kachelpook voor te houden en net te doen alsof hij met dit voorwerp wilde slaan,
- lampenolie over die [benadeelde partij III] heen te gieten en vervolgens een lucifer te pakken en te dreigen deze lucifer aan te steken en die [benadeelde partij III] daarmee in brand te steken,
- die [benadeelde partij IV] dreigend de woorden toegevoegd: 'ik vermoord je' en 'ik stuur Bulgaren op je af om je te verkrachten', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak met parketnummer 03-031416-21
1.
hij op 10 en/of 11 november 2020 te [plaats] , gemeente Leudal, wapens, van categorie I, onder 3°, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder en een vilmes, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 11 november 2020 te [plaats] , gemeente Leudal, een wapen van categorie III onder 3°, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een werpmes, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Zaak met parketnummer 03-284808-20
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2018 (A. p. 12-19), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij I] :
p. 12
Plaats delict: [plaats 2] , gemeente Peel en Maas
Ik doe bij deze aangifte van bedreiging en mishandeling, gepleegd terwijl ik in een sekte zat onder aanvoering door [verdachte] .
p. 14
De groep bestond uit ongeveer 24 personen. In 2012 ben ik bij [verdachte] gaan wonen in [plaats 2] .
p. 16
Te pas en te onpas bedreigde hij mij en de overige leden. Hij zei dingen zoals: ik zet je hart stil in de nacht, als je weg gaat bij de groep dan laat ik je eerst gelukkig worden en dan vermoord ik je nog of ik laat je vermoorden. Dat geloofde ik echt, ik was hier echt bang voor dat hij dat zou doen, dat hij zijn bedreigingen waar kon en zou maken.
Bij een conflict over een auto werd [verdachte] zo ontzettend kwaad op mij omdat ik iets niet toe wilde geven dat hij op een tafel ging staan en een glas en een kaars naar mijn hoofd schopte. Deze raakten mij net niet, het ging net langs mij. Mijn hele gezicht had aan flarden gelegen als hij mij geraakt had.
Op 19 augustus 2016 heeft [verdachte] een mes op mijn keel gezet. Ik was totaal op. Ik ben daarop geknakt en heb dit tegen [verdachte] gezegd dat ik dit niet meer kon. Hij zette mij toen een mes op mijn keel en vroeg mij eigenlijk of ik weg wilde gaan en de vriendschap met hem niet meer zag. Ik was emotioneel en gaf aan dat ik het allemaal niet meer kon.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde partij I] d.d. 25 augustus 2020 (A. p. 20-26), voor zover inhoudende:
p. 20
V: vraag of opmerking verbalisant(en)
A: antwoord of reactie aangever
V: Wij zijn [verbalisant I] en [verbalisant II] , beide werkzaam bij de districtsrecherche Noord en Midden Limburg. Ons is gevraagd om van u een aanvullende verklaring op te nemen naar aanleiding van de aangifte welke u gedaan heeft op 3 september 2018 onder registratie BVH: PL2300-2018135298-1. U heeft aangifte gedaan van onder andere mishandeling en bedreiging gepleegd door [verdachte] , gepleegd in de periode 2003-2016.
p. 21
V: Welke van deze bedreigingen werden door [verdachte] tegen jou geuit?
A: Je moet je zo voorstellen. Dit verhaal was eigenlijk dagelijkse kost. Dus alle bedreigingen die genoemd zijn, zijn ook naar mij toe geuit. Ik kan hier geen specifieke data van noemen. Het is honderden keren gebeurd.
p. 22
V: Hoe voelde jij je op het moment dat je door [verdachte] bedreigd werd?
A: Op momenten was hij echt buiten zinnen. Dat waren momenten dat ik echt heel erg bang was en vreesde voor mijn leven.
V: Hoe zette hij het mes op je keel?
A: Ik zat op dat moment op een stoel, aan een lange tafel. [verdachte] kwam links naast mij staan. Hij stond dus boven mij. Ik kan me niet meer herinneren met welke arm hij dit deed, maar hij hield in ieder geval het mes met de scherpe zijde, precies tegen mijn keel aan.
V: Waar en wanneer vond deze bedreiging plaats?
A: Dit was in [plaats 2] in een gemeenschappelijke ruimte. Wij noemden dit de showroom, omdat de vorige eigenaar hier een bedrijf had en deze ruimte als showroom gebruikte.
p. 25
V: In jouw aangifte verklaar je over de volgende mishandeling: Bij een conflict over een auto werd [verdachte] zo ontzettend kwaad op mij omdat ik iets niet toe wilde geven dat hij op een tafel ging staan en een glas en een kaars naar mijn hoofd schopte. Deze raakten
mij net niet, het ging net langs mij af. Mijn hele gezicht had aan flarden gelegen als hij mij geraakt had.
A: Ja. Ik heb toen kaarsvet recht in mijn gezicht gekregen. Het kaarsvet, zat zelfs tegen de ruit achter mij. Het betrof een waxinelichtje in een glazen pot. Dit voorval was in de lente van 2015.
V: Door [benadeelde partij IV] werd verklaard dat zij vaak mishandeld werd door [verdachte] en dat onder andere jij daar getuige van bent geweest. Van welke mishandelingen van [benadeelde partij IV] gepleegd door [verdachte] was jij getuige?
A: [benadeelde partij IV] (
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [benadeelde partij IV]) heeft vaak klappen gekregen van [verdachte] . Dit was meestal met de vlakke hand in haar gezicht en haar nek. Ze werd echt hard geslagen. Dit is ook door de jaren heen gebeurd.
p. 26
V: Van welke mishandelingen tegen [benadeelde partij II] gepleegd door [verdachte] ben jij getuige geweest?
A: Ik heb vaker gezien dat ze geslagen is. Met een zweep tegen haar benen en de vlakke hand in het gezicht. Dit is ook door de jaren heen gebeurd.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van aangeefster [benadeelde partij II] d.d. 10 april 2019 (A. p. 27-37), voor zover inhoudende:
p. 27
V: Vraag van de verbalisant
A: Antwoord van de aangeefster
p. 28
V: Waarvan doe jij aangifte, hoe noem jij dat?
A: Ik doe aangifte van (…) en fysieke mishandeling.
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] .
p. 34
V: Wanneer kreeg je dat besef dat er iets niet klopte?
A: [verdachte] had pijn in de rug en ik had aangeboden om hem te behandelen. Ik heb hem toen behandeld en een paar maanden later kreeg ik de schuld dat ik hem niet goed had behandeld want hij had nog steeds pijn in zijn rug. Ik zei dat ik hem wel op een juiste manier had behandeld. [verdachte] zei dat ik loog en mishandelde mij toen met een zweep.
p. 35
V: Je bent met een zweep geslagen. Nog andere keren dat er fysieke mishandelingen hebben plaatsgevonden?
A: Ik ben geslagen in mijn gezicht met de hand. Met de zweep sloeg hij mij op de bovenarmen en bovenbenen.
V: Wie zaten er allemaal in de groep?
A: [benadeelde partij III] , (…), [getuige I] , [getuige II] , [benadeelde partij IV] .
4.
Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [benadeelde partij II] d.d. 27 augustus 2020 (A. p. 38-45), voor zover inhoudende:
p. 38
V: vraag of opmerking verbalisant(en)
A: antwoord of reactie aangever
p. 40
V: Hoe voelde jij je op het moment dat je door [verdachte] bedreigd werd?
A: Ik voelde mij dan minder dan niets. Ik voelde mij verschrikkelijk bang dat hij zijn bedreigingen zou waar maken. Ik voelde mij dan niets meer. Ik voelde mij op den duur extreem bang elke dag.
V: Tijdens jouw intakegesprek verklaarde je: [verdachte] had een pistool bij zich, dat heb ik gezien. Daar dreigde hij woordelijk mee. Hij dreigde mijn familie te vermoorden. Wat kun jij nog meer verklaren over het bedreigen van [verdachte] met een pistool?
A: Vooral dat hij het vuurwapen in zijn hand had. Hij had het ook vaak openlijk bij zich. Hij liet het vuurwapen voornamelijk zien om indruk te maken en om de impact van zijn bedreigingen te vergroten. Ook gebruikte hij dit vuurwapen tijdens gesprekken, dat hij er dan mee speelde en ook met de patronen erin en eruit haalde. Hij gebruikte het vuurwapen ook bij de bedreigingen tegen [benadeelde partij III] (
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [benadeelde partij III]) gericht. Zij heeft het zwaar te verduren gehad.
V: Op welke momenten dreigde hij op deze manier?
A: Dat gebeurde als er dan weer iets aan de hand was volgens [verdachte] zelf. Hij bedreigde te pas en te onpas. Hij heeft ook een kussen tegen mijn gezicht gedrukt.
V: Waar en wanneer vonden deze bedreigingen plaats?
A: Deze vonden voornamelijk plaats in de showroom in [plaats 2] . Deze bedreigingen zoals genoemde werden tegen mij gepleegd in de periode 2013-2015, zover ik mij herinner.
V: Hoe zag dit pistool er uit?
A: Hij had er in ieder geval twee. Een kleine revolver met een ivoren handgreep. De andere was zwart van kleur waarmee je met de slede kon doorladen.
V: Hoe voelde jij je op het moment dat je door [verdachte] bedreigd werd met een vuurwapen?
A: Bang, gewoon heel erg bang. Je wist niet of de wapens geladen waren of niet.
p. 41
V: In jouw aangifte verklaar je het volgende over de mishandelingen door [verdachte] :
“ [verdachte] had pijn in de rug (…) met een zweep”. Wat kun je nog meer vertellen over deze mishandeling?
A: Dit gebeurde in januari en februari 2016. Hij had een zweep van een hondenriem gemaakt. Een donkerbruine/zwarte leren riem. Hij heeft hiermee op mijn benen en armen geslagen tot striemen toe. Hij sloeg mij op mijn rechterbeen en op mijn rechterarm.
V: Hoe werd door hem de zweep gebruikt?
A: Hij haalde dan flink met de zweep uit. Hij haalde zijn rechterarm dan naar achter waarin hij de zweep vast hield en sloeg hier dan mee op mijn lichaam.
V: Wat voelde jij tijdens en na deze mishandeling?
A: Ik had dan striemen op mijn been en arm. Bij mijn been voel ik nu op een van die plaatsen dat mijn bindweefsel is beschadigd. Ik heb veel pijn gevoeld van deze mishandelingen. Ik was ook wel bang maar op enig moment ook apathisch.
V: Waar vonden deze mishandelingen plaats?
A: In [plaats 2] in de showroom.
p. 42
V: In jouw aangifte verklaar je het volgende over de mishandelingen door [verdachte] :
“Geslagen in mijn gezicht met de hand”. Wat kun jij nog meer vertellen over het slaan in jouw gezicht?
A: Ik moest dan bijvoorbeeld gaan staan en dan sloeg hij mij met kracht meerdere keren met zijn vlakke hand, links, rechts, links en rechts in mijn gezicht.
V: Hoe sloeg hij dan in jouw gezicht?
A. Met de vlakke hand sloeg hij dan. Ook pakte hij mij wel eens met zijn hand bij mijn keel. Hij kneep dan langzaam met zijn hand mijn keel dicht als ik dan iets moest toegeven wat ik niet gedaan had.
V: Wat voelde jij tijdens en na deze mishandelingen?
A: Ik was bang en het deed ook pijn in mijn gezicht. Mijn wangen gloeiden daarna. Het was wel rood. Ik voelde ook pijn bij mijn keel en had daarna ook striemen in mijn nek.
Ik werd ook wel eens geslagen tegen mijn arm, ook dit deed pijn.
V: Waar en wanneer vonden deze mishandelingen plaats?
A: Ook in of bij de woning in [plaats 2] , in de showroom. De periode 2013-2016 was hierin het zwaarste. In die periode werd [verdachte] steeds agressiever en gebruikte hij steeds meer fysiek geweld tegen ons.
V: Tijdens jouw intakegesprek verklaarde jij: “Geslagen met de vlakke hand en met de zweep. Vlakke hand op mijn oor en in mijn gezicht.”
Wat kun jij nog meer vertellen over het slaan tegen jouw oor?
A: Hij sloeg dan met zijn vlakke hand met enorm veel kracht tegen mijn linker en/of rechter oor. Dit deed dan enorm pijn. Ik had hier dan wel een week last van.
V: Hoe ging dit slaan?
A: Hij gaf met zijn linker- en met zijn rechterhand korte, krachtige en harde klappen tegen mijn oren. Hij was heel sterk. Het gebeurde ook dat er opvolgend van elkaar links en dan rechts klappen tegen mijn oren werden gegeven.
V: Waar vonden deze mishandelingen plaats?
A: Ook weer in de showroom in [plaats 2] .
p. 43
V: Zijn er nog andere mishandelingen gepleegd door [verdachte] , tegen anderen, waarvan jij getuige bent geweest?
A: Ja.
[benadeelde partij I] (
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [benadeelde partij I]) is een keer door [verdachte] bedreigd met een mes. Ook heb ik een keer gezien dat [verdachte] op een tafel stond en dat er toen een kaars in de richting van [benadeelde partij I] geschopt of gegooid werd. Hierdoor kwam er kaarsvet tegen het raam.
[benadeelde partij III] is een keer door [verdachte] overgoten met lampenolie, ik zat toen tegenover haar.
