ECLI:NL:GHSHE:2024:1554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.334.569_01 en 200.334.569_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijk gezag en zorgregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 15 augustus 2023 aangevochten, waarin gezamenlijk gezag werd vastgesteld en een zorgregeling werd bepaald. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om een wijziging van de zorgregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat er een zorgelijke situatie is ontstaan rondom de communicatie en samenwerking tussen de ouders, wat het risico met zich meebrengt dat de minderjarige klem of verloren raakt. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is, omdat er geen contra-indicaties zijn voor de vader om mede belast te worden met het gezag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd ten aanzien van het gezamenlijk gezag.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof vastgesteld dat de contactmomenten tussen de vader en de minderjarige zijn gestagneerd. Het hof heeft bepaald dat er binnen een jaar na de beschikking moet worden toegewerkt naar een zorgregeling waarbij de minderjarige één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft. De GI (Bureau Jeugdzorg Limburg) heeft de regie over de zorgregeling en moet ervoor zorgen dat de contactmomenten worden hersteld. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2024
Zaaknummers: 200.334.569/01 (
gezag, zorgregeling en informatieregeling)
200.334.569/02 (
schorsingsverzoek)
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/270063 / FA RK 19-3758
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.J.W. van Rooij.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, alsmede te bepalen dat:
  • het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] toekomt aan de moeder;
  • het BOR3-traject bij de [instantie 1] verlengd wordt voor de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
  • de moeder niet langer verplicht wordt de vader minimaal eenmaal per vier weken schriftelijk (via e-mail) te informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij eenmaal per kwartaal één of meerdere goedgelijkende, duidelijke foto’s van [minderjarige] dienen worden meegezonden (zaaknummer 200.334.569/01);
  • alsmede de uitvoerbaarheid bij voorraad van voornoemde beschikking te schorsen (zaaknummer 200.334.569/02)
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2024, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat er iedere woensdagmiddag omgang is, waarbij vader [minderjarige] ophaalt van school en na het avondeten (rond 18.00 uur) terug brengt naar de moeder, een en ander onder begeleiding van opvoedondersteuning in de thuissituatie van de vader;
  • dat de omgang onder regie en ter beoordeling van de GI nader wordt uitgebreid, met als uiteindelijke doel een regeling waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft;
  • met veroordeling van de moeder tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per keer dat zij in gebreke blijft aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te voldoen, met een maximum van € 5.000,-.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 7 februari 2024, heeft de moeder verzocht het incidenteel hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.M. van den Dungen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door mr. M.J.W. Janssen – van Rooij;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat niet was voorzien in een (fysiek aanwezige) tolk voor de vader in de Spaanse taal. Hierop heeft het hof besloten de mondelinge behandeling voor onbepaalde tijd aan te houden teneinde de vader in de gelegenheid te stellen zich te laten bijstaan door tolk in de Spaanse taal.
2.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 18 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.M. van den Dungen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door mr. M.J.W. Janssen-van Rooij en door een tolk in Spaanse taal A.M. van den Berg (tolknummer: 145);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gelijktijdig, maar niet gevoegd, het hoger beroep van de moeder behandeld tegen de ondertoezichtstelling. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.334.549/01. In deze zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 13 november 2023 van de advocaat van de moeder;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 augustus 2023;
  • de brief d.d. 25 januari 2024 van de GI;
  • het V6-formulier d.d. 7 maart 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het V8-formulier d.d. 11 maart 2024, ontvangen op 12 maart 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder.

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 april 2022 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep relevant - aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de omgangsregeling voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder therapeutische begeleiding van de [instantie 1] (BOR-traject niveau 3), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de [instantie 1] . Het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen is afgewezen.
3.3.
De vader heeft [minderjarige] op 22 september 2022 erkend.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 augustus 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 augustus 2023 tot 15 augustus 2024. De moeder heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.334.549/01.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 november 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de moeder om de werking van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de uitkomst van de onderhavige hoger beroepsprocedure afgewezen.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] ;
- bepaald dat er tussen de vader en [minderjarige] eenmaal per week omgang plaatsvindt gedurende twee uur onder regie van de GI, waarbij de GI ook de regie heeft over de verdere vormgeving en uitbreiding van deze omgangsregeling;
- bepaald dat de moeder de vader minimaal eenmaal per vier weken schriftelijk (via e-mail) zal informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij eenmaal per kwartaal één of meerdere goedgelijkende, duidelijke foto’s van [minderjarige] worden meegezonden, en dat de moeder de vader tijdig informeert over voor [minderjarige] belangrijke zaken en/of ontwikkelingen.
