II. Aanvulling van de bewijsmiddelen
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [aangever] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 14 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [aangever] :
Ik kan mij het incident van 25 juli 2021 herinneren. Ik had mijn auto geparkeerd voor het huis van de verdachte. Terwijl ik nog in mijn auto zat, zag ik een auto aankomen en ik zag die mevrouw/bestuurster geïrriteerd rondkijken. Ik stapte uit en liep om de auto heen om naar de bijrijderskant te gaan. Daar heb ik de deur geopend en mijn tas gepakt. Er werd toen iets gezegd van: ik vind het niet normaal, ik kan niet eens meer voor mijn huis parkeren. De toon was duidelijk boos en geïrriteerd. Ik ben toen snel naar boven gelopen. Ik was bang dat ze boos was en dat ze me wilde terugpakken. Omdat ik die gedachte had, wilde ik mijn auto zien. Toen ik binnenkwam, zei ik tegen mijn partner dat hij even naar het balkon moest lopen om naar de auto te kijken. Ik zei dat ik bang was dat de buurvrouw iets met de auto zou doen. Ik zag toen dat mevrouw met haar heup dicht langs de bijrijderskant van mijn auto liep. De auto stond recht voor het balkon. Ik had er goed zicht op. Ik ben meteen gaan kijken. Op de hoogte waar ik mevrouw zag langslopen, zag ik de kras.
5.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 14 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Ik heb bij de politie de waarheid verklaard en ik blijf bij die verklaring. U vraagt mij wat mijn vriendin zei toen ze op 25 juli 2021 thuiskwam van haar werk. Ze zei direct dat ik naar het balkon moest lopen. Ze vertelde dat ze een woordenwisseling had gehad met een buurvrouw en dat ik moest kijken of er iets met haar auto gebeurde. Ik zag dat zij, de buurvrouw, langs de auto afliep. Er was verder niemand op straat. Wat voor mij verbazingwekkend was, was dat zij ongebruikelijk dicht langs de auto liep, het was maar zo’n tien centimeter afstand. Mijn vriendin en ik zijn toen naar beneden gegaan om te kijken wat er aan de hand was. We zagen toen een kras op de auto. Daarbij zagen we ook dat de kras vers was.
Verbetering van de bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de getuigen niet hebben gezien dat er daadwerkelijk door de verdachte op de auto is gekrast. Ook is het zicht dat aangeefster en getuige [getuige] hadden op de auto belemmerd door de aanwezigheid van een boom en dat heeft hun waarneming beïnvloed. Ten slotte stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vaststelling van de verbalisanten dat er een verse kras op de auto zat, waarvan onduidelijk is hoe vers die kras was, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet, anders dan door de verdediging is gesteld, geen redenen om aan de juistheid van de waarnemingen van aangeefster [aangever] en getuige [getuige] te twijfelen. Ook ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd over de kras op de auto, temeer nu die vaststelling van de verbalisanten, voor zover inhoudende dat het een verse kras betrof, bevestiging vindt in hetgeen aangeefster en getuige [getuige] kort daarvoor hebben waargenomen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zich subsidiair aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal en aldus bepleit toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de gezondheid van de verdachte broos is en het tenlastegelegde een oud feit betreft.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van een auto van een buurtbewoonster. De verdachte heeft door aldus te handelen een gebrek aan respect getoond voor het eigendom van een ander en materiële schade veroorzaakt. Het betreft dan ook een hinderlijk feit. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof in de relatieve ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen reden om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.