De honden van [verdachte] hebben [benadeelde partij III] een keer gebeten op het moment dat [verdachte] hard tegen [benadeelde partij III] aan het praten was. Door het geschreeuw raakten die honden opgefokt en werd zij door een van de honden gebeten in haar hand.
p. 44
V: Wat kun je nog verklaren over het bijten met de hond?
A: Het was [naam hond] . [verdachte] stond erbij te lachen en zei dat het haar eigen schuld was en schold haar uit. Hier zaten ook meerdere mensen bij (…) en [getuige II] , [getuige I] , [benadeelde partij IV] .
Nadat zij gebeten was, zag ik dat er bloed zat aan haar hand.
Het was door de manier waarop [verdachte] zich opstelde en zich tegen [benadeelde partij III] gedroeg waardoor die honden agressief werden.
5.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij IV] d.d. 19 maart 2019 (A. p. 46-60), voor zover inhoudende:
p. 46
V = Vraag van de verbalisanten
A = Antwoord van de aangever
p. 47
V: Waarvan doe jij aangifte, hoe noem jij dat?
A: Ik zou van een heleboel zaken aangifte willen doen. Mishandeling (…), het rijtje is eigenlijk langer.
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] .
p. 50
V: Waaruit bestonden de lichamelijke mishandelingen bij jou?
A: Hij sloeg heel hard met zijn hand in (
toevoeging hof) je gezicht, het liefst op je oren. Ik heb 6 keer mijn trommelvliezen gescheurd. Ik ben hiervoor 1 keer naar het ziekenhuis geweest maar heb gezegd dat ik een stoeipartij heb gehad waarbij ik per ongeluk een slag op mijn oor heb gehad. Ik durfde niet mijn Kung Fu leraar (
het hof begrijpt: de verdachte) te verraden. Hij heeft mij heel vaak gewurgd. Je zit dan te eten, je had totaal geen idee en dan kwam hij op je af trok je enorm hard naar achteren aan je haren, pakte je bij de keel en er kwam dan een enorme druk op je strottenhoofd waardoor je geen lucht kreeg. Ik dacht dan echt dat mijn laatste moment was aangebroken.
Ik werd geslagen met een Mexicaanse zweep. Dit is een zweep wat dikker dan een paardenzweep.
V: Waar sloeg hij je met die zweep?
A: Op mijn linkerarm. Op enig moment haalde hij uit en sloeg hij mij met de Mexicaanse zweep.
V: Zijn er nog andere mishandelingen?
A: Hij sloeg mij heel vaak. Dan sloeg hij zo hard dat ik achterover in de stoel viel dan
moest ik van hem opstaan zodat hij mij weer neer kon slaan. Dat deed hij meerdere keren en hard. Ook de andere meiden ondergingen de mishandelingen en de verwurgingen. Hij pakte je dan met twee handen bij je nek.
V: Wie hebben de mishandelingen van jou gezien?
A: Daar was gewoon iedereen bij.
V: Wie is iedereen?
A: Ja nu moet ik de namen noemen van mensen die ook kwetsbaar zijn.
V: Niets moet.
A: Er zijn meerdere mensen maar ik zal de namen noemen die niet zo kwetsbaar zijn:
(…)
- [getuige I]
- [benadeelde partij III]
- [benadeelde partij I]
- [benadeelde partij II]
p. 51
V: Waarom liet je dat gebeuren die mishandelingen?
A: Er was niet tegen die man op te boksen. Hij was zo veel malen sterker en behendiger.
V: Waar vonden de mishandelingen plaats?
A: In [plaats 2] .
6.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 februari 2019 (A. p. 62-76), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij III] :
p. 62
V = Vraag van de verbalisant
A = Antwoord van de aangeefster
p. 64
V: Waarom ging je niet weg als je (…) bang voor hem was?
A: (…) [verdachte] bedreigde mij om mij te vermoorden. Hij zou mij onderste boven aan een spekhaak
p. 65
ophangen en zou mij gaan martelen. Door de bedreigingen durfde ik er met niemand over te praten.
p. 67
V: Welke reden had jij om te denken dat [verdachte] je zou gaan vermoorden?
A: [verdachte] heeft dit oneindige keren tegen mij gezegd. Hij had dan zo'n duistere
blik in zijn ogen waar ik echt bang van werd. Hij sloeg mij dan en vaak. [verdachte]
vertelde mij ook dat hij al vaker mensen had vermoord. [verdachte] vertelde mij ook dat hij
mij op een verschrikkelijke manier zou laten verkrachten door Bulgaren die hij dan
zou inhuren.
V: Waaruit bleek de machtsverhouding die [verdachte] had?
A: Hij bepaalde gewoon alles. Als je hem tegensprak, wat ik zelden durfde, dan ging
het er ruw aan toe. Hij bedreigde je dan of kneep je keel dicht. [verdachte] gaf een opdracht die durfde je niet te weigeren. [verdachte] was heel sterk en er was ook zo’n mythe om hem heen dat hij heel goed kon vechten en sterk was en hij me met een klap uit het leven kon slaan. Toen geloofde ik dat.
(…) Als [verdachte] boos werd dan ging hij voor je staan, pakte hij je vast en sloeg je met een vlakke hand. Hij had een mes op zak en dreigde ook met een pistool.
V: Wie hebben deze mishandelingen gezien?
A: (…) en [benadeelde partij II] , [benadeelde partij IV] , [getuige I] en [getuige II] .
p.68
V: Welke mishandelingen hebben er plaatsgevonden?
A: (…) keel dicht geknepen, [verdachte] heeft mij met lampenolie overgoten. Ik werd beschuldigd dat ik met [betrokkene I] iets zou hebben. [verdachte] zag [betrokkene I] als zijn vijand. Ik had kleren aan en [verdachte] overgoot mij met lampenolie en pakte dan lucifers. Hij speelde dan met deze lucifers en bedreigde mij om mij in brand te steken. Dat was in augustus 2015.
V: Wie waren erbij van die lampenolie?
A: Dezelfde meiden en [benadeelde partij I] en (…)
V: Wat maakte het dat jij je niet kon verzetten tegen zijn handelingen?
A: Ik was doodsbang. Dat ik geslagen ben met de vlakke hand hebben meerdere mensen gezien.
p. 69
V: Waaruit bestond de psychische druk van [verdachte] ten opzichte van jou?
A: Door de bedreigingen. Hij dreigde dan met moord, verkrachting, verminking. Dat hij
je kon laten verdwijnen. Dat hij mij een erge ziekte kon laten bezorgen. Hij ging
wekenlang, jaren eigenlijk op je inpraten dat je waardeloos was.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [benadeelde partij III] d.d. 5 september 2020 (A. p. 79-91), voor zover inhoudende:
p. 79
V: vraag of opmerking verbalisant(en)
A: antwoord of reactie aangever
V: Jij hebt aangifte gedaan van onder andere mishandeling en bedreiging gepleegd door
[verdachte] .
p. 80
Naar aanleiding van deze strafbare feiten willen wij graag van jou een aanvullende verklaring opnemen. Waar vond die bedreiging (
hof: uit de context blijkt dat dit ziet op een bedreiging met de spekhaak) plaats?
A: We zaten aan de tafel in de showroom. Hier vonden altijd de besprekingen plaats.
V: Hoe vaak heeft hij je op zo’n manier bedreigd?
A: Dit is vaak gebeurd, verdeeld over heel veel jaren.
p. 81
Hij heeft mij vaker bedreigd met de spekhaak. Ook heeft hij me vaker bedreigd dat hij mijn kop er af zou halen, mij zou verminken, mijn hart stil zou zetten, een vloek over mij uit zou spreken, Bulgaren op mij af zou sturen die mij dan gewelddadig zouden verkrachten. Ook heeft hij vaker met een staalkabel in zijn handen gestaan, waar hij mij dan mee dreigde te slaan. Hij sloeg dan vervolgens met de staalkabel naast me op de bankleuning, of tegen de kachelpijp. Dit maakte dan heel veel herrie. Ook heeft hij mij met een kachelpook bedreigd. Deze bedreigingen hebben zich de laatste jaren opgebouwd. Met name de laatste 5 jaar, waren echt heel erg en heftig.
Hij had ook altijd een mes op zak en soms ook vuurwapens.
V: Hoe voelde jij je op het moment dat je door [verdachte] bedreigd werd?
A: Geschrokken, heel bang. Ik was echt heel erg bang voor [verdachte] en ik durfde er gewoon niet tegenin te gaan.
V: Wat kun je nog meer vertellen over de bedreigingen dat hij jou zou vermoorden of (
hof: laten) verkrachten door Bulgaren?
A: Hiermee heeft hij mij enkele keren bedreigd. Hij vond altijd dat Oost-Europeanen criminelen waren met een harde aanpak. Maar hiermee dreigde hij ook verschillende andere meiden. In ieder geval [benadeelde partij IV] , [benadeelde partij II] en [getuige II] .
Al deze bedreigingen vonden ook weer plaats in de showroom in [plaats 2] .
p. 82
V: In een aanvullende mail van jou omschreef je de volgende bedreigingen:
Bedreigen met vermoorden, bedreigen met zware kachelpook die hij eerst in het vuur had gehouden, bedreigen met pistool (niet rechtstreeks op mijn gezicht). Wat kun je hier nog over verklaren?
A: De kachelpook. Dit is ook weer in dezelfde periode geweest, tussen 2013 en 2016 en gebeurde weer vaker in de showroom in [plaats 2] . [verdachte] deed dit niet alleen bij mij, maar ook bij anderen. Dat hij mij met de kachelpook heeft bedreigd, is een enkele keer gebeurd. Hij stond dan dreigend voor mij met de kachelpook. Hij hield deze dan in zijn handen. De ene keer was hij ermee aan het spelen en het volgende moment haalde hij uit met de kachelpook en deed net of hij mij er dan mee wilde slaan. Op andere momenten sloeg hij weer heel hard tegen de kachelpijp. Hij heeft mij ook een keer bedreigd met de kachelpook, nadat hij deze eerst in het vuur had verhit. Ook dan stond hij voor mij met de kachelpijp in zijn handen en dreigde mij te slaan.
p. 83
V: Zijn er bedreigingen gepleegd door [verdachte] tegen anderen waarvan jij getuige bent geweest?
De woordelijke bedreigingen waren er nagenoeg dagelijks.
p. 84
Verder heb ik gezien dat onder andere [benadeelde partij I] met een mes bedreigd is door [verdachte] .
p. 85
V: In jouw aangifte verklaar je over mishandeling. Wat kun je nog meer vertellen over mishandeling?
p. 86
Als [verdachte] sloeg, dan sloeg hij mij altijd met zijn vlakke hand. Hij sloeg mij dan tegen mijn gezicht. Hij sloeg wel met kracht. Hij haalde dan ook echt uit, voordat hij mij raakte. Hij sloeg mij dan echt meerdere keren. Soms wel tientallen keren. Tussendoor ging het gesprek ook door, waarna hij mij weer sloeg. Uiteindelijk kwam ik dus op de grond terecht. Op dat moment pakte hij mijn haren vast en sleepte mij over de grond, aan alleen mijn haren. Misschien wel 2 à 3 meter. Dit deed echt heel veel pijn.
V: Op welke manier sloeg hij dan?
Ik heb zojuist verklaard, hoe [verdachte] mij altijd sloeg. Dit was eigenlijk altijd met de vlakke hand in het gezicht. Als hij sloeg, dan deed hij dit met kracht. Hij haalde dan ook echt uit. En als hij sloeg, dan deed hij dit meerdere keren achter elkaar. Een enkele keer heeft hij mij met de vuist geslagen in het gezicht en mijn buik en heeft mij ook geschopt tegen mijn benen. Hij kneep ook wel eens mijn keel dicht, of pakte mijn huid bij de keel vast en trok hier dan heel hard aan. Hij zei dan dat hij het vel los ging scheuren. Dit is met regelmaat gebeurd in de periode van 2011 tot 2016.
p. 87
Ik denk wel zeker zo'n 30 keer.
Hij kon op sommige momenten zo lang door blijven slaan, totdat je iets toegaf wat hij wilde.
V: Van welke mishandelingen gericht naar anderen ben jij getuige geweest?
A: Bij [benadeelde partij I] heb ik gezien dat [verdachte] een keer op tafel ging staan. [benadeelde partij I] zat toen op een stoel aan tafel. Wij waren aan het eten. [verdachte] schopte toen alles wat op tafel stond, naar [benadeelde partij I] . Een glazen windlicht ging stuk.
V: Wie werden nog meer geslagen met een zweep door [verdachte] , waar jij zelf getuige van bent geweest?
A: [benadeelde partij IV] kan ik me ook 1x herinneren. Dit was in 2017. [verdachte] wilde toen met de zweep naar mij komen. [benadeelde partij IV] ging hier tussen staan en [verdachte] sloeg toen op haar arm, in plaats van mij.
p. 88
[benadeelde partij II] (
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [benadeelde partij II]) is ook diverse keren geslagen door [verdachte] , aan het einde van mijn periode van mishandelingen. Dit is ook diverse keren geweest.
V: Hoe vond de bedreiging om jou in brand te steken met lampenolie plaats?
A: Dit is een keer gebeurd. Dit was rond de verjaardag van moeder in het jaar 2015. Ik denk 29 augustus. We zaten toen weer aan tafel in de showroom in [plaats 2] . Het gesprek ging over [betrokkene I] .
p. 89
Ineens stond [verdachte] op. Hij pakte de lampenolie die in de ruimte stond. Hij haalde de dop van de plastic fles af. Vervolgens gooide hij de lampenolie over mij heen. Echt overal over mij heen. Van mijn hoofd, tot mijn kleding en mijn lijf. Vervolgens pakte hij een doosje lucifers en haalde er eentje uit het doosje. Hij dreigde ermee dat hij de lucifer aan zou maken en mij in brand zou steken. Dit zei hij ook tegen mij. Ik was op dat moment echt heel bang en ik dacht echt dat hij dit zou doen Uiteindelijk heeft hij het niet gedaan, maar ik ben hier wel echt bang voor geweest.
V: Wie waren hier getuige van?
A; (…) [benadeelde partij II] , [benadeelde partij IV] , [getuige I] , [getuige II] en [benadeelde partij I] (…)
V: Tijdens jouw aangifte verklaarde jij ook dat je door de hond van [verdachte] gebeten bent in je hand? Wat kun jij hierover verklaren, over het bijten?
A: Dit is op 28 februari 2016 gebeurd. We zaten toen weer aan tafel. Ik zat tegenover [verdachte] . Achter mij was een glazen ruit. [verdachte] werd boos op mij en liep om de tafel heen naar mij toe. Ik moest mijn excuses aanbieden, maar dit deed ik niet. Hierop kreeg ik weer klappen van [verdachte] . Nu sloeg hij mij ook met de vuist. Ik moest mijn excuses aanbieden, maar weigerde dit, waarop ik weer klappen kreeg van [verdachte] . Zo ging dit door. Op enig moment sloeg hij mij als het ware van mijn stoel af. Ik kwam op de grond terecht en probeerde [verdachte] van mij af te duwen. Ik schreeuwde ook dat hij moest stoppen. Dit deed hij niet. Doordat er zo’n paniek was, werden de honden heel onrustig en raakten over hun toeren. [verdachte] had een American Bully genaamd [naam hond] en een Presa Canario genaamd [naam tweede hond] . Beide honden kwamen op ons af. [naam tweede hond] kan niet tegen stress, schreeuwen en als er iemand aan het huilen is. En [naam hond] komt [verdachte] ook altijd te hulp als er iets is. Op enig moment stond [naam hond] dus bij mij en ik voelde dat ik gebeten werd. Mijn rechter wijsvinger was gewond. Ik moest hiermee naar de HAP. Hier hebben ze het verbonden. Deze vinger is later nog gaan ontsteken en ik heb drie maanden antibiotica gehad. Het ging niet over. Het gevolg is dat ik nu door de bacterie, artrose in deze vinger heb en mijn onderste kootje niet meer kan buigen.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige II] d.d. 17 november 2020 (A. p. 134-144), voor zover inhoudende:
p. 134
V: vraag of opmerking verbalisant(en)
A: antwoord of reactie aangever
p. 136
V: Hoe zat het met het naleven van de afspraken / regels binnen de groep?
A: [verdachte] bepaalde alle regels. Hij riep ons tot de orde en veroordeelde ons allemaal. Hij bepaalde gewoon onze manier van leven. We hadden hier weinig eigen inbreng in. Hij bepaalde gewoon alles. [verdachte] was heel duidelijk in wat hij van je verwachtte. En als je dit niet deed, dan was je weer de klos. Het tegen [verdachte] ingaan was ook echt “
not done”. Als je dit deed, dan vroeg je om heel veel problemen. Als het er ook maar op leek dat je het niet eens was met zijn beleid, dan had je een hele slechte tijd. Dit in de fysieke en verbale zin. Hij bedreigde je met woorden, maar gebruikte ook fysiek geweld en werden we geslagen.
V. Met welke personen heb je hier destijds in [plaats 2] gezeten?
A: Onder andere met [benadeelde partij I] , [benadeelde partij IV] , [benadeelde partij III] , [getuige I] , (…) en [benadeelde partij II] .
p. 137
V: Zijn er bedreigingen gepleegd door [verdachte] tegen anderen waarvan jij getuige bent geweest?
A: De bedreigingen vonden bij iedereen plaats van de groep [plaats 2] .
p. 138
Hij gebruikte altijd een bepaalde periode een bepaald voorwerp. Het ene moment was het een staalkabel, het andere moment een mes. Dit was dan zijn middel die periode en dat hing dan ergens aan een kapstok of lag het naast hem. Zo werd ook de riem van de honden gebruikt of een zweep.
V: Volgens [benadeelde partij II] ben jij getuige geweest van het feit dat [verdachte] haar met een vuurwapen heeft bedreigd. Wat kun jij hierover verklaren.
A: Er zijn zeker vuurwapens geweest. Het zal zeker gebeurd zijn.
p. 139
V: Wat kun je ons vertellen over mishandelingen tegen jou gericht, gepleegd door [verdachte] ?
A: Dit was met name het slaan. [verdachte] sloeg altijd tegen de zijkant van het hoofd. Naar mate van het verzet, kreeg je meerdere slagen tegen je hoofd. [verdachte] sloeg dan altijd met de vlakke hand tegen het hoofd. Hij sloeg dan ook met kracht. Dit gebeurde tijdens de periode in [plaats 2] . Dit slaan gebeurde vaak in de showroom. Ook dit slaan gebeurde weer altijd in de groep en was iedereen hier bij.
Ook ben ik door [verdachte] een aantal keren aan mijn haren achterover getrokken. Al zijn agressieve acties waren altijd plotsklaps. Ook dit gebeurde weer in de showroom waar iedereen bij zat.
[verdachte] heeft mij ook vaker gewurgd. Hij knijpt dan met een hand de keel dicht. Dit gebeurde weer in dezelfde setting en op dezelfde manier als het trekken aan de haren. In de showroom, met de hele groep en heel onverwacht. Een reden, was er ook nu vaak niet. Maar [verdachte] had dus altijd een aanleiding, waarom hij ergens iets van vond en er gestraft moest worden. Dit kon al een opmerking zijn die je maakte. Ik denk dat dit 5 à 10 keer is gebeurd. Het gevolg van het dichtknijpen van de keel was, dat je de dag erna meestal zijn vingers in je keel had staan.
V: Zijn er mishandelingen gepleegd door [verdachte] tegen anderen waarvan jij getuige bent geweest?
p. 140
A: [benadeelde partij III] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij IV] en [getuige I] hebben echt het meeste te verduren gehad en dan vooral [benadeelde partij III] in de laatste periode. Toen is het echt heel erg geweest.
Ik kan me herinneren dat [benadeelde partij III] door [verdachte] heel veel geslagen is. Dit gebeurde soms wel meerdere keren per dag. Er zijn ook momenten geweest dat ze wel eens dagen achter elkaar geslagen is. Hij sloeg [benadeelde partij III] dan ook tegen haar hoofd. Hij sloeg dan meerdere keren en sloeg haar ook op andere plaatsen op haar lijf zoals de benen en armen. Dit gebeurde ook weer in de showroom in het bijzijn van de groep. Ze moest ook toelaten dat het allemaal gebeurde op deze momenten. Dit is meerdere keren gebeurd.
Dan is [benadeelde partij III] ook meerdere keren door [verdachte] aan de haren getrokken. [benadeelde partij III] is zelfs meters aan haar haren door [verdachte] over de grond gesleurd. Dit was echt niet normaal. Dit was ook weer in de showroom in het bijzijn van de groep. Dit is meerdere keren gebeurd. Ook is [benadeelde partij III] meerdere keren de keel dichtgeknepen. Dit gebeurde dan weer op dezelfde wijze en plaats als het bij mij gebeurde.
Dan is [benadeelde partij III] ook gebeten door een van de honden van [verdachte] . Deze honden werden door [verdachte] niet goed opgevoed. De hond [naam hond] , een American Bully, reageerde heel erg op prikkels en kon soms heel onstuimig zijn. De hond [naam tweede hond] was een Presa Canario en was ook niet goed hanteerbaar in stresssituaties. [verdachte] was de baas over de honden en als [verdachte] over de zeik ging, werden deze honden onstuimig.
Zo heeft [naam hond] , [benadeelde partij III] gebeten op het moment dat ze bedreigd werd door [verdachte] aan de eettafel. [verdachte] begaf zich op dat moment naar [benadeelde partij III] om haar te bedreigen en te slaan, waarop [benadeelde partij III] hysterisch werd. Dit was voor de hond de reden om [benadeelde partij III] te bijten. [betrokkene II] die ernaast zat, probeerde te helpen en werd ook nog door de hond gebeten. We moesten toen weer naar het ziekenhuis.
Dit alles heb ik dus zelf gezien en ben ik getuige van geweest.
[benadeelde partij II] , [benadeelde partij IV] , [betrokkene II] , [betrokkene III] en [getuige I] zijn ook veel geslagen door [verdachte] . Ze zaten dan op de bank en kregen dan klappen tegen hun hoofd, been of armen. Net waar [verdachte] hun raken kon. Ook werden ze door [verdachte] geslagen met een staalkabel. Ze moesten dan ook op de bank gaan zitten met hun billen naar achteren. Verder werden ze ook door [verdachte] aan hun haren getrokken en gesleurd en hun keel dicht geknepen.
Dit alles heb ik zelf gezien en gebeurde weer op dezelfde wijze en plaats als het bij mij en [benadeelde partij III] gebeurde.
Dan zijn er ook nog bedreigingen geweest met een gloeiende kachelpook. Hier stond [verdachte] dan in ieder geval met een gloeiende kachelpook voor
p. 141
deze persoon. Dit gebeurde ook weer op dezelfde plaats en wijze zoals ik al vaker heb omschreven.
Dan had [verdachte] er ook een handje van om ons hardhandig weg te stompen/duwen, zodat we uit onbalans raakten en op een andere plek terechtkwamen, dan waar we stonden of zaten. Of ergens tegenaan vielen. We moesten dan vaak voor hem gaan staan, waarop we klappen kregen en vervolgens hardhandig weggeduwd werden. Dit gebeurde eigenlijk bij iedereen uit de groep en gebeurde ook in de showroom. Dit is ook bij mij gebeurd en ik heb het ook veelvuldig gezien bij anderen.
V: [benadeelde partij I] heeft verklaard dat jij getuige bent geweest van het feit dat [verdachte] een keer op tafel is gesprongen en vervolgens een waxinelichtje in een glazen pot naar hem toe heeft geschopt. Wat kun jij ons hierover verklaren?
A: Ja. Daar was ik bij. Dit gebeurde ook met een hele lading aan dreigementen dat hij [benadeelde partij I] iets aan zou doen. Dit was in de showroom aan de eettafel. [benadeelde partij I] zat aan de kant van het raam. [verdachte] sprong op tafel en schopte. Het kaarsvet vloog alle kanten op. Het kaarsvet kwam tegen [benadeelde partij I] aan en het raam achter hem. Dat kaarsvet mocht van [verdachte] niet van het raam gehaald worden. Dit als triomf.
V: Volgens [benadeelde partij III] ben jij getuige geweest van het feit dat [verdachte] haar met lampenolie overgoten heeft. Wat kun je ons hierover verklaren?
A: Ik denk dat dit het voorval is, van wat ik heb gezegd met de hete olie. Dat [verdachte] haar in brand wilde steken.
V: Wat kun je ons verklaren over het bezit of gebruik van wapens, zoals messen door [verdachte] ?
A: [verdachte] had allerlei messen en zwaarden in verschillende soorten en maten.
p. 142
Ook had hij vaker vuurwapens bij zich in de showroom.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige I] (het hof begrijpt in dossier A ook genoemd: [getuige I]) d.d. 1 december 2020 (A. p. 147-157), voor zover inhoudende:
p. 147
V: vraag of opmerking verbalisant(en)
A: antwoord of reactie aangever
p.150
V: Zijn er bedreigingen gepleegd door [verdachte] tegen anderen waarvan jij getuige bent
geweest?
A: Ja dat ben ik zeker.
V: Wat kun je vertellen over overige bedreigingen van [benadeelde partij III] door [verdachte] ?
A: Hij heeft haar gedreigd om aan een spekhaak te hangen of met lampenolie te
overgieten. De spekhaal heb ik nooit gezien dat dit echt is gebeurd, de lampenolie wel. De dreigementen heb ik wel allemaal zelf gezien dat dit gebeurd is.
V: Wat kun je vertellen over overige bedreigingen van [benadeelde partij II] door [verdachte] ?
A: Bij [benadeelde partij II] heb ik ook bedreigingen gezien met een stok, stalen kabel, zweep en mes.
p. 151
V: Wat kun je ons vertellen over mishandelingen tegen jou gericht, gepleegd door [verdachte] ?
A: Ik ben door [verdachte] mishandeld in [plaats 2] . De mishandelingen gingen eigenlijk verder vanuit een dreigement. Ook heeft hij me meerdere keren geslagen met de vlakke hand in mijn gezicht. Dit slaan gebeurde echt met kracht. Hij sloeg altijd heel erg hard met zijn vlakke hand. Ook heeft hij mij meerdere keren de keel dicht geknepen. Meestal deed hij dit met 1 hand. Hij kneep dan zo hard, dat je de striemen in je hals had staan. Ik moest dan weer met een sjaal of iets dergelijks naar het werk, om mijn letsel te bedekken.
V: Wie waren getuige van deze mishandeling?
A: Deze vonden ook weer in de groep plaats, in de showroom. Dus iedereen die was er
getuige van.
p. 152
V: Zijn er mishandelingen gepleegd door [verdachte] tegen anderen waarvan jij getuige bent geweest?
A: Ja, dat ben ik.
V: Wat kun je vertellen over mishandelingen van [benadeelde partij IV] ?
A: Zij is ook door [verdachte] met de vlakke hand in haar gezicht geslagen. Ook meerdere keren en dit gebeurde dan ook vaak vanuit een dreigement. Er ging bij iedereen altijd wel iets aan vooraf. Ook is [benadeelde partij IV] gewurgd door [verdachte] , geduwd in de bank en aan haar haren getrokken. Dit eigenlijk op dezelfde manier, zoals het bij mij gebeurde. Ook dit gebeurde altijd in de showroom waar iedereen bij was. Er staat me ook iets bij, dat [benadeelde partij IV] door [verdachte] een keer met een stok of zweep geslagen is.
V: Wat kun je vertellen over mishandelingen van [benadeelde partij III] ?
A: [verdachte] sloeg altijd met kracht. [verdachte] sloeg haar ook met de vlakke in haar gezicht.
[benadeelde partij III] is ook door toedoen van [verdachte] door de hond [naam hond] in haar vinger gebeten. [verdachte]
was toen weer ontzettend boos en agressief. Omdat hij zo boos was, werden de honden ook agressief en op enig moment viel de hond [naam hond] dus aan en beet [benadeelde partij III] in haar vinger. Maar volgens [verdachte] was dit weer de schuld van [benadeelde partij III] zelf. Dit heb ik ook zelf gezien. [benadeelde partij III] moest hiervoor ook weer naar het ziekenhuis. Ook hier moesten we weer een ander verhaal vertellen, dan het echte verhaal dat het [verdachte] zijn schuld was. Verder heeft [verdachte] ook diverse keren [benadeelde partij III] aan haar haren getrokken en aan haar haren over de grond gesleept van de ene naar de andere plek. Dit kwam ook weer vanuit een bedreiging. Ook heeft [verdachte] haar meerdere keren gewurgd door haar keel dicht te knijpen. Dit gebeurde op dezelfde wijze als het bij mij gebeurde. En bij (… en) [benadeelde partij II] heeft [verdachte] ook meerdere keren een kussen op het gezicht gedrukt om ze te laten stikken. [verdachte] wist precies wanneer hij moest stoppen om erger te voorkomen.
p. 153
V: Wat kun je vertellen over overige mishandelingen van [benadeelde partij II] ?
A: [benadeelde partij II] is eigenlijk op dezelfde wijze mishandeld door [verdachte] als [benadeelde partij III] . Dus het slaan met een zweep, stok en vlakke hand. Het wurgen in de hals en het duwen van een kussen in het gezicht. Dit heb ik bij [benadeelde partij II] ook allemaal zelf gezien en gebeurde weer in de showroom.
p. 155
V: Wat kun je ons verklaren over de honden van [verdachte] ?
A: [verdachte] had twee honden [naam hond] en [naam tweede hond] . Het waren vechthonden. [naam hond] was wat kleiner en [naam tweede hond] was een grote, brede. Op zich konden ze rustig zijn, maar ze konden ook erg agressief zijn.
p. 156
Als [verdachte] weer eens agressief was, werden de honden ook helemaal agressief. Die waren hier in ieder geval heel gevoelig voor.
10.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 10 november 2020 (B. p. 46-51), voor zover inhoudende:
p. 46
V: voor de vraag gesteld aan de verdachte
A: voor het door hem gegeven antwoord op de gestelde vraag
p. 47
V: Wat kun je ons nog vertellen over [benadeelde partij II] ?
A: Ze heeft wel klappen gehad in het gezicht.
p. 49
V: Ook [benadeelde partij III] heeft verklaard, dat jij [benadeelde partij II] vaker geslagen hebt. Dit is begonnen, nadat je [benadeelde partij III] niet meer sloeg, of in ieder geval aan het einde van deze periode?
A: [benadeelde partij III] heb ik wel eens een klap gegeven. De keren dat ik [benadeelde partij II] geslagen heb, kan [benadeelde partij III] dit zeker gezien hebben.
p. 50
V: [benadeelde partij II] heeft verklaard, dat jij haar meerdere keren in het gezicht heb geslagen.
A: De slagen die ik uitdeelde, waren met de vlakke hand. De week erop deed ik het weer. Iedereen was bang voor mij.
V: Volgens [benadeelde partij II] gebeurde dit in de showroom of buiten bij mooi weer.
A: Het gebeurde binnen, geen verdere getuigen dan de groep zelf.
V: Verder heeft [benadeelde partij II] verklaard dat jij haar vaker met vlakke hand tegen haar oren hebt geslagen.
A: Het kan zijn dat dit tegen het oor kwam.
11.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 11 november 2020 (B. p. 59-62), voor zover inhoudende:
p. 59
V: voor de vraag gesteld aan de verdachte
A: voor het door hem gegeven antwoord op de gestelde vraag
p. 60
V: Wat kun je ons nog vertellen over [benadeelde partij IV] ?
V: [benadeelde partij IV] verklaart dat ze ook door jou bedreigd is. [benadeelde partij II] heeft hier ook over verklaard en gezien dat jij [benadeelde partij IV] ook vaker bedreigd hebt. Dit gebeurde dan op dezelfde wijze, als je haar en anderen bedreigde. Hoe zit dit?
A: Als ik kwaad ben, dan praat ik dreigend. Dit is wel zo.
V: [benadeelde partij IV] heeft verklaard dat jij haar ook vaker mishandeld hebt. Je sloeg dan heel hard met je handen in haar gezicht. En het liefste sloeg je tegen haar oren. Hierdoor heeft zij 6 keer haar trommelvliezen gescheurd gehad.
A: Dat 6 keer lijkt me stug. Een keer is erg genoeg. En deze ene keer is een ongeluk geweest.
12.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
p. 3
U houdt mij voor dat mij wordt verweten dat ik een kaars of kaarslichthouder in de
richting van [benadeelde partij I] heb geschopt of gegooid. Het was een kaarsje en een houdertje. Ik heb het kaarsje geschopt.
p. 6
Ik heb [benadeelde partij II] met de hand geslagen in het gezicht. Dit was met de vlakke hand.
p. 7
Ik had een alarmpistool. U vraagt mij of ik de medebewoners heb laten weten dat het om een alarmpistool ging. Nee, dat heb ik ze niet laten weten. De jongens wisten het wel, maar de meiden (
het hof begrijpt o.a.: [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV]) niet.
U houdt mij voor dat ik twee honden had. Dat klopt. De honden liepen daar rond. U
houdt mij voor dat [benadeelde partij III] heeft verklaard over een voorval met de honden op 28
februari 2016 waardoor zij naar het ziekenhuis moest. Het klopt dat ze is gebeten door de hond.
Ik heb [benadeelde partij III] met de vlakke hand geslagen
p. 8
Ik heb wel eens lampenolie over [benadeelde partij III] gegooid. Ik heb het over haar kleren gegooid.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat iedereen aanwezig was bij de bedreigingen. Dat klopt. U houdt mij voor dat ik verder heb verklaard dat ik handtastelijk werd en er klappen vielen als het na het dreigen niet stopte. Dat klopt. Als ik sloeg dan sloeg ik met de vlakke hand in het gezicht en ik wist waar ik sloeg.
De voorzitter gaat over tot bespreking van de poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, mishandeling en de bedreiging van [benadeelde partij IV] (feit 1, 2 en 3 (
hof: thans feit 6, 8 en 9)). Het grijpen bij haar keel heeft een keer plaatsgevonden. Ik greep haar met twee handen bij de keel en schreeuwde haar dingen toe. Dat was aan tafel na het eten. Ik heb stevig gegrepen. Het zou kunnen dat
p. 9
ze geen lucht kreeg. Ik zal [benadeelde partij IV] vast met woorden hebben bedreigd.
Het slaan in het gezicht van [benadeelde partij IV] met de vlakke hand klopt.
13.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [benadeelde partij I] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
p. 3
U houdt mij voor dat in mijn aangifte staat dat [verdachte] een waxinelichtje naar mij heeft
geschopt, u vraagt mij wat ik hierover kan vertellen. Toen is hij op tafel gesprongen en heeft een glas waar een waxinelichtje in zat keihard naar mij geschopt. Ik heb geluk dat het langs mij heen tegen de ruit is gegaan. Ik zat wel onder het kaarsvet.
U houdt mij voor dat [benadeelde partij II] en [benadeelde partij III] verklaren dat [verdachte] hen sloeg. U vraagt mij of ik dat heb gezien. Ik heb dat heel vaak gezien.
U houdt mij voor dat [benadeelde partij II] vertelt dat [verdachte] haar met een zweep sloeg. U vraagt mij of ik dat weet en daarbij was. Ik heb gezien dat hij haar, zoals ook bij [benadeelde partij III] , [getuige II] , [getuige I] en [benadeelde partij II] en nog een paar anderen, met de zweep sloeg. U vraagt mij of ik dat voorwerp kan omschrijven. Hij gebruikte verschillende zwepen. Een gevlochten zweep, een cowboys zweep van wel 4 meter lang, een bruine zweep, een soort ronde zweep.
p. 5
U houdt mij voor dat [benadeelde partij II] verklaart dat haar keel is dichtgeknepen en u vraagt mij of ik er bij was. Daar ben ik 1 of 2 keer bij geweest.
U houdt mij voor dat [benadeelde partij IV] heeft verklaard dat haar keel is dichtgeknepen. Ja, ik heb dat vaker gezien. Met de haren achterover over de stoelleuning, dat je haar nek hoort kraken is ze in haal keel geknepen.
U vraagt mij of ik specifieker kan zijn omtrent het kaarsvetincident. Achter mij was een
glazen pui, voor mij was een lange tafel, daar zitten we allemaal aan. Ik kan nergens heen want naast mij zitten mensen. Hij springt op tafel, daar stond een waxinelichtje en nog andere dingen, er schoot van alles mijn kant op. Er zat kaarsvet op het raam en op mij. U vraagt mij waar het kaarsvet zat. Het kaarsvet zat op mijn gezicht, schouder en vooral aan de linkerzijde van het raam en op mij.
14.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [benadeelde partij II] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
p. 3
U houdt mij voor dat [benadeelde partij I] stelde dat hij een waxinelichtje naar zijn hoofd kreeg en u vraagt mij of ik daarbij was. Ja, [verdachte] stond op de tafel en trapte die kaarsenhouder naar [benadeelde partij I] . Dat kaarsvet knalt richting zijn kant op tegen het raam.
[verdachte] heeft niet alleen met zijn hand geslagen, hij sloeg tegen mijn oor en mijn gezicht met zijn hand, maar hij heeft mij ook
p. 4
geslagen met een hondenriem tegen mijn benen en armen.
U houdt mij voor dat [benadeelde partij III] verklaart dat [verdachte] haar sloeg en u vraagt of ik daar getuige van ben geweest en wanneer dat was. Ja, daar ben ik getuige van geweest. Dat was in dezelfde periode als dat hij mij sloeg. [benadeelde partij III] heeft dat zeker meegemaakt. U vraagt mij of ik erbij was toen [benadeelde partij III] haar keel werd dichtgeknepen. Jazeker.
U houdt mij voor dat [verdachte] honden had en dat uit het dossier naar voren komt dat de hond van [verdachte] [benadeelde partij III] gebeten heeft. U vraagt mij hoe dat ging. Hij ging steeds dichter
bij haar staan, en ook echt boven over haar heen hangen, en ik weet op dat moment niet
goed of hij haar toen sloeg. Maar wel dat hij heel bedreigend was naar haar. Volgens mij sloeg hij haar ook. Die honden werden er helemaal wild van, het zijn ook vechthonden. Een meisje van de groep probeerde de honden tegen te houden, dat lukte bij [naam hond] niet. Die greep haar dus in haar hand, waarna ze naar het ziekenhuis moest. U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of de hond reageerde op de situatie en [verdachte] de hond dus niet zozeer heeft aangemoedigd. Ja dat klopt.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] wel eens met een zweep sloeg. U vraagt mij wat dat voor zweep was. Die zweep had hij van een hondenriem gemaakt, een leren gevlochten zweep. Hij
p. 5
gebruikte hem ook om te slaan.
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of er ook bedreigingen waren dat mij wat werd aangedaan. Jazeker, die gingen erover dat als ik niet zou deugen, dat hij me zou laten verkrachten door Bulgaren.
p. 6
U, advocaat-generaal, houdt mij voor dat op de tenlastelegging het dichtknijpen van mijn keel staat en u vraagt mij hoe dit ging. Hij heeft dat meermaals gedaan, maar dan zat ik op de bank en pakte hij mijn keel vast en kneep hij mijn keel dicht. U vraagt mij hoe dat voelde en wat ik voelde. Ik voel ademtekort, heel veel angst, ik voel ook pijn.