4.2.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing (deels) niet verenigen en zij zijn hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Schorsingsverzoek (200.334.569/02)
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder het schorsingsverzoek ingetrokken. Het hof maakt uit deze intrekking op dat dit verzoek niet langer wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich mee dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
Gezag (principaal hoger beroep)
5.2.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Er doet zich een uitzonderlijke situatie voor waardoor van het uitgangspunt van de wetgever tot gezamenlijk gezag dient te worden afgeweken. Nu er geen sprake is van samenwerking en/of communicatie tussen de ouders bestaat het risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt. Er dient eerst een verbetering in deze verstandhouding op te treden voordat de moeder in staat is om gezagsbeslissingen met de vader te nemen. Voorts twijfelt de moeder aan de intenties van de vader. Volgens de moeder heeft de vader alleen interesse voor [minderjarige] omdat hij daardoor hoopt een verblijfsstatus te krijgen.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] nemen en voor haar zorgen. De moeder wenst echter geen of een zeer beperkte rol voor de vader in het leven van [minderjarige] . Hierbij gaat de moeder volledig voorbij aan het belang van [minderjarige] . Het is dan ook onverantwoord als de moeder als enige het gezag over [minderjarige] heeft. Ook nu twijfelt de moeder opnieuw aan de intenties van de vader, terwijl hij reeds een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de Nederlandse nationaliteit heeft. De vader vindt het onbegrijpelijk dat de moeder dit blijft aanvoeren.
5.4.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. In eerste instantie heeft de raad terughoudend geadviseerd met betrekking tot het gezamenlijk gezag omdat gezamenlijk gezag mogelijk strijdverhogend zou werken. De rechtbank heeft andersom geredeneerd op basis van het uitgangspunt van de wetgever waarbij de ouders een gelijkwaardige positie hebben. De raad kan dit oordeel van de rechtbank volgen. Het risico bestaat wel dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren raakt, maar dit risico is verkleind door het uitspreken van de ondertoezichtstelling. Binnen de ondertoezichtstelling kan de klempositie van [minderjarige] worden bewaakt. Voorts heeft de GI binnen de ondertoezichtstelling met twee gezaghebbende ouders de mogelijkheid om beide ouders een schriftelijke aanwijzing te geven.
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.2.
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de ouders gezamenlijk dienen te worden belast met het gezag over [minderjarige] . Aan het oordeel van de kinderrechter voegt het hof nog het volgende toe.
5.5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een risico bestaat dat [minderjarige] als gevolg van het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders klem of verloren raakt. Deze slechte verstandhouding tussen de ouders dient in de onderhavige situatie echter niet te leiden tot het (alsnog) afwijzen van het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [minderjarige] . Reeds in het raadsrapport van februari 2021 is de moeder er op gewezen dat haar opstelling en haar weerstand jegens de vader dienen te veranderen en dat, als deze opstelling niet verandert en de moeder hiervoor ook geen hulp heeft ingeschakeld, dit volgens de raad mogelijk juist aanleiding kan zijn om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] . Inmiddels zijn sinds dat raadsrapport ruim drie jaren verstreken. Gebleken is dat de moeder in de tussentijd geen althans geen afdoende hulpverlening heeft ingeschakeld en dat haar houding en weerstand jegens de vader onveranderd zijn gebleven.
Aan de zijde van de vader zijn geen contra-indicaties gebleken om hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] . Zoals terecht gesteld door de raad kan de klempositie van [minderjarige] worden bewaakt binnen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling waardoor het hof dit risico net als de rechtbank niet onaanvaardbaar acht.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Zorgregeling (principaal en incidenteel hoger beroep)
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
5.6.1.
De moeder en de vader zijn beide in (incidenteel) hoger beroep gekomen tegen de zorgregeling.
5.6.2.
Voordat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de ouders, stelt het hof vast dat de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] in januari 2024 zijn gestagneerd. Voorafgaand aan het stagneren van de contactmomenten heeft de GI, aanvankelijk in overleg met de ouders en in afwijking van de bestreden beschikking, eigenstandig de zorgregeling beperkt tot eens per maand. Dit terwijl de GI bekend was met het vonnis van november 2023 waarin de voorzieningenrechter het schorsingsverzoek van de moeder gemotiveerd heeft afgewezen.
De moeder bracht tot januari 2024 [minderjarige] tijdens de contactmomenten met de auto naar de afgesproken plek voor het contactmoment, waarbij zij [minderjarige] vertelde dat zij, [minderjarige] daar met ‘een vriend’ van de moeder ging spelen. Volgens de moeder noemt [minderjarige] de huidige partner van de moeder ‘vader’ en wordt de vader aangeduid als ‘ [de vader] ’. Gebleken is dat op enig moment de contactmomenten zijn gestagneerd in die zin dat [minderjarige] de auto niet meer heeft willen verlaten voor een contactmoment met de vader. De GI heeft hierop besloten de contactmomenten stil te leggen. Kennelijk is de GI sindsdien in overleg met [instantie 2] om vervolgstappen te bepalen, maar een afspraak hierover is na twee maanden wegens agenda-technische redenen nog altijd niet tot stand gekomen.
5.6.3.
Het hof acht het zorgelijk dat niet alleen de GI eigenstandig, zonder rechterlijke beslissing, de frequentie van de zorgregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking heeft teruggebracht, maar ook dat sinds het stoppen van de contactmomenten geen aantoonbare actie meer is ondernomen om te komen het herstel van de contactmomenten. Dit klemt temeer nu volgens het advies van de raad waarbij het hof aansluit frequente contactmomenten, minimaal eens per week, gelet op de leeftijd van [minderjarige] noodzakelijk zijn. Een contactmoment van eens per maand is volgens de raad en het hof een veel te lage frequentie voor een meisje van haar leeftijd.
Daarnaast zijn er forse zorgen over de moeder die [minderjarige] kennelijk niet heeft verteld wie haar vader is en de vader aanduidt als ‘vriend’. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij op de kortst mogelijke termijn statusvoorlichting krijgt. De GI dient te bewaken dat deze statusvoorlichting daadwerkelijk plaatsvindt en zich voorts onverwijld in te spannen voor het herstel van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] .
5.6.4.
Het voorgaande in acht genomen komt het hof toe aan de inhoudelijke beoordeling van de voorliggende verzoeken van de ouders. Allereerst ziet het hof geen aanleiding om conform het verzoek van de moeder de BOR3-regeling te verlengen nu er geen noodzaak (meer) bestaat voor contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] via een BOR-traject. Gebleken is dat eerdere BOR-trajecten goed zijn doorlopen en de [instantie 1] heeft geconcludeerd dat er geen nieuw BOR-traject nodig is. Weliswaar is er nog (ambulante)begeleiding nodig tijdens de contactmomenten, maar de vader heeft kenbaar gemaakt voor deze begeleiding open te staan.
Evenmin ziet het hof op dit moment aanleiding om het verzoek van de vader in hoger beroep toe te wijzen. Hoezeer de wens van de vader invoelbaar is om de zorgregeling te specificeren is dit thans, gelet op de huidige situatie rondom de contactmomenten, nog niet haalbaar. Het is wel van belang dat er voortvarend toegewerkt wordt aan herstel van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] en dat deze contactmomenten minimaal een keer per week gaan plaatsvinden. In beginsel sluit de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking hierbij aan. Het hof ziet geen beletsel dat, zodra [minderjarige] statusvoorlichting heeft gehad en de contactmomenten zijn hersteld, wordt toegewerkt naar een weekendregeling bij de vader, zoals door de vader verzocht. Omwille van het belang om voortvarend (het herstel van) de contactmomenten te realiseren zal het hof bepalen dat binnen een jaar na de datum van deze beschikking onder regie van de GI dient te worden toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft.
Dwangsom (incidenteel hoger beroep)5.7. Anders dan de vader in incidenteel hoger beroep heeft verzocht ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan het niet nakomen van de zorgregeling.
De GI heeft de regie over (het herstel van) de contactmomenten en er wordt vanuit gegaan dat de GI deze regie met voortvarendheid zal nemen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de moeder te veroordelen tot het betalen van dwangsommen bij het niet nakomen van de zorgregeling.
Informatieregeling (principaal hoger beroep)
5.8.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden een informatieregeling bepaald. Het standpunt van de moeder dat door middel van de informatieregeling de rechtbank geforceerd het contact tussen de ouders tot stand wil brengen, wordt niet gevolgd. Zolang er geen sprake is van een frequente zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft de vader een enorme achterstand in de informatie over het welbevinden en de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder heeft, als mede gezaghebbende en verzorgende ouder, een inspanningsverplichting om de vader van informatie te voorzien, in ieder geval zolang er nog geen sprake is van een frequente zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Indien de moeder hier gelet op de voorgeschiedenis van de ouders moeite mee heeft, ligt het op haar weg om hiervoor hulp in te schakelen. Voor zover de moeder stelt dat het de vader vrij staat om informatie op te vragen bij onder andere de school en de BSO en dat daarom een informatieregeling niet noodzakelijk is, wordt dit standpunt evenmin gevolgd. De vader heeft als gezaghebbende ouder een zelfstandige basis om informatie op te vragen bij onder meer de school en de BSO. Naast deze informatie heeft de vader echter een begrijpelijke behoefte om informatie te krijgen over het welzijn en de belevingswereld van [minderjarige] , welke informatie het beste door de moeder gegeven kan worden. Gelet hierop zal het hof de informatieregeling zoals bepaald door de rechtbank bekrachtigen.
5.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen doch uitsluitend voor zover het de zorgregeling betreft en een zorgregeling bepalen op de wijze zoals in het dictum bepaald. Voor het overige zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.334.569/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.334.569/01
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 augustus 2023, doch uitsluitend voor zover het de zorgregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat er tussen de vader en [minderjarige] eenmaal per week een contactmoment is gedurende twee uur onder regie van de GI, waarbij de GI de regie heeft over de verdere vormgeving en uitbreiding van deze zorgregeling, met dien verstande dat binnen een jaar na de datum van deze beschikking wordt toegewerkt naar een zorgregeling waarbij [minderjarige] één keer per veertien dagen een weekend bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier