ECLI:NL:GHSHE:2024:1558

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.333.469_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na positieve ontwikkeling in zelfredzaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die op een geheim adres woont, had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant om het bewind op te heffen, dat in 2015 was ingesteld vanwege haar problematische omgang met geld. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de rechthebbende in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2024 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd, maar de moeder en partner van de rechthebbende zijn niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende sinds de instelling van het bewind positieve stappen heeft gezet. Ze heeft een MBO-opleiding afgerond, woont samen met haar vriend en heeft geen schulden. Ze volgt een zelfredzaamheidstraject en heeft aangetoond dat ze in staat is om zelfstandig betalingen te verrichten. Het hof heeft op basis van artikel 1:431 lid 1 en artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek overwogen dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof heeft daarom besloten het bewind op te heffen met ingang van 1 juli 2024, onder de voorwaarde dat de rechthebbende blijft samenwerken met de bewindvoerder en de begeleiding van de woonvoorziening.

De beslissing van het hof houdt in dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de opheffing van het bewind een eindrekening en -verantwoording moet opstellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant voor aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2024
Zaaknummer: 200.333.469/01
Zaaknummer eerste aanleg:
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de partner van rechthebbende] (hierna te noemen: de partner van rechthebbende);
- [de moeder van rechthebbende] (hierna te noemen: de moeder van rechthebbende).
Deze zaak gaat over het verzoek tot opheffing van het bewind.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De rechthebbende heeft op 12 oktober 2023 hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. De rechthebbende heeft verzocht – na wijziging van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling – de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
De bewindvoerder heeft mondeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger bewindvoerder] (via een digitale verbinding).
2.3.1.
De moeder en partner van de rechthebbende zijn
,hoewel juist opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 17 augustus 2023.
3. De beoordeling
De feiten
3.1.
Bij beschikking van 20 maart 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [voormalig bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 15 augustus 2022 heeft de kantonrechter [voormalig bewindvoerder] als bewindvoerder ontslagen, onder instandhouding van het bewind onder gelijke condities als bij de instelling van het bewind is bepaald.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen, dan wel tot ontslag van de bewindvoerder met benoeming van een opvolgend bewindvoerder, afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De rechthebbende stelt dat het bewind kan worden opgeheven en zij voert hiertoe het volgende aan.
Het bewind is in 2015 ingesteld omdat de rechthebbende impulsaankopen deed en zij niet goed met geld kon omgaan. Inmiddels is deze situatie in positieve zin veranderd. De rechthebbende doet geen impulsaankopen meer en zij is in staat om op een goede manier met geld om te gaan. Zij heeft een MBO-opleiding afgerond en zij woont sinds november 2023 samen met haar vriend in een woonlocatie van [instantie] . De rechthebbende werkt via [organisatie] en zij heeft geen schulden. Zij is vorig jaar gestart met een zelfredzaamheidstraject en wil graag de kans krijgen om te laten zien dat zij zelfstandig met geld om kan gaan. Indien zij hulp nodig heeft bij haar financiën, kan zij bovendien altijd terecht bij haar moeder en bij de begeleiding vanuit [instantie] .
3.6.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat het contact goed gaat sinds het dossier in oktober 2023 door [vertegenwoordiger bewindvoerder] is overgenomen van een collega en dat er sindsdien ook geen impulsaankopen meer zijn gedaan door de rechthebbende. In het zelfredzaamheidstraject heeft de rechthebbende laten zien dat zij zelfstandig betalingen kan verrichten. Het aantal zelfstandig te betalen rekeningen zal nog verder worden uitgebreid en rechthebbende zal nog moeten leren hoe zij belastingaangifte moet doen. Als het goed gaat, dan is de verwachting dat het bewind binnen drie maanden kan worden opgeheven.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.3.
Het hof is gebleken dat de rechthebbende sinds vorig jaar een zelfredzaamheidstraject volgt en dat zij op de goede weg is. Zij doet geen impulsaankopen meer en zij is in staat om zelfstandig enkele rekeningen te voldoen. Tijdens het zelfredzaamheidstraject zullen de vaardigheden van de rechthebbende nog wat verder worden uitgebreid. Gelet op de positieve ontwikkelingen acht het hof de rechthebbende op korte termijn in staat om haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zodat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechthebbende zich ook na opheffing van het bewind met financiële vragen kan wenden tot de begeleiding binnen de woonvoorziening, en dat zij tevens terecht kan bij haar moeder en haar partner als zij vragen heeft over betalingen. Aangezien het zelfredzaamheidstraject volgens de bewindvoerder naar verwachting nog uiterlijk drie maanden zal duren, zal het hof het bewind met ingang van 1 juli 2024 opheffen. Het hof verwacht van de rechthebbende dat zij zich intussen zal blijven inzetten en goed zal blijven samenwerken met de bewindvoerder, totdat het bewind zal zijn opgeheven. Van de bewindvoerder wordt verwacht dat zij contact zal opnemen met de begeleiding van [instantie] om afspraken te maken over de verdere ondersteuning na opheffing van het bewind.
3.7.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en dat het bewind zal worden opgeheven met ingang van 1 juli 2024.
3.7.5.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
heft op, met ingang van 1 juli 2024
,het bewind over de goederen van [de rechthebbende]
,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden nadat het bewind is opgeheven de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank
Oost-Brabant overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en
F. Dunki Jacobs en is op 2 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.