15.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [benadeelde partij III] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
p. 2
U vraagt mij of ik erbij was toen [benadeelde partij I] een waxinelichtje naar zijn hoofd kreeg. Ja, daar was ik bij. We zaten gezamenlijk aan tafel om te eten. Er was een aanvaarding (
het hof begrijpt: aanvaring) tussen [verdachte] en [benadeelde partij I] . Achter [benadeelde partij I] was een raam. [verdachte] beschuldigde [benadeelde partij I] dat hij dingen niet goed had gedaan. [verdachte] sprong op de tafel en schopte de hele inhoud van de tafel naar [benadeelde partij I] toe. Het was een windlicht, dik glas. Er zat kaarsvet achter hem op het raam. Het kaarsvet moest op het raam blijven zitten en bleef daar totdat [benadeelde partij I] wegging.
U vraagt mij wanneer [verdachte] mij sloeg. Dat was heel vaak, beginnend in 2010 en eindigend in 2016. U vraagt mij met welke woorden [verdachte] mij bedreigde. Ik kan dat niet meer woordelijk precies zeggen, maar in ieder geval met vermoorden, verminken, omgekeerd in
p. 3
de schuur ophangen aan een spekhaak en wekenlang martelen. Hij zou met een staalkabel mijn bekken kapot slaan. Mijn keel doorsnijden, mijn kop eraf slaan, mijn hart stilzetten en Bulgaren op mij afsturen die mij gewelddadig zouden verkrachten.
Bij het voorlezen (
het hof begrijpt: van de verklaring van getuige [benadeelde partij III]) voegt mevrouw (
het hof begrijpt: getuige [benadeelde partij III]) toe dat verdachte haar met lampenolie heeft overgoten en vervolgens dreigde haar in brand te steken en met lucifers zat te spelen.
U vraagt mij of ik ben gebeten door een hond en of ik kan vertellen hoe dit ging. Ja, dat
klopt. Ik zat op dezelfde plek zoals toen met [benadeelde partij I] , we zaten met de hele groep bij elkaar
want het was zondag. Het was 28 februari 2016, dat was de laatste dag van februari dus
daarom weet ik dit nog. Hij begon op me in te slaan, en ik riep dat hij op moest houden, maar hij sloeg zo hard met zijn vuist dat ik op de grond viel en de honden begonnen van achter over hem heen te springen want die waren over de zeik geraakt. Toen lag ik op de grond tegen hem te schreeuwen dat hij moest stoppen, toen werd ik in mijn vinger gebeten.
U vraagt mij of [verdachte] de honden opdracht of commando gaf om mij te bijten. Nee, dat heeft hij niet gedaan. Maar mensen hebben wel tegen hem geroepen dat de honden agressief waren en daar deed hij niets mee. [verdachte] heeft altijd gezegd dat de honden er niet tegen
p. 4
konden als mensen emotioneel waren of huilden, dat [naam tweede hond] dan agressief werd en dat was algemeen bekend. Dat is ook vaker gebeurd dat [naam tweede hond] ging happen naar mensen die emotioneel waren. Van [naam hond] was het ook bekend, dat als [verdachte] met iemand bezig was ook al was het voor de grap, dan zelfs begon [naam hond] ertussen te springen en te happen. U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of het goed genezen is. Nee, het is niet goed genezen. De vinger is verminkt. Ik heb drie maanden antibiotica elke dag moeten gebruiken, mijn vinger is verminkt, die staat vast, is vastgegroeid, er zit artrose in de vingertop en die kan ik niet meer goed gebruiken. Ik heb nog een chirurgische ingreep moeten ondergaan. Ik dacht dat de vinger geamputeerd moest worden. U, advocaat-generaal, vraagt mij of dit blijvend letsel is. Ja, dat is blijvend letsel.
U vraagt mij of ik mij kan het dichtknijpen van de keel kan herinneren waarover ik bij de politie heb verklaard. Ja. Dan heeft hij ook weleens mijn keel gepakt en met kracht dichtgeknepen zodat ik geen adem kreeg.
16.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [benadeelde partij IV] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
p. 3
U vraagt mij of ik weet wanneer [benadeelde partij I] een waxinelichtje naar zijn hoofd kreeg en of ik
daarbij was. Ik was erbij en zat er tegenover. Ik weet de datum niet maar het was daglicht, de gordijnen waren open. Uiteindelijk kwam het kaarsvet op het raam terecht. [verdachte] sprong op de tafel, een heel grote tafel in [plaats 2] waar we gezamenlijk aan aten. Hij heeft toen inderdaad dat waxinelichtje geschopt naar het gezicht van [benadeelde partij I] toe. Uiteindelijk weet ik nog dat het kaarsvet achter [benadeelde partij I] op de ruit terecht is gekomen. Hij was echt heel dichtbij. Ik heb daarna nog aan [verdachte] gevraagd of ik dat kaarsvet op de ramen mocht opruimen, want we moesten alles vragen, maar dat werd verboden want hij wilde dat [benadeelde partij I] moest weten wie de baas was.
U vraagt mij of ik weet wanneer [verdachte] mij sloeg. Ontelbare keren, dat is een periode
jarenlang elke bijeenkomst geweest. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [verdachte] mijn keel heeft dichtgeknepen. Ook heel vaak. U vraagt mij of daar iemand bij was. Ja, dat deed hij waar mensen bij waren. U vraagt mij of ik zag dat hij dat ook bij [benadeelde partij II] deed. Dat deed hij volgens mij bij alle vrouwen op een enkeling na.
U vraagt mij of ik weet wanneer [verdachte] mij met de zweep sloeg. Dat is in 2017 geweest.
p. 4
Toen sloeg hij mij met die zweep op mijn arm. Ik had een striem op mijn arm. Hij had verschillende zwepen, ook een lange, maar toen was het volgens mij een korte, een dikke korte zweep. Hij had een heel arsenaal aan zwepen. Een paardenzweep en lange zweep waarmee hij in de lucht knalde, maar dit was een korte dikke.
p. 5
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik ben bedreigd en u vraagt mij met welke
bewoordingen. Hij bedreigde dat hij me zou doden. Hij dreigde me ook te laten verkrachten.
U, advocaat-generaal, vraagt mij of er op enig moment honden aanwezig waren en waar dat was. Ja, dat begon in [plaats 2] . Het was een grote hond met grote kop, die heette [naam tweede hond] . En hij had een hond die heette [naam hond] .
We zaten aan diezelfde tafel als dat voorval met [benadeelde partij I] , [benadeelde partij III] zat aan de raamzijde. [verdachte] mishandelde haar en sloeg haar tot ze echt van haar stoel viel met haar hand onder de tafel. Toen [verdachte] haar aan het slaan was, sprong de grote hond met zijn poten op [verdachte] zijn schouders. Ik pakte de hond bij de hals en nam hem mee. Ik had de grote hond links en de kleine hond rechts bij me gehouden en [betrokkene II] probeerde toen nog om [verdachte] tot rust te manen. Maar [benadeelde partij III] lag toen al zo met die hand, en ik had de kracht niet meer om twee sterkte honden vast te houden. Toen moest ik de keuze maken welke van de twee ik moest laten gaan, en toen heb ik de keuze voor de kleine hond gemaakt. Die ging onder de tafel door en beet in haar hand.
p. 6
U, advocaat-generaal, vraagt mij waarom [verdachte] bang was dat ik zou gaan praten hierover, u vraagt mij of hij enige schuld had aan het feit dat de honden haar aanvielen. Ja, hij is verantwoordelijk voor de honden.
Zaak met parketnummer 03-031416-21
1.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 november 2020 (B. p. 14-15), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant III] en [verbalisant IV] :
Op 10 november 2020 hielden wij op de locatie [straat] , [plaats] , binnen de gemeente Leudal, als verdachte aan de heer [verdachte] .
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming (B. p. 74), voor zover inhoudende:
Inbeslagname
Adres: [straat]
Postcode Plaats: [plaats]
Datum:10-11-2020
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
IBN-code / Voorwerpnummer: o1.01 / LB1 R020064_631278
Object: wapens/wapenstokken
Bijzonderheden: ploertendoder
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2020 (B. p. 69-73), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant V] en [verbalisant VI] :
p. 69
Op 10 november 2020 bevonden wij ons in de woning gelegen aan de [straat] , [plaats] . In de woning werd buiten heterdaad aangehouden de heer [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . In de woning werd in de hal op de kast een ploertendoder aangetroffen. De ploertendoder lag direct voorhanden op circa twee meter van de voordeur.
Op 10 november 2020 werd door mij een onderzoek ingesteld naar de op
10 november 2020 te [plaats] inbeslaggenomen voorwerpen.
p. 71/72
Het is een wapen wat door middel van een slaande beweging uitgeschoven wordt. Het wapen is in drie delen, het handvat en twee verende delen met daaraan een verzwaard uiteinde.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat het aangetroffen voorwerp een ploertendoder betreft, te weten een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 onder 3 van Wet wapens en munitie.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2020 (B. p. 85-86), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant VII] :
Op 11 november 2020 heb ik op grond van de Wet wapens en munitie aan de eigenaar van de woning van de [straat] te [plaats] genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , de uitlevering gevorderd van de in die woning daarvoor vatbare voorwerpen tot inbeslagname. Op 11 november 2020 ben ik samen met [verbalisant VIII] , de woning van [verdachte] , gelegen aan de [straat] te [plaats] , binnen gegaan. In de lade van de salontafel zag ik diverse messen liggen waaronder een mes met opdruk Al Mar in een bruine etui en een mes met opdruk Al Mar in een zwarte etui.
De genoemde goederen werden door mij inbeslaggenomen.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming (B. p. 127), voor zover inhoudende:
Inbeslagname
Adres: [straat]
Postcode Plaats: [plaats]
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
IBN-code / Voorwerpnummer: o2.lade salontafel.3 mes Al Mar in bruine etui /
LB1R020064 631925
Object: wapens/messen
Bijzonderheden: mes met opdruk Al Mar in bruine etui
6.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een kennisgeving van inbeslagneming (B. p. 135), voor zover inhoudende:
Inbeslagname
Adres: [straat]
Postcode Plaats: [plaats]
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
IBN-code / Voorwerpnummer: o2.lade salontafel.7 mes Al Mar zwarte etui / LB1 R020064_631929
Object: wapens/messen
Bijzonderheden: mes merk Al Mar, in zwarte etui
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2020 (p. 156-158), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant IX] :
p. 156
Op 24 november 2020 heb ik, in de hoedanigheid aangesteld als taakaccenthouder Wet wapens en munitie, een onderzoek ingesteld naar de bij verdachte [verdachte] in beslag genomen wapens.
Wapen 1
Een mes waarvan het heft haaks op het lemmet staat of geplaatst kan worden en dat
bestemd is om bij gebruik in de palm van de hand te worden gehouden, terwijl het
lemmet tussen de vingers door naar buiten steekt. De lengte van het vilmes betreft
13,7 centimeter en de breedte (heft) 7 centimeter.
Dit betreft derhalve een zogenoemd vilmes in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I
onder 3 van de Wet wapens en munitie.
Wapen 2
Het mes is voorzien van twee snijkanten waarvan de punt is gelegen op de as van de
lengterichting van het lemmet. Het gewicht van het lemmet is zwaarder dan dat van
het heft. Het mes is geborgen in een lederen foedraal. De lengte van het werpmes
betreft 20 centimeter.
Het mes betreft een werpmes in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III onder 3 van de Wet wapens en munitie.
Wapen 4
Ik zag dat het voorwerp een zogenoemde telescoopstok betrof bestaande uit 3 in elkaar schuifbare delen. Ik zag dat het dunste gedeelte een verdikt/zwaarder uiteinde
p. 157
had. Ik zag dat het dikste deel, de handgreep, voorzien was van rubber. In uitgeschoven toestand heeft deze ploertendoder een lengte van 45 cm. In ingeschoven toestand heeft deze ploertendoder een lengte van 20 cm. Dit voorwerp is een uitschuifbare en verende staaf met een verzwaard uiteinde.
Derhalve is dit voorwerp een ploertendoder en een wapen in de zin van artikel 2 lid
1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik een wapenstok voorhanden hebben gehad. Het klopt dat ik een vilmes voorhanden heb gehad. Het klopt dat ik een dubbelsnijdend mes voorhanden heb gehad.
Bewijsoverwegingen
Verweren van de verdediging ten aanzien van de in zaak met parketnummer 03-284808-20 tenlastegelegde feiten
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1, 3 primair, 4 primair, 5, 6 primair, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde feiten. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat ten aanzien van de tenlastegelegde feiten niet duidelijk is wanneer die feiten zouden hebben plaatsgevonden. Er is een lange pleegperiode tenlastegelegd, waarbij een exacte pleegdatum dan wel een redelijke pleegperiode ontbreekt. Op deze manier valt voor de verdediging niet te toetsen welke feiten al dan niet zijn verjaard, dan wel – aan de hand van een pleegdatum – te weerleggen dat bepaalde feiten niet hebben plaatsgehad. Bovendien hebben oud-leden van de leefgemeenschap contact met elkaar en zijn twee van hen zelfs met elkaar getrouwd, aldus de verdediging.
