ECLI:NL:GHSHE:2024:1551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.335.133_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag van de vader over de minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige, geboren in 2022. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 september 2023 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd beëindigd en het gezag aan de vader werd toegewezen. De moeder stelde dat haar situatie ten opzichte van de eerdere beschikking was verbeterd en dat zij in staat was om het gezag weer gezamenlijk uit te oefenen. De vader, verweerder in hoger beroep, betwistte dit en voerde aan dat de moeder in het verleden niet aan haar verantwoordelijkheden had voldaan en dat het in het belang van de minderjarige was dat hij alleen het gezag uitoefende.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad adviseerde om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat haar situatie structureel was gewijzigd. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader eenhoofdig gezag uitoefende, gezien de onduidelijkheid over de stabiliteit van de moeder en haar rol als gezaghebbende ouder. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 mei 2024
Zaaknummer : 200.335.133/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/313362 / FA RK 23-89
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof vermeent te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 januari 2024, heeft de vader verzocht de moeder primair in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling in de kosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brinkman;
- de vader, bijgestaan door mr. Haas;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 augustus 2023;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 20 maart 2024 van de zijde van de moeder;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 25 maart 2024 van de zijde van de moeder.
2.4.1.
De vader heeft bezwaar gemaakt tegen de stukken die de moeder op 25 maart 2024 heeft ingediend nu deze stukken conform het procesreglement niet tijdig zijn ingediend, ondanks dat de vader inhoudelijk begrijpt dat het voor het hof relevante stukken zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen besproken dat nu deze stukken eenvoudig te doorgronden zijn en de vader bovendien heeft kunnen reageren op de stukken, deze worden toegelaten tot de procedure.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
[minderjarige] verblijft bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Voortzetting van het gezamenlijk gezag is niet schadelijk voor [minderjarige] . De moeder heeft in eerste aanleg kenbaar gemaakt dat zij actief hulp heeft gezocht voor haar problematiek, dat zij wil meewerken en dat ze bereid is om toestemming te verlenen voor de beslissingen die genomen moeten worden. Voorheen ging het slechter met de moeder waardoor zij niet altijd bereikbaar was. De vader kan haar nu echter altijd bereiken. De rechtbank heeft enkel op basis van de stellingen van de vader geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de situatie van de moeder binnen afzienbare tijd zodanig zal veranderen dat zij weer in staat is om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. De moeder heeft een depressie waarvoor zij hulp heeft gezocht. Inmiddels gaat het beter met haar. De psychiater heeft gelet op de positieve ontwikkelingen de behandeling en de medicatie stopgezet. Sinds oktober 2023 woont de moeder weer in de woonvorm van [instantie 1] . De hulpverlening van [instantie 2] is gestopt en op dit moment ontvangt de moeder alleen nog ambulante hulpverlening vanuit [instantie 1] . Voorts heeft de moeder een bewindvoerder en een mentor om haar te ondersteunen.
De moeder heeft [minderjarige] van eind 2022 tot aan maart 2024 niet gezien. In maart 2024 heeft zij [minderjarige] drie keer gezien bij de vader thuis. De moeder staat open voor de suggestie zoals gedaan door de raad tijdens de mondelinge behandeling om de zaak aan te houden in afwachting van een traject ter verbetering van de communicatie tussen de ouders. Er zijn immers voldoende redenen om de onderlinge communicatie te verbeteren of het op zijn minst te proberen.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De wijziging van het gezag heeft rust gebracht voor de vader en [minderjarige] . Het was onmogelijk om met de moeder gezamenlijk het gezag uit te oefenen vanwege het gebrek aan contact of mogelijkheid tot samenwerking met de moeder. De moeder heeft zich nooit aan afspraken gehouden en steeds tegengewerkt als het gaat om afspraken rondom [minderjarige] . De vader betwist daarnaast dat het zo goed met de moeder gaat als zij zelf stelt. In het verleden heeft de moeder ook steeds beterschap beloofd, maar steeds ging het na een week of twee weer mis. Als de ouders weer gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] en het loopt weer mis, dan zijn de vader en [minderjarige] daarvan de dupe. Het is uitsluitend de vader die de zorg voor [minderjarige] op een adequate wijze kan uitoefenen en het is de moeder die blijk geeft de belangen van [minderjarige] niet te kunnen laten prevaleren boven haar eigen belang. Dit valt de moeder waarschijnlijk vanuit medisch perspectief niet aan te rekenen, maar daarom is het te meer van belang dat de vader in staat is om de beslissingen over [minderjarige] geheel zelfstandig te kunnen nemen.
