ECLI:NL:GHSHE:2024:1584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
20-000429-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijke beschadiging van een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder schuldig bevonden aan het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto, maar zonder oplegging van een straf of maatregel. De politierechter had daarnaast de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 817,04, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de getuigenverklaringen en de bewijsstukken. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigen de verdachte hebben waargenomen in de nabijheid van de auto van de benadeelde partij, en dat er een verse kras op de auto was aangetroffen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en heeft een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij bevestigd voor het overige, met inachtneming van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000429-23
Uitspraak : 3 mei 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 13 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-332600-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van
€ 817,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de eerder uitgevaardigde strafbeschikking zal vernietigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging te vervallen en deze zal worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
De politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, terwijl het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de inhoud van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen uitwerken op de wijze als hierna vermeld. Voorts zal het hof de bewijsmiddelen aanvullen.
Daarnaast zal het hof de bewijsoverweging van de politierechter vervangen op na te melden wijze.
Gelet op de vernietiging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof ten slotte de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
I. Uitwerking van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Zuid, in wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , Buitengewoon opsporingsambtenaar van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2021164765, gesloten d.d. 7 september 2021, bevattende een verzameling in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 22.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 3-4, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :
Op 25 juli 2021 omstreeks 20:20 uur parkeerde ik mijn voertuig op de hoek van de [straatnaam 1] te Eindhoven, ter hoogte van huisnummer [huisnummer] . Ik parkeerde met de bijrijderskant richting de stoep. Mijn voertuig betreft een zwarte Fiat 500. Toen ik mijn voertuig had geparkeerd, zag ik een ander voertuig mijn kant op rijden. Ik zag dat er een vrouw achter het stuur zat en dat ze allerlei boze gebaren maakte met haar handen. Vervolgens zag ik dat ze haar voertuig recht voor mijn voertuig parkeerde. Ik zag dat de persoon uit het voertuig stapte en mijn kant op kwam gelopen. Ik hoorde dat ze tegen mij zei: “ik woon hier en ik kan niet eens mijn eigen auto voor de deur parkeren. Ik wil mijn auto kunnen parkeren”. Ik zei toen dat het een openbare parkeerplek was en dat iedereen zijn auto hier mag parkeren. Vervolgens liep ik naar de flat waar ik woon samen met mijn vriend. Ik had wel het gevoel dat ze wraak ging nemen of iets dergelijks. Ik zei tegen mijn vriend dat hij op het balkon moest gaan staan en mijn auto in de gaten moest houden. Vervolgens ben ik ook naar mijn balkon gelopen en stonden mijn vriend en ik samen naar mijn auto te kijken. Wij hebben vanuit ons balkon perfect zicht op mijn auto. Wij zagen allebei dat de vrouw die mij zojuist had aangesproken richting mijn auto liep en er heel dicht langs af liep. Zo dicht dat ze met haar rechterzij mijn auto aanraakte. Ik liep meteen naar beneden om te kijken of er schade op mijn auto zat en zag direct dat er een verse kras op de zijkant van mijn auto zat. Ik zag dat de kras vers was, omdat er nog verf aan mijn vinger zat toen ik er met mijn vinger overheen ging. Toen ik mijn auto had geparkeerd zat er nog geen kras op, omdat ik uitgestapt ben en ik mijn spullen uit de auto heb gepakt via de bijrijderskant.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 7-8, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op 25 juli 2021 was ik omstreeks 20:30 uur thuis in mijn woning
(het hof begrijpt: [adres 2] ).Ik zag en hoorde dat mijn vriendin
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: aangeefster [aangever] )thuiskwam. Ik hoorde dat mijn vriendin tegen mij riep dat ik heel snel naar het balkon moest lopen en naar haar auto moest kijken, omdat er iets mee ging gebeuren. Ik deed dit. Ik zag dat mijn vriendin bij mij op het balkon kwam staan. Ik zag dat ze naar rechts keek in de richting van de [straatnaam 1] . Ik hoorde dat ze zei dat ze een woordenwisseling had gehad met een vrouw. Ik zag dat ze in de richting van een vrouw wees. Ik keek naar de vrouw en zag dat de vrouw heel dicht tegen de auto van mijn vriendin liep. Wij zijn hierna naar beneden gelopen en zagen dat er een verse kras op het rechter voorportier zat.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 25 juli 2021 ontvingen wij omstreeks 20:30 uur de melding van een vernieling van een auto. Op de hoek van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2]
(het hof begrijpt: te Eindhoven)zagen wij een man en een vrouw staan. De vrouw
(het hof begrijpt: aangeefster [aangever] )bleek de eigenaresse te zijn van een zwarte Fiat 500, welke op de hoek stond geparkeerd. [aangever] gaf aan kort daarvoor thuis te zijn gekomen en haar auto kortstondig even daar had neergezet. Toen ze nog in haar auto zat, zag ze de bestuurster van een auto voor haar auto moeilijk doen. De bestuurster, een oudere vrouw van rond de 60 jaar was tegen haar aan het roepen en daarbij moeilijk aan het kijken. [aangever] is naar haar woning gelopen. Deze woning is gelegen aan de [straatnaam 2] en haar balkon had zicht op haar auto aan de [straatnaam 1] . [aangever] en haar vriend zijn vervolgens naar het balkon gelopen om zicht te pakken op haar auto. Hierbij zagen ze dat de vrouw heel dicht langs het portier van de auto van [aangever] liep. Het is heel onlogisch is om zo langs het voertuig van [aangever] af te lopen. De stoep is daar ongeveer 2 meter breed. Hierop is [aangever] samen met haar vriend naar beneden gelopen en zag ze een kras op het rechterportier zitten.
