ECLI:NL:GHSHE:2024:1556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.336.536_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling en verzoek tot vervanging GI in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2019. De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die op 13 oktober 2023 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De Raad heeft in zijn verweerschrift het hoger beroep van de vader bestreden, evenals de moeder, die ook een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 zijn de vader, de vertegenwoordiger van de Raad en de advocaat van de moeder gehoord. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) zijn niet verschenen, maar het hof heeft wel kennisgenomen van hun standpunten. Het hof heeft vastgesteld dat er behoefte is aan nadere informatie van de GI en heeft hen verzocht om een plan van aanpak en een standpunt te geven. De vader heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de ondertoezichtstelling en dat er geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De Raad heeft echter gesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, die in een onveilige en onstabiele omgeving opgroeit. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de kinderrechter in de rechtbank terecht de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel moeten leiden. Het verzoek van de vader om een andere GI aan te stellen is afgewezen, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kan worden gedaan. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de GI te vervangen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 mei 2024
Zaaknummer : 200.336.536/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/322053 / JE RK 23-1586
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.S. Nass,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.J.P. Michiels.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling);
De zaak in het kort:
De vader is het niet eens met de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter:[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 februari 2024, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2024, heeft ook de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- V6-formulier met brief van de advocaat van de vader d.d. 29 februari 2024 en als bijlagen producties 5 en 6.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Nass, en een tolk in de Duitse taal (H. Ritter, tolknummer 3145),
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad,
- mr. Michiels namens de moeder.
2.5.1.
Zowel de moeder als de GI zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.2.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat er, alvorens op het hoger beroep kan worden beslist, behoefte is aan nadere informatie van de GI. Het hof heeft dit, na een korte schorsing, tijdens de mondelinge behandeling aan de aanwezige belanghebbenden meegedeeld. Nadien heeft het hof een brief aan de GI gestuurd met het verzoek het plan van aanpak van [minderjarige] toe te sturen alsmede een beredeneerd standpunt van de GI betreffende het door de vader ingediende beroep. Alle partijen hebben vervolgens een week de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
2.5.3.
Het hof heeft nadien ontvangen:
- verweerschrift in hoger beroep van de GI d.d. 28 maart 2024 met als bijlage het plan van aanpak;
- V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 8 april 2024 (reactie op nadere informatie van de GI);
- V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 9 april 2024 (reactie op nadere informatie van de GI).
2.5.4.
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn op 22 november 2018 in Denemarken met elkaar gehuwd en zijn in 2019 vanuit Portugal naar Nederland gekomen. De vader heeft de Duitse nationaliteit en de moeder heeft de Mozambikaanse nationaliteit. Tijdens het huwelijk is [minderjarige] geboren en zij heeft de Duitse nationaliteit. De ouders hebben tot begin 2023 samengewoond. De relatie tussen de ouders is beëindigd maar het huwelijk is nog niet ontbonden. [minderjarige] woont bij de moeder. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van de rechtbank van 15 juni 2023 is [minderjarige] aan de moeder toevertrouwd en is er een
voorlopigezorgregeling vastgelegd, (kort gezegd) inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven eenmaal per twee weken op zaterdag en de daaropvolgende zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] voor de duur van negen maanden, tot 13 juli 2024, onder toezicht gesteld.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De vader heeft het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling niet ontvangen, was niet van op de hoogte van een zitting bij de rechtbank en is niet gehoord.
De eerste grief van de vader richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de zorg die voor het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
De raad heeft geen deugdelijk onderzoek verricht en het raadsrapport is gebaseerd op onjuiste aannames. Er heeft nimmer huiselijk geweld plaatsgevonden. De vader biedt stabiliteit aan [minderjarige] en hij zorgt goed voor haar. Het gaat gewoon goed met [minderjarige] . De vader en de moeder hebben in beginsel afspraken gemaakt over de omgangsregeling en kunnen daarover met elkaar communiceren. Omdat de vader is verhuisd, kan [minderjarige] nu ook bij de vader overnachten. De vader heeft daarom een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de voorlopige zorgregeling.
Als er al sprake zou zijn van een ontwikkelingsbedreiging dan zou deze in het vrijwillig kader weggenomen kunnen worden. De vader heeft altijd meegewerkt aan hulpverlening in het vrijwillig kader. Het is een te grote inbreuk op zijn privéleven als de GI bepaalt wanneer hij [minderjarige] mag zien en contacten worden gedwarsboomd.
