ECLI:NL:GHSHE:2024:160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
20-001534-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door een halfbroer met een voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting van zijn halfbroer. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, alsook van het DNA-onderzoek dat bevestigde dat het sperma in de onderbroek van het slachtoffer afkomstig was van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij gebruik maakte van zijn overwicht en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres van de ouders van het slachtoffer. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001534-23
Uitspraak : 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-141390-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie, alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel naast de algemene voorwaarden tevens de bijzondere voorwaarden worden verbonden dat aan de verdachte een contactverbod met [slachtoffer] zal worden opgelegd en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres van de ouders van [slachtoffer] . De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding integraal kan worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

primair

hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Bergen op Zoom door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte

- meermalen, althans eenmaal, zijn penis in de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht, en/of
- meermalen, althans eenmaal, zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of feitelijkheden hierin dat verdachte
- een fysiek en/of mentaal overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en/of wist dat de woning van hem, verdachte, de enig mogelijke plek om te verblijven was voor die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] angst heeft ingeboezemd door diens gewelddadige en/of intimiderende houding en/of het creëren van een dreigende sfeer en/of
- de wetenschap van die [slachtoffer] dat verdachte (altijd) een mes bij zich had, en/of
- berichtjes aan die [slachtoffer] heeft gestuurd, over welke seksuele handelingen hij, verdachte, met die [slachtoffer] wilde verrichten, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) de woorden heeft toegevoegd 'Ga je uitkleden' en/of 'Ga nu pijpen' en/of 'Ga nu aftrekken', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) heeft opgedragen één of meer seksuele houdingen (standje(s)) aan te nemen, en/of
- geheel of gedeeltelijk op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen,
en hij, verdachte, aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken aan eerdergenoemde seksuele handelingen;

subsidiair

hij in of omstreeks 15 maart 2020 te Bergen op Zoom door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte
- meermalen, althans eenmaal, zich laten aftrekken door die [slachtoffer] ,

en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of feitelijkheden hierin dat verdachte

- een fysiek en/of mentaal overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en/of wist dat de woning van hem, verdachte, op dat moment de enig mogelijke plek om te verblijven was voor die [slachtoffer] en/of
- bij die [slachtoffer] angst heeft ingeboezemd door zijn, verdachtes, gewelddadige en/of intimiderende houding en/of het creëren van een dreigende sfeer en/of;
- de wetenschap bij die [slachtoffer] dat hij, verdachte, (altijd) een mes bij zich had, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) de woorden heeft toegevoegd 'Ga je uitkleden' en/of 'Ga nu pijpen' en/of 'Ga nu aftrekken', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) heeft opgedragen één of meer seksuele houdingen (standje(s)) aan te nemen, en/of
- geheel of gedeeltelijk op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen,

en hij, verdachte, aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken aan eerdergenoemde seksuele handelingen;

meer subsidiair

hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Bergen op Zoom

- door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het meermalen, althans eenmaal brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal laten aftrekken van hem, verdachte, door die [slachtoffer] ,

door

- berichtjes aan die [slachtoffer] te sturen over welke seksuele handelingen hij, verdachte, met die [slachtoffer] wilde verrichten, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) de woorden heeft toegevoegd 'Ga je uitkleden' en/of 'Ga nu pijpen' en/of 'Ga nu aftrekken', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] (op gebiedende wijze) op te dragen één of meer seksuele houdingen (standje(s)) aan te nemen, en/of
- geheel of gedeeltelijk op het lichaam van [slachtoffer] te gaan liggen,

terwijl

- hij, verdachte, de oudere broer was van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] van huis was weggelopen en/of
- hij, verdachte, die [slachtoffer] onderdak bood en/of
- hij, verdachte, wist dat de woning van hem, verdachte, op dat moment de enig mogelijke plek om te verblijven was voor die [slachtoffer] en/of
- hij, verdachte, wist van de kwetsbaarheid en/of beïnvloedbaarheid en/of psychische gesteldheid van die [slachtoffer]