Nu het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het thans onder 7 (primair en subsidiair) tenlastegelegde feit, behoeft het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van dat feit geen nadere bespreking.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging in het bijzonder nog naar voren gebracht dat onduidelijk is wat er precies is gebeurd, alsmede dat verklaringen daarover tegenstrijdig zijn. Zo heeft [benadeelde partij III] eerst verklaard dat [benadeelde partij I] een bord en een kaars tegen zich aan kreeg gegooid, dit terwijl zij later heeft verklaard dat alles wat op tafel stond naar [benadeelde partij I] zou zijn geschopt. Voor zover al sprake zou zijn van het schoppen van een waxinelichtje in de richting van [benadeelde partij I] , levert dit geen poging tot zware mishandeling op. Veel vragen zijn onbeantwoord gebleven – waaronder hoe hard zou zijn geschopt en met welk(e) voorwerp(en) – zodat niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans in zich had dat dit zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van de onder 3 primair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde pogingen tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging – kort gezegd – naar voren gebracht dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld met welke kracht en intensiteit het vastpakken en dichtdrukken van de keel heeft plaatsgevonden. Evenmin blijkt hoe lang het dichtgedrukt houden van de keel telkens heeft geduurd. Bovendien ontkent de verdachte gehandeld te hebben met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe brengen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van alle onder 5 tenlastegelegde varianten (primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair, uiterst subsidiair) dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde – hetgeen het hof bewezen acht – heeft de verdediging aangevoerd dat het bijten door de hond van de verdachte niet aan hem kan worden toegerekend. De honden werden reeds door [benadeelde partij IV] vastgehouden zodat aan de verdachte niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij onvoldoende zorg heeft gedragen over de onder zijn gezag staande honden, door deze niet vast te zetten. Nu de honden door [benadeelde partij IV] werden vastgehouden was het ook niet duidelijk dat er een risico bestond dat een van de honden [benadeelde partij III] zou gaan bijten. Bovendien is het de vraag of de verdachte – die boos was – heeft meegekregen dat de honden zo te keer gingen, aldus de verdediging.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat ten aanzien van deze feiten algemene – niet altijd met elkaar overeenkomende – verklaringen zijn afgelegd. Bovendien blijkt niet duidelijk – mede gelet op een mogelijke verjaring van de feiten – op welke datum en op welke plaats de feiten zich zouden hebben afgespeeld, zodat dit in strijd is met het recht op een
fair trial.
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] en van de overige getuigen op essentiële punten met elkaar overeenkomen maar wezenlijk verschillen met hetgeen de verdachte heeft verklaard. Ten aanzien van diverse aspecten staan de verklaringen van de aangevers en de getuigen enerzijds en de verklaringen van de verdachte anderzijds lijnrecht tegenover elkaar. Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en de betrouwbaarheid van hetgeen de aangevers en de getuigen hebben verklaard. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verschillende aangevers ieder telkens op verschillende momenten – waaronder bij de raadsheer-commissaris – in de kern hetzelfde hebben verklaard. Bovendien vinden de verschillende verklaringen van aangevers steun in elkaars verklaringen en in de verklaringen van de getuigen [getuige II] en [getuige I] en deels in de door de verdachte zelf afgelegde verklaringen. Het hof heeft ook niet de indruk gekregen dat verklaringen van de aangevers en van de getuigen op elkaar zijn afgestemd. In dit verband heeft het hof in aanmerking genomen dat zij ten aanzien van bepaalde gebeurtenissen in de kern hetzelfde hebben verklaard, maar dat de verklaringen niet steeds letterlijk hetzelfde zijn. Het hof acht de verklaringen van de aangevers en de getuigen dan ook betrouwbaar en geloofwaardig en gebruikt die voor het bewijs. Uit hetgeen de aangevers en de getuigen hebben verklaard volgt dat de mishandelingen en bedreigingen telkens in [plaats 2] plaatsvonden.
Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat een lange pleegperiode is tenlastegelegd en dat het mede om die reden voor de verdediging moeilijk is om te weerleggen of bepaalde feiten wel of niet hebben plaatsgevonden, stelt het hof vast dat de verdachte zich ten aanzien van verscheidene gebeurtenissen/gedragingen heeft uitgelaten, waaruit het hof afleidt dat het voor de verdachte duidelijk was op welke verwijten hij respondeerde. Verdachtes verklaringen sluiten voor een deel ook aan bij de verklaringen van de aangevers dat zij in de door hen genoemde periode – en daarmee binnen de tenlastegelegde periode – door de verdachte zijn mishandeld en/of bedreigd. Het vorenstaande impliceert dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode continu en onafgebroken de hem verweten handelingen heeft verricht, maar wel dat hij dat op een (of meerdere) tijdstip(pen) in de tenlastegelegde periode heeft gedaan.
Zaak met parketnummer 03-284808-20, feit 1
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in 2015 in [plaats 2] een glazen pot met daarin een brandend waxinelichtje op korte afstand met kracht naar het gezicht van [benadeelde partij I] heeft geschopt. [benadeelde partij I] heeft toen kaarsvet in het gezicht gekregen en er kwam kaarsvet op het raam. Nu er (vloeibaar) kaarsvet in het gezicht van [benadeelde partij I] en op het raam terecht is gekomen, kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat sprake was van een brandend waxinelichtje. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte ook verklaard dat hij het kaarsje (
het hof begrijpt: naar [benadeelde partij I]) heeft geschopt. Op basis van hetgeen [benadeelde partij III] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard, stelt het hof vast dat de glazen pot was gemaakt van dik glas. Uit hetgeen [benadeelde partij IV] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard, leidt het hof af dat [benadeelde partij I] zich op korte afstand van de verdachte bevond toen de verdachte de glazen pot met daarin het brandende waxinelichtje naar het gezicht van [benadeelde partij I] heeft geschopt. [benadeelde partij I] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte het glas – waarin het waxinelichtje zat – keihard naar hem heeft geschopt.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof – en anders dan door de verdediging is bepleit – genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte terwijl hij op een eettafel stond met kracht en van een korte afstand een zich op die tafel bevindende glazen pot, gemaakt van dik glas, met daarin een brandend waxinelichtje en aldus vloeibaar kaarsvet, naar het gezicht van [benadeelde partij I] heeft geschopt, die aan die eettafel zat. Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht en vanaf een korte afstand schoppen van een glazen voorwerp naar het gezicht van aangever de aanmerkelijke kans in het leven dat de aangever zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals oogletsel of zelfs blindheid. Bovendien bevond zich in het glas een brandend waxinelichtje met vloeibaar kaarsvet en heeft [benadeelde partij I] ook kaarsvet in zijn gezicht gekregen, hetgeen ook tot verwondingen en tot mogelijk blijvende en ontsierende littekens in zijn gezicht of ernstig dan wel blijvend zichtletsel had kunnen leiden. De gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hij die aanmerkelijk kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij I] .
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1 tenlastegelegde wordt verworpen.
Zaak met parketnummer 03-284808-20, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 6 primair
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2009 tot en met 30 september 2018 in [plaats 2] [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] meerdere keren bij de keel heeft vastgepakt en de keel telkens heeft dichtgeknepen. Gelet op hetgeen de aangeefsters hebben verklaard kan naar het oordeel van het hof eveneens genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte de keel telkens ook enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden. In dit verband neemt het hof in aanmerking dat [benadeelde partij II] bij de politie heeft verklaard dat de verdachte haar keel vastpakte, langzaam met zijn hand de keel dichtkneep en dat zij daarna striemen in haar nek had. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat de verdachte haar keel vastpakte, haar keel dichtkneep, alsmede dat zij ademtekort voelde. [benadeelde partij II] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte meerdere keren haar keel heeft dichtgeknepen.
[benadeelde partij III] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte haar keel vastpakte en dat haar keel met kracht werd dichtgeknepen waardoor zij geen adem kreeg. [benadeelde partij IV] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte haar heel vaak heeft gewurgd. Uit haar verklaring blijkt dat de verdachte haar bij de keel pakte, dat er een enorme druk op haar strottenhoofd werd uitgeoefend en dat zij daardoor geen lucht kreeg. Ook getuige [getuige I] heeft het woord ‘wurgen’ gebezigd en heeft verklaard dat zij heeft gezien dat dit bij [benadeelde partij II] is gebeurd. Getuige [getuige II] heeft verklaard dat de verdachte haar eveneens meerdere keren heeft gewurgd, alsmede dat ‘het gevolg van het dichtknijpen van de keel was dat je de dag erna meestal zijn vingers in je keel had staan’. Voorts heeft [getuige II] verklaard dat bij [benadeelde partij III] meerdere keren haar keel werd dichtgeknepen en dat dit op dezelfde wijze gebeurde als bij haar. Het hof begrijpt de verklaring van [getuige II] aldus dat ook bij [benadeelde partij III] (afdrukken van) de vingers van de verdachte in de keel van [benadeelde partij III] zichtbaar waren. Voor wat betreft de bewezenverklaarde pleegdata gaat het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen ervan uit dat de bewezenverklaarde gedragingen plaatsvonden ten aanzien van alle drie de aangeefsters in dezelfde periode. De verdachte hiermee geconfronteerd en hierover bevraagd in eerste aanleg, heeft die periode niet betwist en is daarop in hoger beroep niet teruggekomen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte telkens met kracht de keel heeft vastgepakt en deze vervolgens heeft dichtgeknepen en voor enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden. Het gegeven dat is verklaard over ademtekort, het niet krijgen van lucht en/of de omstandigheid dat nadien striemen in de nek/verdachtes vingers nog zichtbaar waren, duiden daar op.
Het met kracht dichtknijpen en voor enige tijd dichtgeknepen houden van iemands keel brengt in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De keel is immers een kwetsbaar lichaamsonderdeel en op deze plek bevinden zich kwetsbare en vitale weke delen van de hals, met daarbinnen de luchtweg en slagaders. Door aldus te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze kwetsbare en vitale delen beschadigd zouden raken waardoor – bijvoorbeeld ten gevolge van zuurstoftekort en/of een afgesloten slagader – zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] , zoals respectievelijk onder 3 primair, 4 primair en 6 primair is bewezenverklaard.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van voornoemde feiten wordt verworpen.
Zaak met parketnummer 03-284808-20, feit 5 meest subsidiair
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat een hond van de verdachte, [naam hond] genaamd, in de vinger van [benadeelde partij III] heeft gebeten waardoor zij artrose en een onbuigzaam onderste kootje van de rechter wijsvinger heeft opgelopen. Gelet hierop en hetgeen [benadeelde partij III] ten overstaan van de raadsheer-commissaris omtrent het letsel heeft verklaard, kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat uit de door [benadeelde partij III] op 3 mei 2023 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat voornoemd letsel blijvend letsel is, alsmede dat zij nog een chirurgische ingreep heeft moeten ondergaan.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachtes honden gevoelig reageerden op stress, schreeuwen en op situaties waarin iemand aan het huilen was. Door de op 28 februari 2016 ontstane situatie – verdachte werd boos op [benadeelde partij III] en heeft haar bij die gelegenheid geslagen waarop [benadeelde partij III] schreeuwde dat hij moest stoppen – raakten de honden van de verdachte ernstig over hun toeren, zoals door [benadeelde partij III] is verklaard. Dat de verdachte daar niets van zou hebben meekregen – zoals door de verdediging naar voren is gebracht – acht het hof niet geloofwaardig. In dit verband heeft het hof mede acht geslagen op de door [benadeelde partij IV] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring waarin naar voren komt dat op 28 februari 2016 een van verdachtes honden met zijn poten op de schouders van de verdachte sprong. [benadeelde partij III] heeft voorts verklaard dat [naam hond] de verdachte altijd te hulp schoot als er iets gebeurde. Zij heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris bovendien verklaard dat [naam hond] in dergelijke situaties er dan ertussen sprong en begon te happen. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof dan ook genoegzaam worden vastgesteld dat ook de verdachte wist dat [naam hond] zonder adequate begeleiding en/of controle, onder voornoemde omstandigheden, een gevaar vormde voor (mensen in) de omgeving.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte een onder zijn gezag staande hond [naam hond] onvoldoende onder controle heeft gehad, waardoor de hond in de vinger van [benadeelde partij III] heeft kunnen bijten. Naar het oordeel van het hof is het dan ook aan verdachtes schuld te wijten dat [benadeelde partij III] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat [benadeelde partij IV] de honden heeft vastgehouden zodat aan de verdachte niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij onvoldoende zorg heeft gedragen voor de onder zijn gezag staande honden, volgt het hof de verdediging op dat punt niet. De twee honden van verdachte zijn niet de honden van [benadeelde partij IV] . Er bestond derhalve geen gehoudenheid van haar kant om deze honden vast te houden. Dit ligt geheel anders voor wat betreft de verdachte. Hij was daar zonder meer toe gehouden dan wel te doen wat redelijkerwijs nodig was om dit bijtincident te voorkomen, zoals het muilkorven of naar een andere ruimte geleiden. Niets van dit heeft de verdachte ondernomen.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat [benadeelde partij IV] op een gegeven moment niet langer de kracht had om de twee sterke honden tegelijkertijd blijvend vast te houden. Zij heeft vervolgens een van verdachtes honden los moeten laten. Op basis van de inhoud van het dossier is het hof niet gebleken dat de verdachte op enig moment iets heeft gedaan – ook niet nadat [benadeelde partij IV] een van verdachtes honden los moest laten – om [naam hond] onder zijn controle en/of begeleiding te brengen, dan wel zijn hond uit de ruimte heeft verwijderd.
Het hof acht derhalve het onder 5 meest subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit.