Wij hebben deze kras bekeken en zagen dat er nog verse lakresten/-sporen aan de kras hingen. De lak was opgekruld. Als je er met je vinger over heen ging dan voelde je dat het ruw was en zat de lak op je vingers. Hierbij konden wij vaststellen dat dit een verse kras was.
II. Aanvulling van de bewijsmiddelen
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [aangever] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 14 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [aangever] :
Ik kan mij het incident van 25 juli 2021 herinneren. Ik had mijn auto geparkeerd voor het huis van de verdachte. Terwijl ik nog in mijn auto zat, zag ik een auto aankomen en ik zag die mevrouw/bestuurster geïrriteerd rondkijken. Ik stapte uit en liep om de auto heen om naar de bijrijderskant te gaan. Daar heb ik de deur geopend en mijn tas gepakt. Er werd toen iets gezegd van: ik vind het niet normaal, ik kan niet eens meer voor mijn huis parkeren. De toon was duidelijk boos en geïrriteerd. Ik ben toen snel naar boven gelopen. Ik was bang dat ze boos was en dat ze me wilde terugpakken. Omdat ik die gedachte had, wilde ik mijn auto zien. Toen ik binnenkwam, zei ik tegen mijn partner dat hij even naar het balkon moest lopen om naar de auto te kijken. Ik zei dat ik bang was dat de buurvrouw iets met de auto zou doen. Ik zag toen dat mevrouw met haar heup dicht langs de bijrijderskant van mijn auto liep. De auto stond recht voor het balkon. Ik had er goed zicht op. Ik ben meteen gaan kijken. Op de hoogte waar ik mevrouw zag langslopen, zag ik de kras.
5.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 14 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Ik heb bij de politie de waarheid verklaard en ik blijf bij die verklaring. U vraagt mij wat mijn vriendin zei toen ze op 25 juli 2021 thuiskwam van haar werk. Ze zei direct dat ik naar het balkon moest lopen. Ze vertelde dat ze een woordenwisseling had gehad met een buurvrouw en dat ik moest kijken of er iets met haar auto gebeurde. Ik zag dat zij, de buurvrouw, langs de auto afliep. Er was verder niemand op straat. Wat voor mij verbazingwekkend was, was dat zij ongebruikelijk dicht langs de auto liep, het was maar zo’n tien centimeter afstand. Mijn vriendin en ik zijn toen naar beneden gegaan om te kijken wat er aan de hand was. We zagen toen een kras op de auto. Daarbij zagen we ook dat de kras vers was.
Verbetering van de bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de getuigen niet hebben gezien dat er daadwerkelijk door de verdachte op de auto is gekrast. Ook is het zicht dat aangeefster en getuige [getuige] hadden op de auto belemmerd door de aanwezigheid van een boom en dat heeft hun waarneming beïnvloed. Ten slotte stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vaststelling van de verbalisanten dat er een verse kras op de auto zat, waarvan onduidelijk is hoe vers die kras was, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet, anders dan door de verdediging is gesteld, geen redenen om aan de juistheid van de waarnemingen van aangeefster [aangever] en getuige [getuige] te twijfelen. Ook ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd over de kras op de auto, temeer nu die vaststelling van de verbalisanten, voor zover inhoudende dat het een verse kras betrof, bevestiging vindt in hetgeen aangeefster en getuige [getuige] kort daarvoor hebben waargenomen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zich subsidiair aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal en aldus bepleit toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de gezondheid van de verdachte broos is en het tenlastegelegde een oud feit betreft.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van een auto van een buurtbewoonster. De verdachte heeft door aldus te handelen een gebrek aan respect getoond voor het eigendom van een ander en materiële schade veroorzaakt. Het betreft dan ook een hinderlijk feit. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof in de relatieve ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen reden om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 14 januari 2022 onder CJIB nummer [CJIB nummer] ;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp en mr. A. Benschop, griffiers,
en op 3 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Valkenburg en Peperkamp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.