en hij, verdachte, aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie heeft doen ontstaan, waardoor die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken aan eerdergenoemde seksuele handelingen.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2020 te Bergen op Zoom door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- meermalen zijn penis in de anus en de mond van die [slachtoffer] gebracht, en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- een mentaal overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en wist dat de woning van hem, verdachte, de enig mogelijke plek om te verblijven was voor die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] angst heeft ingeboezemd door diens intimiderende houding en
- berichtjes aan die [slachtoffer] heeft gestuurd, over welke seksuele handelingen hij, verdachte, met die [slachtoffer] wilde verrichten, en
- die [slachtoffer] op gebiedende wijze de woorden heeft toegevoegd 'Ga je uitkleden' en 'Ga nu pijpen' en 'Ga nu aftrekken', en
- die [slachtoffer] op gebiedende wijze heeft opgedragen seksuele houdingen (standjes) aan te nemen, en
- geheel of gedeeltelijk op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen,
en hij, verdachte, aldus voor die [slachtoffer] een ongelijkwaardige en bedreigende situatie heeft doen ontstaan waardoor die [slachtoffer] zich niet kon onttrekken aan eerdergenoemde seksuele handelingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen 1 tot en met 11 zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van Team Zeden Zeeland-West-Brabant, proces-verbaalnummer ZBRBC20030 – BVH 2020067265, onderzoek Koel, gesloten d.d. 28 mei 2021, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-139. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2020 (pg. 9-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 16 maart 2020, omstreeks 1.45 uur, kwamen wij ter plaatse aan de [adres 1] in Bergen op Zoom. Hier werden wij binnengelaten en de vader van [slachtoffer] (
het hof begrijpt: de vader van [slachtoffer] ),[vader slachtoffer] , geboren op [geboortedatum vader slachtoffer] in [geboorteplaats vader slachtoffer] , vertelde dat hij ons wat moest vertellen. Ik hoorde dat de vader van [slachtoffer] zei dat hij aangifte wilde doen. Ik hoorde dat de vader van [slachtoffer] zei dat [slachtoffer] door [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) seksueel was misbruikt en dat zij hiervan aangifte wilden doen.
Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij in de nacht van zaterdag 14 maart 2020 op zondag 15 maart 2020, samen met zijn halfbroer [verdachte] en vrienden van [verdachte] de verjaardag van [verdachte] was gaan
vieren. [slachtoffer] zei dat hij op zondag 16 maart (
het hof begrijpt: zondag 15 maart) seksuele handelingen verrichte bij zijn halfbroer [verdachte] . Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat dit op de zolder van de woning aan de [adres 2] in Bergen op Zoom had plaatsgevonden. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat hij van [verdachte] op zijn knieën moest zitten en dat hij [verdachte] moest pijpen. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] hem anaal had gepenetreerd met zijn geslachtsdeel.
Wij hebben de kleding die [slachtoffer] droeg ten tijde van het misdrijf in een door ons verstrekte papieren zak laten doen.

2. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 16 maart 2020 (pg. 11-14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Slachtoffer: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
[slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer] )vertelt: mijn halfbroer (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) had zaterdag (
het hof begrijpt: 14 maart 2020) een feestje. We waren laat thuis, bijna 05.30 uur, bijna zondag (
het hof begrijpt: 15 maart 2020). Toen kwam mijn halfbroer naar mijn kamer en gingen we seksueel dingen doen. Ik moest in rare standen zitten en hij ging in mijn achterwerk. Nog een belangrijk dingetje, als ik en mijn zus uit huis zouden zijn, dan zouden [verdachte] en zijn vrienden heel mijn huis kapot maken en papa proberen dood te krijgen.
Waar is het gebeurd: Bergen op Zoom, woning verdachte
Wie is de verdachte? [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte]),
[adres 2] , Bergen op Zoom

3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2020 (pg. 16-24), voor zover inhoudende als verhoor van aangeefster [aangeefster] :

Achternaam: [achternaam aangeefster]
Voornamen: [voornaam aangeefster]
Geboren: [geboortedatum aangeefster]
Zij deed aangifte namens het slachtoffer
Achternaam: [achternaam slachtoffer]
Voornamen: [voornaam slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum slachtoffer]
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
V: Namens wie komt u aangifte doen?
A: Namens mijn zoon [slachtoffer] .
V: Tegen wie komt u aangifte doen?
A: [verdachte] .
V: Waarvan komt u aangifte doen?
A: Seksueel misbruik van mijn zoon [slachtoffer] .
V: Waar is dit gebeurd?
A: Bij [verdachte] thuis denk ik.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: In de nacht van de veertiende op de vijftiende maart.
V: Hoe was de relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] voor dit incident?
A: Als [verdachte] er was dan keek hij altijd wel tegen [verdachte] op. [verdachte] was altijd wel zijn grote broer.
A: [slachtoffer] vertelde dat toen ze in de woning waren van [verdachte] dat [slachtoffer] bij [verdachte] aan zijn piemel moest zitten en ook bij zichzelf en dat hij daarna op zijn knieën voor [verdachte] moest gaan zitten en dat [verdachte] toen bij [slachtoffer] naar binnen is gegaan.
V: Wat was de aanleiding dat [slachtoffer] over de seksuele handelingen ging vertellen?
A: Zondagnacht belde [slachtoffer] of wij alsjeblieft de deur open wilde doen omdat hij voor de deur stond. [vader slachtoffer] (
het hof begrijpt: [vader slachtoffer]) heeft de deur open gemaakt en hij begon te huilen en zei dat hij ook niet snapte waarom hij weggelopen was. Hierna vertelde hij over het uitgaan met [verdachte] en hij vertelde toen ook over de seksuele handelingen. We hebben niet door hoeven vragen [slachtoffer] vertelde alles uit zichzelf. We hebben toen gelijk de politie gebeld om te vertellen dat [slachtoffer] thuis was.

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2020 (pg. 26-47), voor zover inhoudende verhoor van getuige [slachtoffer] :

Op 30 maart 2020 is gehoord als getuige het slachtoffer genaamd [slachtoffer] geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] .
A: Ik had thuis ruzie, maar ik weet niet meer precies waar het over ging, de ruzie tussen mij en mijn vader. Ik ben weggelopen en ben ik naar mijn halfbroer (
het hof begrijpt: de verdachte) gegaan. Het was in het weekend en hadden we (
het hof begrijpt: we hadden) mijn halfbroer zijn verjaardag gevierd. Toen was het al nacht. Toen we thuis waren (
het hof begrijpt: [adres 2] te Bergen op Zoom)waren, gingen we naar boven. Hij (
het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) zei dat ik alvast naar bed moest. Hij ging nog even roken en toen ging hij me op een gegeven moment berichtjes sturen van seksuele dingen die hij wou gaan doen, dus ik zei eerst van nee en toen bleef hij er over doorgaan en daarna is het toch voorgevallen dat ik seksuele dingen moest toen bij hem.
V: Vertel daar eens alles over.
A: Nou hij kwam op mijn kamer. Ik moest gelijk alles uit doen en toen zei hij dat ik op mijn knieën moest gaan zitten. Hij ging dan zijn piemel in mijn kont ging doen en dat vond ik niet zo fijn.
V: En verder?
A: Toen moest ik ook nog aan zijn piemel zitten met mijn mond en met mijn handen, dat vond ik al helemaal niet fijn. En daarna moest ik weer allemaal van die rare standen doen. Het duurde ook erg lang en dat vond ik echt niet leuk.
V: Dan vertel je over de seksuele dingen en dan vertel je over de piemel in je kont. Hoe vaak is dat gebeurd?
A: Wel een paar keer ja, heel vaak in ieder geval.
V: Waar is dat dan gebeurd?
A: Op zolder
V: Dus dat heel vaak die piemel in je kont is op dezelfde dag of begrijp ik dat goed?
A: Ja, volgens mij is dat op zondag, want zaterdag was het al na 12 uur dus was het op zondag (
het hof begrijpt: 15 maart 2020).
V: En wat bedoel je met dat heel vaak die piemel in je kont ging?
A: Dat hij zijn broek naar beneden deed en zijn piemel in mijn kont deed en ook best wel diep.
V: Je halfbroer [verdachte] komt binnen, wat gebeurt er dan als eerste?
A: Hij had eerst van die berichtjes gestuurd wat we gingen doen.
V: Weet je nog wat voor soort handelingen hij wilde doen met jou in de berichtjes?
A: Dat hij met zijn piemel in mijn kont zou willen gaan dat hij dat graag wou doen.
V: Dan gaan we nu eerst even terug naar dat je weggelopen was en dat je daar dan sliep op zonder en dan komt hij binnen en dan?
A: Toen zei hij doe je kleren uit dus toen deed ik dat gewoon.
A: Toen moest ik op mijn knieën gaan zitten en toen ging hij in mijn kont.
V: Hoe wist je dat je zo moest gaan zitten?
A: Omdat hij dat zei, ga op je knieën zitten met je handen omhoog en je kont ietsjes omhoog, dat zei hij.
V: Als hij daar mee begint met jou, wat doet hij dan?
A: Hij, met zijn piemel ging hij in mijn kont dan, eerst ging hij het een beetje nat maken. Ja, hij ging spugen en dan ging hij het zo uitwrijven over mijn kont een heel raar gevoel. Toen ging hij met zijn piemel in mijn kont en toen ging hij met zijn heupen zo raar, dit doen.
( [slachtoffer] beweegt zijn hand heen en weer).
V: Je vertelde ook nog iets over het aanraken van de piemel.
A: Het aftrekken en in mijn mond doen, ja dat moest ik tussendoor doen.
V: Welke seksuele handeling begint je halfbroer mee?
A: Met mijn kont, daarna moest ik nog aftrekken en in mijn mond.
V: Je zegt tussendoor moest ik nog andere handelingen doen, maar hij begint met zijn piemel in mijn kont.
A: Ja toen zei hij nu dit doen en dat doen.
V: En wat zegt hij dan als eerste als hij stopt met zijn piemel in jouw kont?
A: Hij zegt: “ga nu pijpen en ga nu aftrekken”. En toen moest ik dat doen en dan doe ik dat ook, want ik ben hartstikke bang daarvoor, want als ik niet doe dan wordt hij boos.
A: Nu heb ik hem alleen maar toegelaten, want ik wist toch hij blijft toch doorzeuren en kan ik moeilijk nee zeggen, kan moeilijk weglopen.
V: Kon je nee zeggen tegen hem?
A: Eigenlijk niet.
V: Leg ons eens uit hoe dat komt?
A: Want anders wordt hij heel erg boos en gaat hij me slaan en dat soort dingen en dat wil ik niet.
V: Wilde je dat, wat je broer bij je deed?
A: Nee ik wilde dat niet.
V: Heb je dat die zondag ook tegen hem gezegd?
A: Ja, ik zei ik wil niet, maar hij bleef er toch over doorzeuren.
V: Wat is het eerste wat je halfbroer zegt als hij dan zijn piemel uit jouw kont haalt en dat je een andere handeling moet doen?
A: Dat zegt hij beetje commanderen zeg maar
V: Wat zegt ie dan?
A: Nu pijpen, nu aftrekken.
V: Hoe stopt dat die piemel in jouw mond?
A: Totdat hij het genoeg vindt, want het is pas klaar als hij het genoeg vindt.
V: Hoe gaat het met het aanraken van de piemel met je hand?
A: Ja, dan zegt hij dan moet je op en neer doen met je hand en dan net zo lang tot ik klaarkom. Dat is echt heel vies.
V: Hoe gaat dan de overgang van het aftrekken naar een andere seksuele handeling?
A: Ja dan gaat hij dat zeggen nu moet je plat liggen en dan ga ik en dan zegt hij wel allemaal wat hij gaat doen en dan gaat hij dat ook doen.
V: Dan kreunt hij en als hij dan klaarkomt hoe is jullie positie dan, want het begon dat je op je handen en knieën moest zitten toch?
A: Ja daarna moest ik plat liggen.
V: Plat op wat?
A: Op een matras
V: En dan moet jij plat liggen, hoe is dan de positie van je halfbroer?
A: Die lag half op mij, want een been lag op zijn knie en de andere lag hij echt op mij.
V: Dus met een been ligt hij op je en de andere.
A: Op het matras en helft ligt hij op mij. Je hebt zeg maar dit stukje nog het matras en hier lig ik dan lag hij hier nog met zijn benen op mij (geeft dit met zijn handen aan).
V: Wat voor onderbroek droeg je?
A: Een donkerblauwe.
V: Wat is er met de kleding gebeurd die je aan had?
A: Ja, mijn onderbroek heb ik ook in de zak gedaan. We hebben zo’n zak van de politie gekregen en moest ik eigenlijk alles uitdoen wat ik toen aanhad.
A: Ik ben bang van hem de hele tijd. Hij gaat maar door en doorgaan en dan denk ik bij mezelf ik doe het toch wel.
V: Hoe komt het dat je bang bent van je halfbroer?
A: Omdat hij best wel vaak heeft gevochten en daar ben ik best wel bang voor dat dat ook bij mij gebeurt.
V: En voordat dit gebeurde, wat vond je van je halfbroer, dus wat vond je van [verdachte] ?
A: Ik keek altijd erg tegen hem op.
V: Je vertelde ook nog dat je rare standen moest doen die zondag en dat je dat niet fijn vond, wat bedoelde je daarmee, die rare standen?
A: Van die seksuele dingen, ja van op mijn knieën en mijn buik en dan weer dat dat ik op mijn knieën en mijn buik moest, dat die bedoelde ik.
V: Oké dus en dan op je knieën en wat gebeurde er dan, wat voor handelingen
A: Ik moest op mijn knieën en mijn handen en [verdachte] ging dan met zijn piemel in mijn kont.

5. Proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2020 (pg. 48-54), voor zover inhoudende verhoor van getuige [vader slachtoffer] :

V: wat vond [slachtoffer] (
het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer]) van [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte] )?
A: hij keek op tegen [verdachte] . Hij zei altijd [verdachte] is mijn grote broer.

6. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2020 (pg. 55-60), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige] :

A: ik ben Multi Systeem therapeut.
V: Heeft [slachtoffer] iets verteld over de positie, houding tijdens de penetratie.
A: Ja. [slachtoffer] zat op zijn knieën op bed en dat zijn broer (
het hof begrijpt: de verdachte) dan achter hem komt zitten.
V: Wat heeft [slachtoffer] verteld over de penis in de mond?
A: Ja dat [slachtoffer] de penis in zijn mond moest nemen.
V: Hoe wist [slachtoffer] wat hij moest doen?
A: [verdachte] zei dat. [slachtoffer] wilde het zelf niet meer op een gegeven moment. [verdachte] gaf toen aan ‘dan ga ik het tegen papa zeggen en dan ga ik alles verdraaien’.
A: Ik vind [slachtoffer] een hele kwetsbare jongen. Hij is heel beïnvloedbaar.
A: [slachtoffer] heeft altijd wel tegen zijn broer opgekeken.

7. Aanvraag extern forensisch onderzoek overige SVO’s d.d. 12 juli 2020 (pg. 84-87), opgemaakt door [verbalisant 4] , voor zover inhoudende:

Stukken van overtuiging
Goednummer: PL2000-2020067265-2217182
SIN: AAMH5955NL
Merk/type: boxershort slachtoffer
Kleur: Zwart
Bijzonderheden: gedragen na misbruik door slachtoffer
Productcode: HBS007 – DNA-onderzoek met vooronderzoek door het NFI.
Vraagstelling HBS007 – AAMH5955NL
Is sperma aanwezig in de binnenzijde van de aangeboden onderbroek?
Zo ja, genereer hiervan een DNA-profiel en vergelijk het met het gegenereerde DNA-profiel dat is verkregen van het separaat ingezonden referentiemonster slachtoffer WAAE590NL.

8. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 31 augustus 2020, nummer 2020.07.31.045, opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige] (pg. 88-92), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

Onderbroek AAMH5955NL
De onderbroek is met behulp van een forensische lichtbron en indicatieve test onderzocht op de aanwezigheid van sporen waarin zich het sperma zou kunnen bevinden. Zowel aan de binnen- als de buitenzijde van de onderbroek zijn dergelijke sporen aangetroffen. Twee van deze locaties zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AAMH5955NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Beide bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en speeksel. In beide bemonsteringen zijn microscopisch spermacellen aangetroffen en in beide bemonsteringen is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
Tabel 1 interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAMH5955NL#02
(achterzijde binnenkant onderbroek)
Minimaal 2 personen:
Relatief grote hoeveelheid DNA (afgeleid DNA-hoofdprofiel)
- Onbekende man A (sperma)
Relatief kleine hoeveelheid DNA
- slachtoffer [slachtoffer]
Meer dan 1 miljard
Voor onderstaande bemonstering is de bewijskracht berekend.
AAMH5955NL#02 (bemonstering van de binnenzijde van de achterkant van de onderbroek)
Als een overeenkomst wordt gevonden met het DNA-profiel van referentiemateriaal van een
man, dan is het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAMH5955NL#02 meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van de betreffende
man, dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niet
aan deze man verwante persoon.
Uit DNA-mengprofiel AAMH5955NL#02 (bemonstering van de binnenzijde van de achterkant van de onderbroek) is een DNA-profiel van een onbekende man afgeleid van wie een relatief grote hoeveelheid DNA in de bemonstering aanwezig is.

9. Proces-verbaal waarneming en afname celmateriaal d.d. 18 maart 2021 (pg. 111-112), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten J.P.J. van Luijt en J.L. Jaquet:

Op 18 maart 2021 werd van de verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] )
wangslijmvlies afgenomen.
Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel. Op dit identiteitszegel is de naam en geboortedatum van de verdachte aangebracht. Een identiek identiteitszegel is op dit proces-verbaal aangebracht.
WAAR9439NL
Voornaam: [voornaam verdachte]
Achternaam: [achternaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum verdachte]

10. Aanvraag extern forensisch onderzoek SVO d.d. 19 maart 2021 (pg. 113-114), voor zover inhoudende:

Verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )
Stukken van overtuiging
SIN: WAAR9439NL
DNA afkomstig van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats]
Soort DNA: wangslijm

11. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 25 mei 2021, nummer 2020.07.31.045, opgemaakt door de NFI-deskundige [deskundige] (pg. 119-121), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

Vraagstelling
Politie Eenheid Zeeland - West-Brabant heeft verzocht om referentiemateriaal WAAR9439NL van verdachte [geboorteplaats] (
het hof begrijpt steeds: verdachte [verdachte] )te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het DNA-profiel te vergelijken met het eerder in deze zaak verkregen DNA-profiel van het sperma in bemonstering AAMH5955NL#02 van de onderbroek van het slachtoffer.
DNA-onderzoek
Referentiemonster wangslijmvlies WAAR9439NL van verdachte [geboorteplaats] (geboren op [geboortedatum verdachte] ) is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met het DNA-profiel van het sperma in bemonstering
AAMH5955NL#02 (bemonstering achterzijde binnenkant onderbroek). Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het sperma in bemonstering AAMH5955NL#02 afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] .
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAMH5955NL#02 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer het sperma afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan
wanneer het sperma afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante)
man.

12. Een proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster] d.d. 11 januari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige:

V: Hoe was de verstandhouding vroeger tussen [slachtoffer] en [verdachte] , toen zij nog jonger waren?
A: [slachtoffer] keek altijd tegen [verdachte] op en was er ook een beetje bang van. Dat had te maken met de woedeaanvallen van [verdachte] .
O: Er is een onderbroek veiliggesteld door uw man. Deze onderbroek is ter beschikking van politieonderzoek gesteld.
V: Wat was dat voor een onderbroek?
A: Dat zal waarschijnlijk een boxershort geweest zijn. Hij (
het hof begrijpt: slachtoffer [slachtoffer]) draagt namelijk alleen maar boxershorts. Het zal een donkere boxershort zijn geweest.
V: Van wie was die onderbroek?
A: Van [slachtoffer] .

13. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige:

V: Toen jij wegliep had jij je jas en je gewone kleren aan?
A: Ja.
V: En wat voor ondergoed had je aan toen je wegliep?
A: Meestal heb ik een donkerblauwe of zwarte onderbroek aan.
V: Wat voor soort onderbroek is dat?
A: Een boxer
V: Heb je ook ondergoed aan gehad van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte)?
A: Nee, want toen heb ik mijn ondergoed aangehouden.

14. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 12 januari 2024, voor zover inhoudende:

Het klopt dat [slachtoffer] in die periode (
het hof begrijpt: de periode omstreeks 14 maart en 15 maart 2020) bij mij thuis was en dat we samen zijn geweest. Wij hebben die zaterdag mijn verjaardag gevierd met een paar vrienden in Bergen op Zoom. Daarna zijn wij samen naar mijn huis gegaan. [slachtoffer] sliep op zolder op een matras op de grond. Mijn slaapkamer was op de eerste verdieping.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – integrale vrijspraak bepleit en daartoe in de kern het navolgende aangevoerd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn onbetrouwbaar, gelet op de inconsistenties in deze verklaringen, en kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt. De verklaringen worden bovendien niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, aldus de raadsvrouw. Met betrekking tot het DNA van de verdachte dat in de onderbroek van [slachtoffer] is aangetroffen, heeft de verdachte een verklaring gegeven. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat het dossier geen enkel aanknopingspunt heeft waaruit zou kunnen volgen dat er geweld is gebruikt dan wel met geweld of feitelijkheden is bedreigd. Van enig gezag of ander gewicht blijkt ook niets, waardoor het bewijs ervoor tekortschiet om te kunnen oordelen dat sprake was van enige vorm van dwang. Resumerend is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen, hetgeen dient te leiden tot integrale vrijspraak, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Wat betreft het bewijs in zedenzaken is niet vereist dat de ontucht zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast. In de nacht van 14 op 15 maart 2020 zijn de verdachte en [slachtoffer] samen uit geweest met vrienden van de verdachte. [slachtoffer] sliep op dat moment al enige dagen op de zolder van de woning van de verdachte, omdat hij van zijn ouderlijk huis was weggelopen. Op 16 maart 2020 zijn verbalisanten in opdracht ter plaatse gekomen bij het ouderlijk huis van [slachtoffer] . Uit het proces-verbaal volgt dat [slachtoffer] was teruggegaan naar zijn ouders en dat hij had verteld dat hij seksuele handelingen had verricht bij de verdachte. Dit had in de nacht op de zolder van de woning plaatsgevonden. In voornoemd proces-verbaal is gerelateerd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij van de verdachte op zijn knieën moest zitten en dat hij de verdachte moest pijpen. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat de verdachte hem anaal had gepenetreerd met zijn geslachtsdeel.
Op 16 maart 2020 heeft [slachtoffer] een informatief gesprek zeden gehad met de politie. [slachtoffer] gaf in dit gesprek aan dat hij samen met de verdachte laat was thuisgekomen na een feestje. De verdachte kwam toen naar zijn kamer en [slachtoffer] moest in rare standen zitten en de verdachte ging in zijn achterwerk.
Bij zijn studioverhoor bij de politie op 30 maart 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij de bewuste nacht naar boven was gegaan en op enig moment berichtjes ontving van de verdachte met seksuele handelingen die de verdachte bij [slachtoffer] wilde verrichten. [slachtoffer] heeft gezegd dat hij dit niet wilde. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte daarna op de kamer kwam, [slachtoffer] op gebiedende wijze heeft gezegd dat hij zich moest uitkleden, hem moest pijpen en aftrekken en dat de verdachte op gebiedende wijze [slachtoffer] heeft opgedragen seksuele houdingen aan te nemen. Uit de verklaring volgt voorts dat [slachtoffer] op zijn knieën moest zitten en dat de verdachte vervolgens met zijn penis in de anus van [slachtoffer] ging. Hij moest ook plat op het matras liggen waarbij de verdachte deels op het lichaam van [slachtoffer] ging liggen. Tussendoor moest hij van de verdachte de penis in de mond brengen en daarna ging de verdachte nog een keer in de anus van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij bang was voor de verdachte, dat de verdachte maar door bleef gaan en dat hij geen nee tegen hem kon zeggen. Als hij de seksuele handelingen niet zou doen, dan zou de verdachte boos worden.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en consistent. De seksuele handelingen die verdachte heeft verricht bij [slachtoffer] en de seksuele handelingen die verdachte [slachtoffer] heeft geboden bij hem te verrichten zijn gedetailleerd en consistent. Zo heeft [slachtoffer] telkens verklaard dat hij van de verdachte bepaalde seksuele houdingen moest aannemen en dat de verdachte hem anaal gepenetreerd heeft. Daarnaast volgt uit zowel het proces-verbaal van bevindingen als het verhoor van [slachtoffer] dat hij de penis van de verdachte ook in zijn mond moest brengen en dat hij de verdachte moest aftrekken. Dat er bij nauwkeurige vergelijking van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen kleine verschillen zijn te constateren over de exacte omschrijving van de handelingen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid, gelet op de consistentie van de verklaringen op essentiële onderdelen. Bovendien acht het hof enkele afwijkingen in de verklaringen van [slachtoffer] verklaarbaar, nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] een verstandelijke beperking heeft.
De verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door het DNA-onderzoek dat is verricht aan de onderbroek die [slachtoffer] aan had, waaruit naar voren is gekomen dat aan de achterzijde van de binnenkant van de onderbroek sperma is aangetroffen en dat in de bemonstering een DNA-hoofdprofiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte, waaruit volgt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het sperma afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het sperma afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) man.
De verdachte heeft ten stelligste ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer] . Met betrekking tot het sperma van de verdachte dat op de onderbroek is aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat de onderbroek niet van [slachtoffer] was maar van hem, dat hij zijn penis aan die onderbroek heeft afgeveegd nadat hij zichzelf had bevredigd en die onderbroek daarna in de wasmand heeft gedaan. [slachtoffer] zou deze onderbroek vervolgens uit de wasmand hebben gepakt en hebben aangedaan toen hij bij verdachte had gedoucht en geen droge kleren bij zich had. Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, gelet op het hiervoor overwogene, volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat dit scenario op geen enkele wijze steun vindt in het procesdossier. Het hof wijst in dat verband naar de verklaringen van zowel de moeder van [slachtoffer] als die van [slachtoffer] zelf, die beiden hebben verklaard dat de onderbroek van [slachtoffer] was. Aldus wordt de alternatieve lezing van de verdachte door het hof terzijde geschoven.
Dwang
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of in onderhavige zaak sprake is geweest van ‘dwingen’ in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, in die zin dat het geweld en/of de andere feitelijkheden leidt tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Daarnaast dient het voor het slachtoffer zeer moeilijk te zijn geweest om zich aan de handelingen te onttrekken. Het gaat om handelingen waaraan het slachtoffer zich ‘naar redelijke verwachting’ niet heeft kunnen onttrekken. Ten slotte is slechts aan ‘dwingen’ voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte – dat in ‘dwingen’ besloten ligt – mede omvat dat de verdachte het slachtoffer de seksuele handelingen doet ondergaan tegen zijn of haar wil en de omstandigheid dat het slachtoffer zich niet of alleen zeer moeilijk aan het handelen kon onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Onder ‘feitelijkheid’ kan onder andere worden verstaan het stevig vastpakken van het slachtoffer, het op het slachtoffer gaan en blijven liggen, het onverhoeds betasten, gebiedende taal, het aanwenden van gezag of overwicht, het uitoefenen van een zodanige psychische druk of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de verklaringen van [slachtoffer] dat de seksuele handelingen tegen zijn wil in hebben plaatsgevonden. De verdachte stuurde eerst berichtjes naar [slachtoffer] met de seksuele handelingen die hij wilde verrichten en ondanks dat [slachtoffer] had gezegd dat hij dit niet wilde, is de verdachte doorgegaan en naar de kamer van [slachtoffer] gegaan. Aldaar heeft hij op gebiedende wijze gezegd dat [slachtoffer] zich moest uitkleden, hem moest pijpen en aftrekken en hem opgedragen seksuele houdingen aan te nemen. Op enig moment is de verdachte tijdens de seksuele handelingen met zijn lichaam op het lichaam van [slachtoffer] gaan liggen. Uit de verklaringen volgt verder dat [slachtoffer] altijd tegen de verdachte op keek als oudere broer, dat hij bang was voor de verdachte en om die reden op het moment van de seksuele handelingen geen nee kon zeggen. [slachtoffer] heeft bij zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij naar de woning van de verdachte was gegaan, omdat hij geen andere uitweg kon vinden.
Niet alleen uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt dat de verdachte een mentaal overwicht op [slachtoffer] had, zijn vader en moeder hebben als getuigen eveneens verklaard dat [slachtoffer] opkeek tegen de verdachte. Daarnaast volgt uit de verklaring van de getuige [getuige] dat [slachtoffer] beïnvloedbaar is, dat de verdachte druk uitoefende op [slachtoffer] op het moment dat hij niet meer wilde, en aangaf dat hij het tegen zijn vader zal zeggen en alles zal verdraaien.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op die feitelijkheden die zowel vooraf zijn gegaan aan de seksuele handelingen als de handelingen die tijdens het seksueel binnendringen hebben plaatsgevonden, wist dat hij tegen de wil van [slachtoffer] zijn penis in de anus en in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht en zich door hem heeft laten aftrekken. De verdachte heeft een zodanige situatie gecreëerd, dat [slachtoffer] zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, terwijl hij wist dat [slachtoffer] dat niet wilde.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft een aantal dagen met zijn halfbroertje, het slachtoffer, doorgebracht en nadat zij na een avond terugkwamen in de woning van de verdachte, is de verdachte naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan en hebben zij onvrijwillige orale en anale seks gehad, waarbij de verdachte zijn penis tegen de wil van het slachtoffer in de mond en anus heeft gebracht en het slachtoffer heeft opgedragen seksuele houdingen aan te nemen en hem af te trekken. Met zijn handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond en een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zijn eigen seksuele behoeftes vooropgesteld en is voorbijgegaan aan de impact van zijn handelen op het slachtoffer. Dat het bewezenverklaarde feit tot op de dag van vandaag nog steeds impact heeft op het slachtoffer blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. Het