Zaak met parketnummer 03-284808-20, feit 8
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – stelt het hof vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de aangevers [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] meerdere malen heeft mishandeld. De verdachte heeft [benadeelde partij II] mishandeld door haar met kracht met de platte hand in haar gezicht te slaan, door haar met kracht met een zweep op haar armen en benen te slaan en door haar met kracht tegen haar oren te slaan. Ook heeft hij een kussen in haar gezicht gedrukt. Het hof overweegt met betrekking tot deze gedraging dat het een feit van algemene bekendheid is dat dit bij de ander, in dit geval [benadeelde partij II] , een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam teweegbrengt. Hij heeft [benadeelde partij III] mishandeld door haar met kracht met platte hand in haar gezicht te slaan, door haar met kracht met de vuist te slaan in haar gezicht en buik, door haar met kracht te schoppen tegen haar benen, door haar met kracht aan haar huid bij de keel vast te pakken en hier vervolgens met kracht aan te trekken.
Voorts heeft de verdachte [benadeelde partij IV] mishandeld door haar met kracht in haar gezicht en tegen haar oor/oren te slaan, door haar met kracht te slaan of te stompen tegen haar lichaam waardoor zij achteroverviel en haar vervolgens, als zij was opgestaan, weer achterover te slaan en door haar met een zweep op haar arm te slaan.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt ook dat zij door de mishandelingen van de verdachte pijn en/of letsel hebben ondervonden.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt verworpen.
Zaak met parketnummer 03-284808-20, feit 9
Gelet op de inhoud van de ten aanzien van feit 9 genoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode de aangevers [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] meerdere malen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met verkrachting.
Het hof stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte onder andere heeft bedreigd met de woorden: ‘als je weg gaat bij de groep dan laat ik je eerst gelukkig worden en dan vermoord ik je nog of laat ik je vermoorden’, ‘ik zet je hart stil in de nacht’ en ‘ik laat je verkrachten door Bulgaren’, althans met woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Uit de verklaringen van de aangevers en getuigen volgt voorts dat bedreigingen ook bestonden uit het dreigend op de keel zetten van een mes, het dreigend voorhouden van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp, het dreigend voorhouden van een kachelpook en te doen alsof hij met dit voorwerp wilde slaan. Ten aanzien van [benadeelde partij III] blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de verdachte haar met lampenolie heeft overgoten, een lucifer heeft gepakt en vervolgens heeft gedreigd de lucifer aan te steken en [benadeelde partij III] vervolgens in brand te steken. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte bekend dat hij de aangevers heeft bedreigd, maar dat hij zich de woorden waarmee hij dreigde niet meer kan herinneren. Ten aanzien van het dreigen met het vuurwapen heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij een alarmpistool in zijn bezit had en dat de vrouwelijke aangeefsters ( [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] ) niet wisten dat het om een nep vuurwapen ging.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de bedreigingen van dien aard zijn geweest en onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgehad dat bij de aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd en zij zich bovendien, uit angst voor de gevolgen voor vertrek uit de groep, niet aan de voortduring van deze bedreigingen durfden te onttrekken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van dit feit.
Zaak met parketnummer 03-031416-21, feit 1 en feit 2
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte een drietal wapens in de zin van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Het hof volgt daarbij de conclusies van verbalisant [verbalisant IX] dat de genoemde bij de verdachte aangetroffen wapens kunnen worden aangemerkt als een ploertendoder en een vilmes in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 3, van de Wet Wapens Munitie en een werpmes in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III onder 3, van de Wet wapens en munitie. Voor zover de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de wapenstok niet kan worden aangemerkt als ploertendoder omdat deze niet verend is, wijst het hof in de eerste plaats op de bevindingen van verbalisanten [verbalisant V] en [verbalisant VI] dat het in verdachtes woning aangetroffen voorwerp een wapen betreft dat door middel van een slaande beweging uitgeschoven wordt, dat het tevens een wapen betreft in drie delen, te weten het handvat en twee
verendedelen met daaraan een verzwaard uiteinde en voorts dat in artikel 2, eerste lid aanhef en onder g, van de Regeling wapens en munitie als ploertendoder wordt gedefinieerd “een verende of uitschuifbare staaf met een verzwaard uiteinde”. Dat betekent dat het voorwerp, ook al zou het niet veren (quod non), zoals verdachte naar voren heeft gebracht, onder de definitie van een ploertendoder valt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling,

meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling,

meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 6 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling,

meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 8 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling,

meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 9 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of verkrachting,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat sinds het tenlastegelegde inmiddels de nodige tijd is verstreken. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke (fysieke en mentale) omstandigheden van de verdachte en met diens leeftijd. Indien aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, dan zou dat impliceren dat hij de laatste jaren van zijn leven in detentie moet doorbrengen, aldus de verdediging. Voorts heeft de verdediging bepleit dat – indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring van een van de onder 5 tenlastegelegde feiten komt – toepassing zal worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat voor dat feit aan de verdachte aldus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan
De verdachte heeft zich ten aanzien van de slachtoffers schuldig gemaakt een verschillende strafbare feiten. Zo heeft hij geprobeerd [benadeelde partij I] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een glazen pot met daarin een brandend waxinelichtje op korte afstand met kracht naar zijn hoofd te schoppen. Voorts is [benadeelde partij I] bedreigd en heeft de verdachte een mes op de keel van [benadeelde partij I] gezet. Bij de vrouwelijke slachtoffers [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV] tekent zich een patroon af waarbij de mishandelingen en bedreigingen in wreedheid toenamen. De verdachte heeft hen met kracht bij de keel gepakt, de keel dichtgeknepen en de keel ook telkens enige tijd dichtgeknepen gehouden. Voorts heeft de verdachte hen geslagen en hen met moord en met verkrachting bedreigd. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de mishandelingen en bedreigingen stelselmatig plaatsvonden. [benadeelde partij III] heeft op enig moment ook gevreesd voor haar leven toen de verdachte haar met lampenolie overgoot en vervolgens dreigde haar in brand te steken. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat aan zijn schuld is te wijten dat [benadeelde partij III] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, doordat verdachtes hond in haar vinger heeft gebeten. De verdachte heeft met zijn diverse strafbare gedragingen op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen en uit hetgeen de slachtoffers mondeling bij het gebruikmaken van het hen toekomend spreekrecht in hoger beroep naar voren hebben gebracht blijkt dat verdachtes handelen tot op de dag van vandaag invloed heeft op het leven van de slachtoffers. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee messen en een ploertendoder waarvan het ongecontroleerde bezit is verboden.
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie houdt het hof in het bijzonder ook rekening met de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
De verdachte was leraar in de vechtkunst Kung Fu. In die hoedanigheid had hij een vaste groep leerlingen onder zich. Zij vormden een groep die op initiatief van de verdachte in de loop der jaren steeds hechter werd, veel met elkaar optrok en bij elkaar ging wonen. Deze groep van ongeveer 25 personen – waartoe ook de slachtoffers behoorden – vormde een gemeenschap waarvan de verdachte de onbetwiste leider was. De leden woonden op een klein aantal locaties bij elkaar en de samenkomsten vonden grotendeels plaats in een buiten de bebouwde kom gelegen locatie te [plaats 2] , door verdachte aangeduid als “het hoofdkwartier”. Daar werd fysiek getraind en vonden in toenemende mate theorielessen plaats. De leden dienden hun leven in te richten conform de dwingende leefregels van de verdachte. De verdachte schroomde niet om hen daarbij met kracht zijn wil op te leggen, ook als het ging om het aangaan van contacten en relaties. Binnen deze leefgemeenschap heeft de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan excessief, veelvormig fysiek en verbaal geweld jegens de slachtoffers. Bijzonder meedogenloos en vernederend voor de slachtoffers is dat de mishandelingen en bedreigingen nagenoeg altijd plaats hadden in het bijzijn van andere leden uit de leefgemeenschap, die ook zodanig in de ban waren van de verdachte dat zij niets tegen de verdachte durfden te ondernemen. Door slachtoffers is de leefgemeenschap nadien aangeduid als een sekte, waarvan de verdachte de onbetwiste leider was.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij aan de slachtoffers pijn en/of letsel heeft toegebracht, alsmede dat hij een leefomgeving heeft gecreëerd, en gedurende lange tijd in stand heeft gehouden, die werd gekenmerkt door angst en geweld. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen ideologie en het welzijn van de slachtoffers daaraan ondergeschikt gemaakt.
Persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen en ook daarna niet ter zake een ander strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het rapport van klinisch psycholoog [psycholoog] d.d. 5 januari 2021. [psycholoog] heeft een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoonlijkheid van de verdachte.
[psycholoog] heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met schizotypische en narcistische trekken. Deze persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde in belangrijke mate verdachtes gedragingen in verleden en heden. Volgens [psycholoog] was er sprake van een gelijktijdigheidsverband tussen de stoornis en het tenlastegelegde. Daarnaast heeft de deskundige een al geruime tijd in remissie zijnde neurocognitieve
problematiek geconstateerd. De verdachte heeft zelf naar voren gebracht dat hij sinds 2001 de gedragsmatige gevolgen ondervond van een CVA – ofwel een beroerte – met daaropvolgend wellicht een aantal TIA’s – ofwel een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen – die heteroanamnestisch en collateraal binnen het psychologisch onderzoek werden bevestigd. [psycholoog] heeft geconcludeerd dat dit de keuzes en het handelen van verdachte beïnvloedde ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundige heeft geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde – indien bewezen – in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusie van de klinisch psycholoog over en zal conform het advies de verdachte het tenlastegelegde verminderd toerekenen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof ook rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 7 oktober 2021. Het risico op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat. De door [psycholoog] vastgestelde persoonlijkheidsstoornis behoeft – ook gelet op verdachtes leeftijd – volgens de reclassering geen specifieke behandeling of begeleiding.
Strafoplegging
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de hiervoor omschreven aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zich ten aanzien van de slachtoffers gedurende een zeer lange periode stelselmatig schuldig heeft gemaakt aan strafbaar handelen. Dit strafbare handelen getuigt van een volledig gebrek aan respect voor de fysieke en emotionele integriteit van de slachtoffers en was in zijn uitwerking structureel zeer beangstigend, dwingend en vernederend. Hiermee heeft de verdachte een grote, blijvende verwerpelijke invloed gehad op het leven van de slachtoffers. Van enige empathie dan wel oprecht berouw in de richting van de slachtoffers, is het hof niet gebleken, hetgeen lijkt te stroken met het door psycholoog [psycholoog] omschreven verheven zelfbeeld met zekere narcistische kenmerken. Daarmee lijkt de verdachte ook in hoger beroep de verwijten aan zijn adres onverkort te bagatelliseren. Oplegging van een geheel voorwaardelijk straf – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof onvoldoende recht doen aan de hierboven beschreven aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen en om die reden niet passend. De door de verdediging genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat de verdachte op leeftijd is, maken het voorgaande niet anders. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het hof aanleiding ziet om ter zake van het onder 5 meest subsidiair bewezenverklaarde toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging is bepleit.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10
van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Redelijke termijn in hoger beroep
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof heeft zich rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 15 november 2021, de dag waarop de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 15 mei 2024. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn van twee jaren met een periode van ongeveer zes maanden overschreden. Het hof stelt tegelijkertijd vast dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging de geplande inhoudelijke behandeling van de zaak op 27 november 2023 geen doorgang heeft gevonden, hetgeen naar het oordeel van het hof voor rekening van de verdediging dient te komen. Gelet hierop en op het feit dat de overschrijding van de redelijke termijn op basis van het voorgaande gering is, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM.
Algemene overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij I] , [benadeelde partij II] , [benadeelde partij III] en [benadeelde partij IV]
De benadeelde partijen vorderen ieder een vergoeding wegens immateriële schade. Bij de beoordeling daarvan gaat het hof uit van het volgende beoordelingskader.
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 van het, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I]
De benadeelde partij [benadeelde partij I] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I] toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag van de volledig voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – gelet op de verzochte vrijspraken – een volledige toewijzing van de vordering niet aan de orde kan zijn. Ook levert de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces op, op grond waarvan de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Indien en voor zover het hof de benadeelde partij ontvankelijk acht in de vordering is verzocht de vordering gedeeltelijk af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I] heeft de verdediging in het bijzonder nog naar voren gebracht dat de vordering niet is onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat [benadeelde partij I] immateriële schade heeft geleden dan wel stukken waaruit volgt dat hij zich onder behandeling heeft laten stellen als gevolg van immaterieel leed, dit terwijl hij een verdienmodel heeft gemaakt van de situatie, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het zonder meer voorstelbaar dat het bewezenverklaarde handelen invloed op de benadeelde partij [benadeelde partij I] heeft gehad. Gelet op het hiervoor weergegeven juridisch kader is het hof evenwel van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij I] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Evenmin doet zich ten aanzien van [benadeelde partij I] de situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat niet meer is bewezenverklaard dan dat de verdachte zich ten aanzien van [benadeelde partij I] schuldig heeft gemaakt aan twee op zichzelf staande strafbare feiten, die bovendien geen vorm van stelselmatigheid behelzen, noch direct verband met elkaar houden, te weten poging tot zware mishandeling en bedreiging.
De benadeelde partij [benadeelde partij I] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde partij I] veroordelen in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 15.915,32, bestaande uit € 5.915,32 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten psychologische hulp, ad € 4.400,88;
  • reiskosten, ad € 1.436,76;
  • proceskosten in verband met een gesprek met de officier van justitie en in het kader van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 oktober 2021, ad € 77,68 (€ 51,11 +
€ 26,57).
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II] toegewezen tot een bedrag van € 10.915,32 (bestaande uit de gevorderde materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag van de volledig voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – gelet op de verzochte vrijspraken – een volledige toewijzing van de vordering niet aan de orde kan zijn. Ook levert de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces op, op grond waarvan de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Indien en voor zover het hof de benadeelde partij ontvankelijk acht in de vordering, is verzocht de vordering gedeeltelijk af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II] heeft de verdediging naar voren gebracht dat ten aanzien van de behandelingen bij praktijk [praktijk 2] en [coach] niet is gebleken dat die behandelingen in verband staan met de tenlastegelegde feiten en evenmin dat deze behandelingen noodzakelijk waren. Voorts zijn de in het kader van de gevorderde immateriële schade genoemde uitspraken niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Op basis van de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde stukken stelt het hof vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij II] bij verschillende instanties hulp heeft gezocht en onder behandeling is geweest. Daarbij gaat het onder andere om verschillende consulten op het gebied van antroposofische geneeskunde en consulten op het gebied van natuurgeneeskunde. Met betrekking tot de gevorderde kosten onder de post ‘kosten psychologische hulp’ is het hof onvoldoende gebleken dat die kosten, gelet op het verband met de onderhavige zaak, redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest in relatie tot en als gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof het onderzoek ter terechtzitting zou heropenen om de vordering tot schadevergoeding op voornoemde punten nader te onderzoeken. Het hof zal dan ook bepalen dat de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Nu de gevorderde reiskosten verband houden met de kosten die in het kader van de verschillende behandelingen zijn gemaakt, zal de vordering ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde kosten in verband met het gesprek met de officier van justitie is het hof van oordeel dat die kosten niet zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkstelling, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. De gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg zijn niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade. Nu de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft laten bijstaan door een advocate komen deze kosten evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Immateriële schade
Gelet op de jegens [benadeelde partij II] bewezenverklaarde gedragingen en de feiten en omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgehad is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof heeft hierbij niet alleen de aard en de ernst van de feiten in aanmerking genomen, maar ook de langdurige periode en de stelselmatigheid waaronder de mishandelingen en bedreigingen hebben plaatsgehad, alsmede de impact daarvan op het leven van de benadeelde partij, zoals dat uit de stukken – waaronder de schriftelijke slachtofferverklaring – en het in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht is gebleken. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte als de overwegend in de ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij II]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij II] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij III]
De benadeelde partij [benadeelde partij III] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 18.956,65, bestaande uit € 8.956,65 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten psychologische hulp, ad € 7.205,43;
  • reiskosten, ad € 1.596,92;
  • parkeerkosten, ad € 86,50;
  • proceskosten in verband met een gesprek met de officier van justitie en in het kader van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 oktober 2021, ad € 67,80 (€ 44,51 +
€ 23,29).
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij III] toegewezen tot een bedrag van € 13.956,65 (bestaande uit de gevorderde materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag van de volledig voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – gelet op de verzochte vrijspraken – een volledige toewijzing van de vordering niet aan de orde kan zijn. Ook levert de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces op, op grond waarvan de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Indien en voor zover het hof de benadeelde partij ontvankelijk acht in de vordering, is verzocht de vordering gedeeltelijk af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij III] heeft de verdediging in het bijzonder nog aangevoerd dat wordt gesteld dat de benadeelde partij zich onder psychologische behandeling heeft laten stellen bij meerdere hulpverleners, maar dat ter onderbouwing daarvan slechts bedragen ten behoeve van het eigen risico worden genoemd. Het is niet gebleken dat de behandelingen verband houden met de tenlastegelegde feiten. Bovendien is met betrekking tot de behandelingen bij [coach] en praktijk [praktijk 2] niet gebleken dat die behandelingen in verband staan met de tenlastegelegde feiten en evenmin dat deze behandelingen noodzakelijk waren. Bovendien zijn de in het kader van de gevorderde immateriële schade genoemde uitspraken niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Op basis van de inhoud van de gedingstukken stelt het hof vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij III] bij verschillende instanties hulp heeft gezocht en onder behandeling is geweest. Het hof is van oordeel dat op basis van de overgelegde informatie voldoende is onderbouwd dat sprake is van psychotrauma, EMDR, gerelateerd aan het bewezenverklaarde, waarvoor psychologische behandeling noodzakelijk was. De kosten in verband met de behandelingen bij psychologenpraktijk [praktijk 1] , staan daarmee naar het oordeel van het hof in rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde gedragingen. Deze kosten zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Het hof wijst in dit verband op de verschillende facturen die bij de vordering tot schadevergoeding zijn gevoegd, alsmede op de overzichten van ‘Details afschrijving Rabo Bankieren’, waaruit blijkt dat door de benadeelde partij [benadeelde partij III] telkens een bedrag is overgemaakt naar het rekeningnummer van de psychologenpraktijk. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij over de periode 17 december 2020 – 25 september 2021 twaalf keer een bedrag van € 114,41 heeft betaald en driemaal een bedrag van € 110,27. Het hof stelt de schade derhalve vast op een bedrag van € 1.703,73.
Het hof stelt voorts vast dat bij de vordering tot schadevergoeding overzichten met betrekking tot het eigen risico zijn gevoegd. Daarbij gaat het veelal om kosten die zijn gemaakt waarbij als zorgaanbieder een apotheek is vermeld. Voorts zijn stukken bijgevoegd met betrekking tot behandelingen bij [coach] en praktijk [praktijk 2] . Ten aanzien van deze kosten is het hof onvoldoende gebleken dat die kosten, gelet op het verband met de onderhavige zaak, redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof het onderzoek ter terechtzitting zou heropenen om de vordering tot schadevergoeding op voornoemde punten nader te onderzoeken. Nu door de benadeelde partij reiskosten en parkeerkosten zijn gevorderd en daarbij niet zonder meer duidelijk is welke reiskosten betrekking hebben op welke behandelingen, geldt dit eveneens voor deze gevorderde kosten. Het hof zal dan ook bepalen dat de vordering voor deze posten overeenkomstig het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft de gevorderde kosten in verband met het gesprek met de officier van justitie is het hof van oordeel dat die kosten niet zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkstelling, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. De gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg zijn niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade. Nu de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft laten bijstaan door een advocate komen deze kosten evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Immateriële schade
Gelet op de jegens [benadeelde partij III] bewezenverklaarde gedragingen en de feiten en omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgehad is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof heeft hierbij niet alleen de aard en de ernst van de feiten in aanmerking genomen, maar ook de langdurige periode en de stelselmatigheid waaronder de mishandelingen en bedreigingen hebben plaatsgehad, alsmede de impact daarvan op het leven van de benadeelde partij, zoals dat uit de stukken – waaronder de schriftelijke slachtofferverklaring – en het in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht is gebleken. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 3.500,00. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van € 5.203,73.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij III]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij III] is toegebracht tot een bedrag van € 5.203,73. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij IV]
De benadeelde partij [benadeelde partij IV] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van in totaal € 18.892,76, bestaande uit
€ 8.892,76 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten psychologische behandeling, ad € 1.082,76;
  • kosten behandeling craniosacraal therapeut, ad € 1.310,00;
  • kosten behandeling bij [naam praktijk] , praktijk voor Chinese geneeswijze, ad
€ 120,00;
  • kosten behandeling door coach mevrouw [coach] , ad € 4.380,00;
  • reiskosten voor de verschillende behandelingen periode 2017 – datum indienen vordering, een forfaitair bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij IV] toegewezen tot een bedrag van € 13.892,76 (bestaande uit de gevorderde materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 wegens immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat – gelet op de verzochte vrijspraken – een volledige toewijzing van de vordering niet aan de orde kan zijn. Ook levert de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces op, op grond waarvan de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Indien en voor zover het hof de benadeelde partij ontvankelijk acht in de vordering, is verzocht de vordering gedeeltelijk af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij IV] heeft de verdediging in het bijzonder nog naar voren gebracht dat ten aanzien van de behandeling bij [naam praktijk] volgt dat de benadeelde partij bij deze praktijk hulp heeft gezocht ter ondersteuning van haar kinderwens, hetgeen niet in rechtstreeks verband staat tot de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de behandeling bij [coach] is niet gebleken dat deze behandelingen in verband staan met de tenlastegelegde feiten en evenmin dat deze behandelingen noodzakelijk waren. Voorts zijn de in het kader van de gevorderde immateriële schade genoemde uitspraken niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat ter zake van de gevorderde kosten in verband met de psychologische behandeling (€ 1.082,76) en de kosten in verband met de craniosacraal therapie (€ 1.310,00) met de overgelegde informatie voldoende is onderbouwd dat sprake is van psychotrauma, EMDR, gerelateerd aan het bewezenverklaarde, waarvoor psychologische behandeling noodzakelijk was in rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde gedragingen die de verdachte ten aanzien van [benadeelde partij IV] heeft gepleegd. Deze kosten zijn ook voldoende onderbouwd, zodat de vordering in zoverre (een bedrag van € 2.392,76) zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten in verband met de behandeling bij [naam praktijk]
(€ 120,00) en de behandeling bij coach [coach] (€ 4.380,00) is het hof onvoldoende gebleken dat die kosten, gelet op het verband met de onderhavige zaak, redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof het onderzoek ter terechtzitting zou heropenen om de vordering tot schadevergoeding op voornoemde punten nader te onderzoeken. Nu door de benadeelde partij een forfaitair bedrag aan reiskosten is gevorderd en daarbij niet is uitgesplitst voor welke behandeling grofweg welke reiskosten zijn gemaakt, geldt dit eveneens voor wat betreft de gevorderde reiskosten. Het hof zal dan ook bepalen dat de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op basis van de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde stukken kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij IV] ten gevolge van het jegens haar bewezenverklaarde handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op een bericht van de huisarts, [huisarts I] , van 17 mei 2020. Uit dit bericht blijkt dat bij de benadeelde partij [benadeelde partij IV] sprake is van een complexe PTSS en dat zij hiervoor een intensieve psychotraumabehandeling heeft gehad, bestaande uit Imaginaire Exposure en EMDR. Voorts vindt deze informatie omtrent de diagnostiek bevestiging in een overgelegd schrijven van huisarts [huisarts I] d.d. 28 maart 2022 en omtrent de behandeling in een overgelegd voortgangsschrijven van gz-psychologe [psychologe] d.d. 5 april 2022. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van € 5.392,76.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte als de grotendeels in de ongelijk gestelde benadeelde partij veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij IV]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij IV] is toegebracht tot een bedrag van € 5.392,76. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 300, 302 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing:
  • ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde;
  • ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 7 primair en subsidiair tenlastegelegde;
  • tot partiële vrijspraak van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 8 tenlastegelegde;
  • tot partiële vrijspraak van het onder parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 9 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 thans onder 1, 3 primair, 4 primair, 5 meest subsidiair, 6 primair, 8 en 9 en in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 1, 3 primair, 4 primair, 5 meest subsidiair, 6 primair, 8 en 9 en in de zaak met parketnummer 03-031416-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij I]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij I] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij I] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij II]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij II] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 3 primair, 8 en 9 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van
  • de gevorderde proceskosten, voor zover bestaande uit reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg,
  • materiële schade voor zover bestaande uit de gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en een gesprek met de officier van justitie,
  • het overige aan gevorderde aan immateriële schade.
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk voor wat betreft het overige deel van de gevorderde materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij II] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 3 primair, 8 en 9 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 september 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij III]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij III] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 4 primair, 5 meest subsidiair, 8 en 9 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.203,73 (vijfduizend tweehonderddrie euro en drieënzeventig cent), bestaande uit € 1.703,73 (duizend zevenhonderddrie euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van
  • de gevorderde proceskosten, voor zover bestaande uit reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg,
  • materiële schade voor zover bestaande uit de gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en een gesprek met de officier van justitie,
  • het overige aan gevorderde immateriële schade.
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk voor wat betreft het overige deel van de gevorderde materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij III] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 4 primair, 5 meest subsidiair, 8 en 9 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.203,73 (vijfduizend tweehonderddrie euro en drieënzeventig cent), bestaande uit
€ 1.703,73 (duizend zevenhonderddrie euro en drieënzeventig cent) materiële schade en
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 september 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij IV]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij IV] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 6 primair, 8 en 9 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.392,76 (vijfduizend driehonderdtweeënnegentig euro en zesenzeventig cent), bestaande uit € 2.392,76 (tweeduizend driehonderdtweeënnegentig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van het overige aan gevorderde immateriële schade.
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk voor wat betreft het overige deel van de gevorderde materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij IV] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-284808-20 onder 6 primair, 8 en 9 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.392,76 (vijfduizend driehonderdtweeënnegentig euro en zesenzeventig cent), bestaande uit € 2.392,76 (tweeduizend driehonderdtweeënnegentig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en
€ 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 september 2018.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en mr. I.A.M.H. Hermans, griffiers,
en op 15 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op