ECLI:NL:GHSHE:2024:1619

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
20-000586-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling. De politierechter had de verdachte, geboren in 1960, veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen tot € 200,00 aan immateriële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld en is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen betrouwbaar zijn. Het hof heeft de strafmaat verhoogd en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op € 200,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000586-23
Uitspraak : 8 mei 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-131101-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De vordering is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 200,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Voor wat betreft de strafoplegging heeft de raadsman het hof verzocht om bij een bewezenverklaring de afdoening van de politierechter te volgen. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij primair daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat bij een bewezenverklaring de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en meer subsidiair dat de verdediging zich kan vinden in de hoogte van het door de politierechter toegewezen bedrag aan immateriële schade.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] en de daarmee samenhangende beslissing op de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat de bewijsvoering de navolgende aanvulling behoeft.
1. Het hof vult het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel ‘Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgenomen op dossierpagina 19 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal’ aan met het navolgende:
Pagina 20
Hij trapte mij tegen mijn benen, dat probeerde hij meerdere malen omdat hij weet dat
ik iets aan mijn benen heb. Hij heeft mij getrapt op mijn beide benen, tegen mijn buik en tegen mijn borst. Ik heb verschillende blauwe plekken en kneuzingen. (…) Heel veel van dit incident staat op film. Deze overhandig ik u hierbij.
2. Het hof vult het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel ‘Het proces-verbaal bevindingen, opgenomen op dossierpagina 36 e.v. van het eindproces-verbaal’ aan met het navolgende.
Pagina 39
Persoon welke [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte [verdachte] ) genoemd wordt komt in beeld, deze wordt verder in dit proces verbaal aangeduid als persoon 5.
Pagina 40
Aangeefster: Sjonge jonge achter iemands rug om en dan schoppen.
(...)
Aangeefster: Ik heb getuigen zat dat je hebt lopen schoppen jochie.
(…)
Persoon 5: Ik maak jou nog af.
Pagina 41
Aangeefster: Heeft ie me geschopt heb jij het gezien?
Persoon 7: Die oudere man?
Persoon 7: (ziet dat hij gefilmd wordt)
Aangeefster: Even zeggen alsjeblieft.
Persoon 7: Ja.
Aangeefster: Dankjewel.
Aangeefster: [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte [verdachte] ) je hangt, echt
Onbekend: Hij hangt echt.
Aangeefster: Heb jij het gezien dat ie me geschopt heeft?
Persoon 8: Ja, ja.
3. Aan de bewijsmiddelen wordt toegevoegd het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 13 januari 2021, dossierpagina 33 tot en met 35, voor zover inhoudende als verklaring van deze [getuige 1] :
V = vraag verbalisant
A = antwoord getuige
Pagina 33
Op een bepaald moment kwam er een oudere man aan rijden, die kwam ook verhaal halen. Toen kwam [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangeefster) naar buiten toe. Die was een beetje aan het uitdagen door allemaal te filmen en zo.
(…)
Die oudere man die later aan kwam rijden stond achter die jongere man en die schopte haar tegen haar borst aan zeg maar.
Pagina 34
V: Wat deed die oudere man?
A: Die schopte haar tegen haar borst aan. (…) Maar die vrouw werd dus wel even flink tegen haar borst geschopt.