hof acht het voorts kwalijk dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 29 september 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat er sprake is van gedragsproblematiek. Op jonge leeftijd werd de verdachte uit huis geplaatst en gedurende tien jaar verbleef hij op verschillende institutionele plekken. In 2019 is de verdachte weer bij zijn moeder gaan wonen. De aanwezige verstandelijke beperking en gedragsproblematiek, maken dat de verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Het ontbreken van vaardigheden om met spanningen/conflictsituaties om te gaan, werken impulsief probleemgedrag in de hand. Door onmacht en angst overschreeuwt de verdachte zichzelf en vertoont hij stoer dan wel agressief gedrag om te trachten een situatie in de hand te krijgen. De reclassering acht begeleiding en een vaste structuur van belang om de verdachte te sturen, waarbij rekening gehouden dient te worden met zijn beperkingen. Er lijkt sprake van een fijne en goede dagbestedingsplek en de verdachte oogt stabiel. De reclassering ziet problemen dan wel instabiliteit op de leefgebieden huisvesting, psychosociaal functioneren en houding. Bij een veroordeling wordt door de reclassering geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte sociaal emotioneel jonger is dan zijn kalenderleeftijd, er sprake is van een verstandelijke beperking en pedagogische beïnvloeding noodzakelijk wordt geacht.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij fulltime bij zijn moeder op de dagbesteding werkt, dat hij begeleid wordt door zijn ouders, dat hij een Wajong-uitkering ontvangt, dat hij een vriendin heeft en dat hij vader wordt. De verdachte heeft verder verklaard dat hij een lang traject achter de rug heeft met meerdere therapieën, die hebben bijgedragen aan zijn persoonlijke ontwikkeling en zijn communicatievaardigheden.
De verdachte was 18 jaar toen hij het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd. In beginsel moet hij daarom volgens het meerderjarigenstrafrecht worden berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan in dit geval evenwel toepassing worden gegeven aan het jeugdstrafrecht.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat in onderhavige zaak, gelet op het advies van de reclassering en de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het is begaan onvoldoende tot uitdrukking komen. Alles afwegende acht het hof in beginsel een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een werkstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis met passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Het eerste verhoor van de verdachte bij de politie heeft op 18 maart 2021 plaatsgevonden en op 22 mei 2023 is door de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 2 juni 2023 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 26 januari 2024 einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling bij jeugdzaken in eerste aanleg en in hoger beroep telkens dient te zijn afgerond binnen zestien maanden. Het hof concludeert dat het recht van de verdachte op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden met ongeveer 10 maanden, zonder dat die overschrijding door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen, zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een werkstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen jeugddetentie passend en geboden is. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, zal het hof de duur van de te op leggen werkstraf matigen.
Alles afwegende komt het hof tot de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet voorts aanleiding om, onder verwijzing naar de slachtofferverklaring, aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod ten aanzien van het woonadres van de ouders van [slachtoffer] te verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 12.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding integraal kan worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair wegens de bepleite vrijspraak van het onder tenlastegelegde en subsidiair omdat een causaal verband tussen het tenlastegelegde en de gestelde schade ontbreekt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat zedendelicten een ernstige inbreuk maken op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Uit de bij het schadeformulier gevoegde stukken ter onderbouwing en de mondelinge toelichtingen ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden naar aanleiding van het bewezenverklaarde en tot de dag van vandaag nog steeds de gevolgen en klachten daarvan ondervindt. De benadeelde partij krijgt antidepressiva, slaapmedicatie en medicatie voor stemmingswisselingen voorgeschreven, heeft lange tijd behandelingen moeten ondergaan (waaronder EMDR-therapie en Psychomotorische therapie) om klachten en herbelevingen te verminderen en is nog steeds in behandeling bij Zuidwester. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag acht het hof de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat te vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat te beoordelen of die schade het rechtstreekse gevolg is van het door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering is daarom voor dat deel niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 4 (vier) maanden;

bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ;
  • dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd zich niet zal bevinden in de straat van het woonadres van de ouders van [slachtoffer] , te weten [adres 1] ;
geeft opdracht aan William Schrikker Groep Jeugdbescherming. tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 0 (nul) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 26 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.