Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
gezag, zorgregeling en informatieregeling)
schorsingsverzoek)
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep
- het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] toekomt aan de moeder;
- het BOR3-traject bij de [instantie 1] verlengd wordt voor de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
- de moeder niet langer verplicht wordt de vader minimaal eenmaal per vier weken schriftelijk (via e-mail) te informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij eenmaal per kwartaal één of meerdere goedgelijkende, duidelijke foto’s van [minderjarige] dienen worden meegezonden (zaaknummer 200.334.569/01);
- alsmede de uitvoerbaarheid bij voorraad van voornoemde beschikking te schorsen (zaaknummer 200.334.569/02)
- een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat er iedere woensdagmiddag omgang is, waarbij vader [minderjarige] ophaalt van school en na het avondeten (rond 18.00 uur) terug brengt naar de moeder, een en ander onder begeleiding van opvoedondersteuning in de thuissituatie van de vader;
- dat de omgang onder regie en ter beoordeling van de GI nader wordt uitgebreid, met als uiteindelijke doel een regeling waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft;
- met veroordeling van de moeder tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per keer dat zij in gebreke blijft aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te voldoen, met een maximum van € 5.000,-.
- de brief d.d. 25 januari 2024 van de GI;
- het V6-formulier d.d. 7 maart 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het V8-formulier d.d. 11 maart 2024, ontvangen op 12 maart 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep
4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep
5.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Daarnaast zijn er forse zorgen over de moeder die [minderjarige] kennelijk niet heeft verteld wie haar vader is en de vader aanduidt als ‘vriend’. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij op de kortst mogelijke termijn statusvoorlichting krijgt. De GI dient te bewaken dat deze statusvoorlichting daadwerkelijk plaatsvindt en zich voorts onverwijld in te spannen voor het herstel van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] .
Evenmin ziet het hof op dit moment aanleiding om het verzoek van de vader in hoger beroep toe te wijzen. Hoezeer de wens van de vader invoelbaar is om de zorgregeling te specificeren is dit thans, gelet op de huidige situatie rondom de contactmomenten, nog niet haalbaar. Het is wel van belang dat er voortvarend toegewerkt wordt aan herstel van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] en dat deze contactmomenten minimaal een keer per week gaan plaatsvinden. In beginsel sluit de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking hierbij aan. Het hof ziet geen beletsel dat, zodra [minderjarige] statusvoorlichting heeft gehad en de contactmomenten zijn hersteld, wordt toegewerkt naar een weekendregeling bij de vader, zoals door de vader verzocht. Omwille van het belang om voortvarend (het herstel van) de contactmomenten te realiseren zal het hof bepalen dat binnen een jaar na de datum van deze beschikking onder regie van de GI dient te worden toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft.