ECLI:NL:GHSHE:2024:1546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.335.155_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om raadsonderzoek naar contactherstel tussen vader en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de vader om begeleide omgang met zijn minderjarige dochter, geboren in 2011. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2023 aangevochten, waarin zijn verzoek tot omgang werd afgewezen. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, stellende dat een nieuw raadsonderzoek belastend zou zijn voor de minderjarige. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De raad voor de Kinderbescherming is betrokken in de procedure en heeft aangegeven dat een raadsonderzoek mogelijk is, maar dat de kwetsbaarheid van de minderjarige in acht moet worden genomen. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de raad te verzoeken een verkennend onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contactherstel, waarbij de belastbaarheid van zowel de minderjarige als de moeder moet worden onderzocht. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 mei 2024
Zaaknummer : 200.335.155/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/385440 / FA RK 22-3898
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
tegen
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2023, heeft
de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de vader, en alsnog:
- te bepalen dat de vader begeleide omgang heeft met [minderjarige] , althans een omgangsregeling vast te stellen zoals het hof juist acht;
- aan de raad opdracht te geven om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om te komen tot contactherstel en omgang tussen de man en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 11 januari 2024, heeft
de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de namens de vader geformuleerde grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Linden;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 maart 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 8 april 2024 van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 15 april 2024 van de zijde van de vader.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2013 is aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] , nadat het biologisch vaderschap was vastgesteld door middel van een DNA-onderzoek na veroordeling daartoe van de moeder om hieraan haar medewerking te verlenen. De vader heeft [minderjarige] daaropvolgend erkend.
3.2.
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader eenmaal per twee maanden dient te informeren over
[minderjarige] door hem een recente foto te sturen en hem tevens van informatie te voorzien over de vorderingen op school en activiteiten in haar vrije tijd.
3.4.
Er zijn in het verleden meerdere juridische procedures gevoerd om onder andere begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen. Bij beschikking van 30 november 2017 van dit hof is het verzoek van vader tot, samengevat, (begeleide) omgang afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot begeleide omgang met [minderjarige] en tot het geven van een opdracht aan de raad om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om te komen tot contactherstel en omgang met [minderjarige] , afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Na de beslissing van het hof van 30 november 2017 heeft de vader [minderjarige] rust gegund. Inmiddels is geruime tijd verstreken en het is in het belang van [minderjarige] dat zij haar vader leert kennen en contact met hem heeft, reden waarom de vader alsnog vaststelling van een omgangsregeling verzoekt. De raad heeft aangegeven dat de door de moeder na de mondelinge behandeling in eerste aanleg ingediende stukken onvoldoende waren om te beoordelen of het verzoek van de vader in het belang van [minderjarige] was. De rechtbank heeft echter toch, direct en zonder nader onderzoek door de raad, het verzoek van de vader afgewezen.
De vader wil de situatie van [minderjarige] niet bagatelliseren en wil aannemen dat zij kwetsbaar is. Doch staat niet vast dat zij een onderzoek door de raad niet aan zou kunnen of dat dit een dusdanige negatieve weerslag op haar zou hebben dat het niet van haar verlangd kan worden. [minderjarige] heeft er recht op dat de situatie na ruim zeven jaar nogmaals bekeken wordt. Het opgroeien zonder vaderfiguur en het uitblijven van alle vormen van contact is schadelijk. Het is bovendien niet zo dat [minderjarige] direct in een onveilige omgeving terecht komt wanneer de raad onderzoek doet. De raad zal te allen tijde rekening houden met de belastbaarheid van [minderjarige] . De moeder geeft in het kader van de informatieverplichting aan de vader steeds aan dat [minderjarige] het goed doet op school en dat er geen problemen zijn. Bovendien blijkt uit de stukken wel dat de sociaal-emotionele ontwikkeling en de taalontwikkeling van [minderjarige] een aandachtspunt zijn, maar niet dat zij een onderzoek dan wel contactherstel niet aan kan. Daarnaast is het relevant dat de moeder niet heeft aangetoond dat en op welke manier zij de afgelopen jaren zelf hulp heeft gezocht om [minderjarige] op een positieve manier te kunnen benaderen als het over haar vader gaat.
De vader wil graag omgang maar begrijpt dat er eerst een raadsonderzoek zal moeten plaatsvinden. Er dient onderzocht te worden of er mogelijkheden tot contactherstel zijn. De moeder heeft tot op heden alles tegengewerkt en ieder contact tussen de vader en [minderjarige] willen belemmeren. Juist daarom is extra alertheid geboden en dient door een onafhankelijke professional te worden onderzocht hoe het met [minderjarige] gaat en wat zij aankan.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft de door de moeder ingediende stukken juist gewaardeerd. Een nieuw onderzoek door de raad zal belastend zijn voor [minderjarige] en de moeder acht de kans groot dat dit een veel impact zal hebben op [minderjarige] , alsook op de moeder en de andere kinderen binnen het gezin. [minderjarige] is nog steeds een zeer kwetsbaar meisje. Ze ontwikkelt zich goed en ondervindt geen hinder van het niet hebben van contact met de vader. Er dient te worden voorkomen dat ze in een situatie terecht komt die van invloed gaat zijn op haar ontwikkeling. Het enkele feit dat het nu gezien alle omstandigheden redelijk goed met haar gaat wil niet zeggen dat een onderzoek niet belastend voor haar is. De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de vader, wat maakt dat er bij haar geen ruimte is om [minderjarige] emotioneel toestemming te geven om contact met de vader te hebben. De moeder heeft in het verleden hulpverlening gehad en naar aanleiding van deze procedure was zij genoodzaakt zich opnieuw tot hulpverlening te wenden. Het enkele feit dat de vader het verzoek en thans ook de procedure in hoger beroep heeft doorgezet, heeft er bij de moeder toe geleid dat zij wederom spanning en angstgevoelens ervaart, hetgeen ook van invloed is op [minderjarige] . Tot nu toe hebben de hulpverlening, ondertoezichtstelling en onderzoeken geen omgang kunnen bewerkstelligen en dit zal in de toekomst ook niet werken. De moeder is nog steeds onder behandeling van de GGZ voor haar post traumatische stressstoornis. Zij is doorverwezen voor gespecialiseerde GGZ-hulpverlening en staat daartoe op een wachtlijst. De moeder is in het verleden voor een aantal trauma’s, veroorzaakt door de vader, behandeld en heeft EMDR-therapie gehad. Contact met de vader is niet in het belang van [minderjarige] .
5.3.
De raad is van mening dat een raadsonderzoek mogelijk is. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] kwetsbaar is; haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar taalontwikkeling zijn in het bijzonder kwetsbaar. Uit de stukken blijkt niet dat een raadsonderzoek daar direct een negatieve invloed op zal hebben. De raad vindt het belangrijk om [minderjarige] een stem te geven en had dan ook gehoopt dat ze bij het hof op kindgesprek was geweest en had kunnen vertellen of zij een beeld heeft van de vader en of zij daar woorden aan kan geven. Nu dat niet is gebeurd is het nog belangrijker dat zij een stem krijgt en zeker gezien haar leeftijd, dat ze een rol in deze procedure krijgt. Er wordt nu enkel over haar gesproken en beslist. Gelet op de levensfase waarin ze gaat komen, waar identiteitsontwikkeling een grotere rol gaat spelen, zal ze waarschijnlijk vragen krijgen over wie haar vader is en of haar vader ooit interesse in haar getoond heeft.
Een raadsonderzoek zal beweging brengen in de situatie, maar daar zal de raad rekening mee houden. Normaal gesproken gaat de raad eerst in gesprek met de ouders en de minderjarige, maar er kan voor gekozen worden om het om te draaien. De raad kan eerst in gesprek gaan met de ambulante hulpverlening van [minderjarige] op haar school en de hulpverlening van de moeder om te horen wat de punten zijn waar rekening mee gehouden moet worden. Ook zou de ambulante hulpverlening aan kunnen sluiten bij een gesprek met [minderjarige] om haar meer rust te geven en om de moeder vertrouwen te geven.
De raad mist het perspectief. Er is nog heel wat nodig voordat [minderjarige] kennis zou kunnen maken met haar biologische vader. Er is veel tijd voorbijgegaan. De raad kan in het raadsonderzoek meenemen wat de moeder en [minderjarige] nodig hebben. Ook kan een raadsonderzoek voor de vader duidelijkheid geven als de uitkomst is dat [minderjarige] de omgang op dit moment niet aankan. Wellicht kan hij daar dan berusting in vinden.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Voorop staat dat het recht op omgang een fundamenteel recht is van zowel een ouder als van een kind. Slechts zwaarwegende belangen van de minderjarige kunnen leiden tot een ontzegging van dit recht. Het hof acht zich op grond van de beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van de vader. Een nieuw raadsonderzoek kan mogelijk meer inzicht geven omdat er inmiddels veel tijd is verstreken sinds de vorige procedure in 2017 en [minderjarige] in een levensfase komt waar zij mogelijk vragen gaat krijgen over wie haar vader is. Tegelijkertijd is het evident dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is en onbetwist is dat de problematiek van de moeder onverminderd aanwezig is sinds de procedure in 2017. Het is daardoor niet duidelijk of [minderjarige] , alsmede haar gezinssysteem, op dit moment een raadsonderzoek aankan.
Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om eerst een verkennend onderzoek in te stellen naar de eventuele mogelijkheid tot het doen van een raadsonderzoek met betrekking tot contactherstel en omgang tussen [minderjarige] en de vader. Het hof wil eerst een beeld krijgen of een dergelijk onderzoek mogelijk is zonder dat dit (te) belastend is voor [minderjarige] en of de moeder voldoende belastbaar is om dit te ondersteunen. De moeder zal immers de mentale draagkracht moeten hebben om [minderjarige] bij dit hele proces emotioneel te begeleiden en te ondersteunen. Zoals de raad heeft opgemerkt zal een dergelijk verkennend onderzoek bijvoorbeeld kunnen geschieden door allereerst gesprekken aan te gaan met de (ambulante hulpverlening op de) school van [minderjarige] , de logopedist en eventuele andere hulpverlening van [minderjarige] , alsmede de betrokken hulpverleners van de moeder om daarmee eerst voldoende inzicht te krijgen in de belastbaarheid van zowel
[minderjarige] als haar moeder ten aanzien van een eventueel te gelasten raadsonderzoek naar de mogelijkheden van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader.
5.4.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het verkennend onderzoek en het advies van de raad ter zake af te wachten. Het hof merkt hierbij op dat alle informatie die de raad in dit kader zal inbrengen in de procedure uitdrukkelijk moet worden ingebracht zonder dat hier enige herleidbare gegevens in zijn vermeld, althans dat deze onleesbaar zijn gemaakt, zulks ter bescherming vooralsnog van de persoonlijke gegevens van [minderjarige] en haar moeder.
5.4.3.
Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Het hof zal zo nodig op een nadere mondelinge behandeling het verslag van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.4.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een verkennend onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.4.1. en 5.4.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum, doch uiterlijk
2 september 2024, rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 16 september 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns en is op 2 mei 2024. uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.