De tweede grief van de vader richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen. Tot nu toe heeft de ondertoezichtstelling geen effect gehad. De gezinsvoogd bemoeit zich met de gang van zaken en dwarsboomt, in weerwil van de beschikking van de rechtbank, het contact tussen [minderjarige] en de vader. De ondertoezichtstelling heeft juist tot meer spanningen geleid en de vader is ontevreden over de manier waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door de gezinsvoogd. Indien het hof van oordeel is dat [minderjarige] terecht onder toezicht is gesteld dan dient er een andere GI en in ieder geval een andere gezinsvoogd te worden aangesteld.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De zorgen van de raad die maken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zijn gebaseerd op het feit dat het de vader en de moeder onvoldoende lukt om in het belang van [minderjarige] tot duurzame afspraken te komen inzake de zorgregeling, en nog belangrijker dat het de ouders onvoldoende lukt om zich te houden aan de weinige afspraken die ze wel maken. De vader en de moeder tonen weinig tot geen bereidheid om overleg met hulpverlening te voeren en maken keuzes die ingegeven worden door hun eigen belang. De moeder stelt dat zij afstand wil nemen van de vader maar ze handelt daar niet naar. Daarmee houdt ze de zorgen die er zijn in stand. De raad bestrijdt dat hij heeft geconcludeerd dat er sprake is van huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. Er zijn nog steeds hoogoplopende spanningen en dat wordt door de vader en de moeder ook (h)erkend. [minderjarige] is hier meerdere malen getuige van geweest en dat is schadelijk voor haar gevoel van veiligheid en geborgenheid en kan op termijn ook schadelijk zijn voor haar sociaal emotionele ontwikkeling.
Omdat de overdrachtsmomenten tussen de ouders voor spanningen zorgden, werd [instantie 1] ingezet. De vader was echter niet bereikbaar voor [instantie 1] en een gesprek heeft nimmer plaatsgevonden. Bovendien hebben de ouders ervoor gekozen om buiten de afgesproken omgangsmomenten (zoals vastgesteld in een veiligheidsplan) omgang tussen de vader en [minderjarige] te initiëren.
De vader stelt zich op het standpunt dat zijn opvoedsituatie duidelijk is en er geen sprake is van onrust. De raad kan dit niet goed inschatten aangezien het de gezinsvoogd maar één keer is gelukt bij de vader op bezoek te komen. De nieuwe woning van de vader was toen kaal en zonder vloeren en/of meubels.
Tot slot is gebleken dat de moeder de laagdrempelige opvoedondersteuning vanuit [instantie 2] niet meer ontvangt omdat de moeder de afspraken niet meer nakomt, annuleert of tijdens een huisbezoek de begeleiders van [instantie 2] alleen met [minderjarige] in de woonkamer achterlaat. De moeder maakt keuzes waarbij ze haar eigen behoeften vooropzet en de belangen van [minderjarige] uit het oog verliest. Kortom, de gronden voor een ondertoezichtstelling zijn nog onverminderd aanwezig.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel de vader stelt dat het door de raad opgestelde rapport is gebaseerd op onjuiste aannames voert hij daartoe geen enkele inhoudelijke onderbouwing aan. [minderjarige] groeit op in een opvoedsituatie die zeer onrustig is en met momenten wordt gekenmerkt door hoogoplopende spanningen en geweld tussen de ouders. De moeder betwist met klem de stelling van de vader dat zij duidelijke afspraken hebben gemaakt over de omgang en dat zij we degelijk in staat zijn om met elkaar te communiceren. Dat blijkt ook uit het feit dat de vader een verzoekschrift wijziging voorlopige voorziening heeft ingediend. Het is van belang dat er hulpverlening betrokken blijft bij de uitvoering van de zorgregeling wat betreft de overdrachten van [minderjarige] en dat er zicht komt op de leef- en opvoedsituatie van de vader. De gezinsvoogd heeft gezien dat de moeder zeer sterk wordt beïnvloed en onder druk gezet wordt door de vader. Om ruzies en escalaties te voorkomen, stemt de moeder in met hetgeen de vader wenst. Zij heeft onder zeer grote druk in strijd met de gemaakte afspraken in het veiligheidsplan en zonder medeweten van de GI contact tussen de vader en [minderjarige] toegestaan. De moeder is niet tegen de vader opgewassen en de vader werkt niet mee aan (vrijwillige) hulpverlening.
De moeder is het niet eens met de stelling van de vader dat de ondertoezichtstelling tot nu toe geen zin heeft gehad. De vader heeft op geen enkele wijze meegewerkt. Hierdoor wordt het voor de gezinsvoogd onmogelijk om uitvoering te geven aan de door de rechtbank opgelegde ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Gezien de houding van de vader is het om het even welke GI of welke gezinsvoogd uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling. De vader houdt alle hulp en begeleiding af en zal op geen enkele wijze meewerken aan de ondertoezichtstelling. Het is in het belang van [minderjarige] dat de gezinsvoogd ook door de vader in staat wordt gesteld uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.7.
De GI voert in het verweerschrift - samengevat - het volgende aan.
De ouders van [minderjarige] zijn niet in staat om effectief (en gelijkwaardig) te communiceren over aangelegenheden betreffende [minderjarige] . Er is sprake van hoogoplopende spanningen tussen hen en regelmatig huiselijk geweld op fysiek en psychisch vlak. Het is noodzakelijk om een reorganisatie van ouderschap in gang te zetten en tevens dient er hulpverlening te worden ingezet gericht op de overdrachtsmomenten en het meer zicht krijgen op de leef- en opvoedsituatie van de vader. De vader staat onvoldoende open voor hulpverlening en werkt niet mee. Er is bij [minderjarige] een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die niet in het vrijwillig kader kan worden opgeheven.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.1.
Vanwege het internationale karakter (de vader en [minderjarige] hebben de Duitse nationaliteit en de moeder de Mozambikaanse) dienen de rechtsmacht en het toepasselijk recht te worden bepaald.
Op grond van artikel 7 van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissing in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II-ter) komt de Nederlandse rechter in deze rechtsmacht toe, omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing.
Recht om te worden gehoord
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep er mede toe dient om omissies, in de eerste aanleg begaan, te herstellen. Het hof is van oordeel dat het mogelijke verzuim dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken zonder de vader in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, in hoger beroep is hersteld nu de zaak alsnog op een mondelinge behandeling is behandeld, waarbij de vader op juiste wijze is opgeroepen en is verschenen.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter in de rechtbank terecht en op juiste gronden de verzochte ondertoezichtstelling heeft uitgesproken.
In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel moeten leiden.
[minderjarige] groeit op in een onstabiele opvoedomgeving die gekenmerkt wordt door hoog oplopende spanningen tussen de vader en de moeder. Binnen de relatie tussen de vader en de moeder handelt de vader zeer dwingend en eigenmachtig, waardoor er sprake is van een ongelijkheid. De moeder staat onder druk van de vader en is niet tegen hem opgewassen. De vader houdt zich niet aan de afgesproken zorgregeling en het feit dat hij naar [minderjarige] komt wanneer hij wil, zorgt voor veel onrust.
Terwijl de moeder openstaat voor samenwerking met de hulpverlening, houdt de vader deze af. Dit alles maakt dat de onderlinge strijd nog steeds voortduurt. [minderjarige] kan niet onbelast contact hebben met haar beide ouders en zij wordt daardoor ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De vader verbleef eerder, en verblijft wellicht nog steeds, in een anti-kraakpand zonder meubels, en ondanks pogingen van de GI is het niet gelukt om een nieuw huisbezoek te plannen. Hierdoor krijgt de GI geen zicht op de leef- en opvoedsituatie van de vader. Gelet op de bagatelliserende houding van de vader, in samenhang met het feit dat hij de zorgen rondom de ontwikkeling van [minderjarige] ontkent en zich verzet tegen hulpverlening, is het hof van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is.
3.8.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grief van de vader niet slaagt en dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden bekrachtigd.
3.8.6.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om een andere GI en in ieder geval een andere gezinsvoogd aan te stellen, overweegt het hof het volgende.
Op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek o.a. van een met het gezag belaste ouder.
Echter op grond van artikel 362 Rv kan de een dergelijk verzoek niet als zelfstandig tegenverzoek voor het eerst in hoger beroep gedaan worden.
Bovendien betreft het verzoek tot vervanging van de GI niet een voor hoger beroep vatbaar geschil in de zin van art. 329 Rv, nu tegen een beslissing daarover van de rechtbank geen hoger beroep openstaat (artikel 807 Rv). Ook deze grief van de vader faalt.
3.8.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om de GI te vervangen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek, de GI te vervangen;
bekrachtigt de onder bovenvermeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 oktober 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.