Aanvulling bewijsoverweging
Het hof ziet geen enkele redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaringen van aangeefster en de getuigen, die niet alleen in belangrijke mate steun vinden in elkaar, maar ook in het proces-verbaal van bevindingen waarin de inhoud van videobeelden wordt beschreven die door aangeefster zijn opgenomen direct vóór en ná de tenlastegelegde mishandeling. Dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] bij hun verhoren door de rechter-commissaris bijna twee jaar na het tenlastegelegde niet op alle details, zoals het aantal keer dat is geschopt, hetzelfde verklaren als in hun eerdere politieverklaringen doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid en juistheid van hun eerdere verklaringen. Anders dan de politierechter gaat het hof op basis van de bewijsmiddelen uit van meerdere schoppen/trappen tegen het lichaam van aangeefster.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat de verdachte niet heeft geschopt of getrapt, overweegt het hof dat dit verweer feitelijke grondslag mist. De getuige [getuige 3] heeft verklaard “Volgens mij is er niet echt geslagen en geschopt. (…) Ik heb wel gehoord dat [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangeefster)is geschopt, maar ik heb dat zelf niet gezien.” De getuige [getuige 4] heeft verklaard: “U houdt mij voor dat er iemand heeft verklaard dat er is geschopt. Dat heb ik niet gezien, want het was heel chaotisch.” Zij hebben derhalve niet verklaard dat er niet door de verdachte is geschopt of getrapt enkel dat zij het niet zelf hebben gezien.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Daarmee heeft de verdachte aangeefster pijn en letsel toegebracht en heeft hij een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het hof neemt het in strafverzwarende zin mee dat dit feit is gepleegd op een voor het publiek toegankelijke, openbare plaats in een klein dorp waarbij meerdere dorpsbewoners getuige zijn geweest van de agressieve handeling van de verdachte. Het hof overweegt dat wat er ook aan de mishandeling vooraf is gegaan, dit geen vrijbrief vormt om geweld toe te passen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 4 maart 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een relatie heeft, dat hij geen kinderen heeft en dat hij nog herstellende is van een hersenvliesontsteking.
Het hof ziet in de omstandigheid dat de verdachte zich op een openbare plaats fysiek agressief heeft gedragen tegenover het slachtoffer aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de politierechter aan de verdachte is opgelegd. Een voorwaardelijke geldboete van € 200,00 is daarvoor naar het oordeel van het hof geen passende straf.
Het onderhavige feit is een uitvloeisel van een langere gespannen relatie tussen de verdachte en diens vrouw enerzijds en het slachtoffer en haar partner anderzijds na een jarenlange vriendschappelijke verhouding. Deze spanning is kennelijk op de avond van 26 augustus 2020 buiten bij snackbar ‘ [plaats] tot een uitbarsting gekomen. Dit heeft geresulteerd in zowel onderhavige strafzaak tegen de verdachte met als slachtoffer [slachtoffer] , als in een strafzaak tegen [slachtoffer] met als slachtoffer verdachte [verdachte] omdat [slachtoffer] wereldkundig wilde maken wat [verdachte] haar had aangedaan. De uitbarsting heeft daarmee enkel verliezers opgeleverd en niets opgelost. Om het ongenoegen jegens elkaar niet opnieuw te laten opvlammen, zal het hof in beide zaken tot eenzelfde oordeel komen ten aanzien van de straf en de beslissing op de ingediende vordering tot schadevergoeding. Het hof zal de straf in beide zaken beperken tot een voorwaardelijke werkstraf. Het is aan partijen of zij in staat zijn zich fatsoenlijk naar elkaar te gedragen en ervoor te zorgen dat deze voorwaardelijke straf geen onvoorwaardelijk karakter krijgt.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag € 3.196,13 bestaande uit € 1.196,13 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen.
kapotte bril € 366,75
eigen bijdrage € 385,00
reiskosten politieverhoor en zitting € 13,30
parkeren € 15,00
kosten medicijnen € 31,08
eigen risico € 385,00
reiskosten € 5,33
smartengeld € 2.000,00.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en bepaald is dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij verklaard enkel de medische kosten en het smartengeld, zijnde post b., post e., post f en post h. te handhaven. De vordering bedraagt aldus in hoger beroep € 2.801,08 bestaande uit € 801,08 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Het hof is ten aanzien van de gevorderde materiële schade, groot € 801,08, van oordeel dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof het onderzoek ter terechtzitting dient te heropenen om de gegrondheid van de vordering tot schadevergoeding nader te kunnen onderzoeken. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen te weten blauwe plekken en kneuzingen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 200,00. Het hof zal het overige gedeelte van de vordering, groot € 1.800,00, afwijzen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 4 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering tot schadevergoeding en de beslissing op de schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.800,00 (duizend achthonderd euro) aan immateriële schadeaf;
bepaalt dat de vordering voor het overige, groot € 801,08, niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 4 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits en E.E. Lommers, griffiers,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.