De vader is niet tegen omgang tussen [minderjarige] en de moeder. Tussen de moeder en [minderjarige] is er echter een lange periode geen contact geweest. Pas recent is er weer contact geweest tussen de moeder en [minderjarige] , op initiatief van de vader. De vader heeft aan de moeder gevraagd of zij [minderjarige] wilde zien omdat hij dat in het belang van [minderjarige] acht. Het raakt de vader dat de moeder niet zelf dit initiatief heeft genomen. De vader kijkt tweeledig naar de suggestie van de raad om de zaak aan te houden in afwachting van een traject ter verbetering van de communicatie. Enerzijds is het in het belang van [minderjarige] om de onderlinge communicatie te verbeteren, maar anderzijds heeft de vader gelet op het verleden tussen partijen voor nu onvoldoende vertrouwen in een verbetering van de situatie.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. De ouders hebben beide een enorme rugzak. De dynamiek tussen partijen werkt belemmerend in de communicatie tussen hen. Mede om die reden heeft de raad in het verleden het verzoek aan de kinderrechter gedaan om [minderjarige] onder toezicht te stellen, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen.
De raad vraagt zich af hoe bestendig de huidige situatie aan de zijde van de moeder is. De raad doet de suggestie dat een traject kan worden ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, te beoordelen hoe stabiel de moeder is en of de ouders in staat zijn tot de uitoefening van het gezamenlijk gezag. In afwachting van de uitkomsten van dit traject kan de onderhavige procedure worden aangehouden. Een raadsonderzoek is minder voor de hand liggend omdat binnen een raadsonderzoek onvoldoende beoordeeld kan worden of er sprake is van een patroon bij de moeder en of er verbetering mogelijk is in haar situatie.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor de rechtbank terecht is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader om hem eenhoofdig te belasten met het gezag over [minderjarige] .
5.4.3.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader eenhoofdig is belast met het gezag over [minderjarige] . Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
5.4.4.
De moeder heeft in de periode van 15 augustus 2022 tot aan de bestreden beschikking geen invulling gegeven aan haar rol als gezaghebbende ouder. Zij erkent dat ze daar in die periode niet toe in staat was. Eind 2022 is de moeder voor een langere periode uit het leven van de vader en [minderjarige] verdwenen. Feitelijk heeft de vader vanaf het moment dat [minderjarige] een paar maanden oud was de zorg voor haar alleen gedragen.
Hoewel de moeder stelt dat het inmiddels weer beter gaat met haar en dat haar behandeling is afgerond en de medicatie is stopgezet, blijkt dit niet uit overgelegde, verifieerbare informatie. De moeder heeft ter onderbouwing van haar huidige situatie slechts een (ongedateerd) schrijven overgelegd van haar begeleider bij [instantie 1] en een plan waarin doelen van de moeder zijn opgenomen op diverse leefgebieden. Deze stukken zijn echter onvoldoende om aan te nemen dat de situatie rondom de moeder structureel is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de bestreden beschikking.
Wel is gebleken dat er sprake lijkt te zijn van prille positieve ontwikkelingen in het contact tussen de moeder en [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] en de moeder elkaar in maart 2024 op initiatief van de vader weer hebben gezien. De vader acht het van belang dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder weer wordt opgebouwd, hetzij dat deze omgang veilig en stabiel moet zijn. De moeder lijkt, anders dan ten tijde van de bestreden beschikking, ook weer open te staan voor contact tussen haar en [minderjarige] . Hoewel de omgang tussen [minderjarige] en de moeder in hoger beroep niet ter beoordeling voorligt, is tijdens de mondelinge behandeling met de ouders besproken of zij al dan niet met behulp van de advocaten kunnen komen tot afspraken over de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . De ouders hebben kenbaar gemaakt hierover het gesprek met elkaar aan te gaan.
Ondanks deze prille positieve ontwikkelingen ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen over het gezag dan de rechtbank heeft gedaan noch om de behandeling van de zaak aan te houden. Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder laat zien dat zij een stabiele factor kan zijn in het leven van [minderjarige] . In de tussentijd is het voor [minderjarige] (en de vader) van belang dat de inmiddels ontstane rust wordt vastgehouden en dat belangrijke beslissingen over [minderjarige] voortvarend kunnen worden genomen. Indien in de toekomst blijkt dat de moeder stabiel genoeg is om weer gezamenlijk met de vader te worden belast met het gezag over [minderjarige] kan een dergelijk verzoek aan de rechtbank worden voorgelegd.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
5.6.
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. Nu dit verzoek door de vader verder niet is onderbouwd ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd nu partijen een relatie hebben gehad.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 september 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.J.M. van Engelen, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier