ECLI:NL:GHSHE:2024:1543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.333.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarigen in het kader van ouderschap na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te vestigen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, de bestreden beschikking van de rechtbank wenst te handhaven, waarin het hoofdverblijf bij hem is vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader zouden verblijven, en de moeder is in hoger beroep gegaan omdat zij van mening is dat de kinderen bij haar moeten wonen, gezien haar rol als hoofdverzorger en de noodzaak voor de kinderen om in België naar school te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat heeft geleid tot een gesprek met de voorzitter en griffier. Het hof heeft ook kennisgenomen van de adviezen van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming, die beide benadrukken dat stabiliteit en continuïteit in de leefomgeving van de kinderen van groot belang zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige situatie goed functioneren en dat een wijziging van het hoofdverblijf naar België niet in hun belang zou zijn.

Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader moet blijven, om zo de stabiliteit en continuïteit in hun leven te waarborgen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen. De beslissing van het hof is op 2 mei 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2024
Zaaknummer: 200.333.697/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/403986 /FA RK 22-5448
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , België ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. van Maanen.
Als informant wordt in deze procedure aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over het hoofdverblijf van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen aan de moeder wordt toegewezen. De moeder verzoekt voorts de proceskosten te compenseren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2024, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Voorvaart;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Maanen;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. [minderjarige 1] heeft op 25 maart 2024, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met de voorzitter en griffier gesproken. Zij heeft na afloop van het gesprek ook nog een brief aan de voorzitter overgelegd met een schriftelijke weergave van haar mening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van het kindgesprek, zakelijk weergegeven, aan partijen voorgehouden, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 juli 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 19 december 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 18 maart 2023;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 20 maart 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Voorvaart en mr. Van Maanen overgelegde pleitnotities.
2.6.
Het door mr. Voorvaart bij V6-formulier van 15 maart 2024 ingediende stuk (‘Pleitaantekeningen op voorhand, uitbreiding petitum beroepschrift’) is door het hof geweigerd wegens strijd met de goede procesorde gelet op de omvang van dit stuk en de tweeconclusieregel. De hierbij overgelegde producties 22 t/m 25 zijn wel geaccepteerd en maken derhalve deel uit van het procesdossier.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Deze zaak heeft internationale aspecten (moeder heeft de Belgische nationaliteit en de kinderen zijn in België geboren), zodat allereerst ambtshalve moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is en heeft vervolgens ook Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
De feiten
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het inmiddels ontbonden huwelijk zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
Bij beschikking van 4 juli 2022 is de echtscheiding uitgesproken en heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de moeder hebben. Verder heeft de rechtbank onder meer een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
3.4.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om op zeer korte termijn, uiterlijk 28 januari 2023, met de kinderen naar [woonplaats moeder] , België , te verhuizen, dan wel een andere Belgische grensgemeente zoals [gemeente 1] , [gemeente 2] , [gemeente 3] of [gemeente 4] (e.a.), terwijl de kinderen aldaar hun hoofdverblijf zullen hebben.
De vader heeft in eerste aanleg bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht, voor zover in deze procedure van belang, om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem vast te stellen.
3.5.
Bij beschikking van 9 februari 2023 heeft de rechtbank aan de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen en beide ouders en de vragen te beantwoorden zoals in rov. 4.10 van die beschikking zijn opgenomen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van 7 juni 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van 7 december 2023 verlengd tot 7 juni 2024.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het hoofdverblijf van de kinderen dient bij de moeder te zijn. De moeder is altijd de hoofdverzorger van de kinderen geweest. Zij heeft ook lange tijd niet gewerkt om fulltime voor de kinderen te kunnen zorgen. De kinderen verblijven twee derde deel van de tijd bij de moeder.
Het is de moeder niet gelukt een woning in of rondom [woonplaats vader] te vinden, zodat de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] noodzakelijk is geweest. De leefomgeving van de kinderen bevindt zich inmiddels zowel in [woonplaats vader] als in [woonplaats moeder] .
Het is van belang dat de kinderen in België naar school kunnen gaan en dat er een andere zorgregeling wordt vastgesteld, alhoewel dat laatste niet aan het hof voorligt. Indien het hoofdverblijf van de kinderen niet bij de moeder wordt vastgesteld, ziet de moeder zich genoodzaakt om in een toekomstige procedure een zorgregeling te verzoeken, waarbij de kinderen om het weekend bij de moeder zullen verblijven. Zij kan de huidige regeling niet langer opbrengen en acht deze niet in het belang van de kinderen. Het is een te grote belasting om twee keer per dag van België naar [woonplaats vader] te rijden, terwijl de kinderen op verschillende scholen zitten en op verschillende tijden uit zijn en er bovendien rekening moet worden gehouden met overige activiteiten, zoals sport. Er dient voor de kinderen rust en regelmaat te ontstaan. Het hoofdverblijf is nooit een punt van geschil geweest, maar de vader zag de verhuizing van de moeder en de kinderen naar België niet zitten en zijn verzoek lijkt mede ingegeven te zijn door de hoogte van de kinderalimentatie. Het gegeven dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld vormt geen grond om het verzoek van de moeder af te wijzen. De ondertoezichtstelling kan blijven doorlopen of bij een instantie in België worden voortgezet.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader betwist dat de moeder de hoofdverzorger van de kinderen is en dat de kinderen twee derde deel van de tijd bij haar verblijven. De raad heeft eerder al geconcludeerd dat er sprake is van een co-ouderschap. Beide ouders hebben een belangrijke opvoedende en verzorgende rol. Op papier werkt de vader fulltime als piloot bij [bedrijf] , maar hij is circa 50% van de tijd vrij. De vader vreest dat zijn rol wordt ingeperkt indien de kinderen het hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. De moeder komt de zorgregeling nu al niet na. Het huidige onderhavige verzoek van de moeder is een verkapt verzoek tot verhuizing van de kinderen naar België. Aan de criteria voor een verhuizing is echter niet voldaan. De vader betwist dat er voor de moeder een noodzaak was om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. [minderjarige 1] woont sinds dat zij vijf jaar oud is in [woonplaats vader] en [minderjarige 2] woont daar al haar hele leven. Zij hebben daar hun vrienden, hobby’s en school. De moeder heeft geen enkele binding met [woonplaats moeder] . De kinderen hebben als gevolg van de scheiding een lastige tijd doorgemaakt. Inmiddels gaat het beter, ook op school, en is het belangrijk dat deze positieve ontwikkeling wordt voortgezet. De moeder probeert op oneigenlijke wijze een situatie te creëren door de kinderen minder naar de vader te laten gaan en de kinderen niet meer naar sport in [woonplaats vader] te brengen. Zij lijkt voornamelijk naar haar eigen belangen te kijken (kosten en reistijd) en niet naar de gevolgen van haar keuzes voor de kinderen. Het is belangrijk dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling kan worden gecontinueerd. Dit is alleen mogelijk als de kinderen op een Nederlands adres ingeschreven staan.
3.11.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is nog niet gelukt om met de ouders tot een ouderschapsplan te komen. De ouders zijn het op veel punten niet met elkaar eens. De ouders interpreteren de huidige zorgregeling anders, hetgeen tot de nodige discussies en onzekerheid leidt. Het is belangrijk dat er een duidelijke regeling komt. Zo nodig kan de GI een verzoek hiertoe bij de rechtbank indienen. De kinderen hebben aangegeven dat ze het bij allebei de ouders fijn hebben. De inhoud van het kindgesprek tussen [minderjarige 1] en het hof heeft de jeugdbeschermer verrast en komt niet geheel overeen met hetgeen [minderjarige 1] in eerdere gesprekken met de jeugdbeschermer naar voren heeft gebracht. [minderjarige 1] is een puber die het niet altijd eens is met de regels van de vader. Mogelijk speelt dit een rol.
Beide kinderen hebben last van de strijd tussen de ouders. Een duidelijke zorgregeling zal meer rust brengen. Een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar de moeder in België zou met zich brengen dat de ondertoezichtstelling niet vanuit Nederland kan worden voortgezet en moet worden overgedragen aan Belgische instanties. Het Belgisch systeem is anders en minder gedwongen. Er is meer sprake van een vrijwillig kader.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, als volgt geadviseerd.
Het is voor de kinderen belangrijk dat er spoedig rust en duidelijkheid komt. Deze rust wordt niet gevonden door het hoofdverblijf te wijzigen.
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen. Het is voor de kinderen van belang dat hun omgeving (waaronder school en vrienden) zoveel mogelijk stabiel blijft.
De ouders moeten met elkaar aan de slag gaan. Zij geven met hun gedrag niet het juiste voorbeeld aan de kinderen. De kinderen moeten van de ouders leren dat je problemen met elkaar oplost.
Een wijziging van het hoofdverblijf lost de problemen en discussies niet op. De reistijd tussen de ouders zal bij een wijziging van het hoofdverblijf niet veranderen. Beide ouders hebben wisselende diensten, zodat het lastig is om een vaste zorgregeling af te spreken.
Een wijziging van het hoofdverblijf heeft ook invloed op de hulpverlening die is ingezet. Een ondertoezichtstelling volgens het Belgisch systeem brengt de nodige risico’s met zich.
Het wettelijk kader
3.13.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De overwegingen van het hof
3.14.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die - na eigen onderzoek en waardering - over en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader in [woonplaats vader] blijft.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, voegt het hof hier nog het volgende aan toe.
3.15.
Voorop wordt gesteld dat de kinderen het bij beide ouders goed en fijn hebben en dat beide ouders in staat zijn om een aanzienlijk deel van de zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen. Het hof ziet echter twee ouders die nog verwikkeld zijn in hun echtscheidingsstrijd en er moeite mee hebben om tot een goede verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen. Hierbij speelt ook een rol dat de vader en de moeder allebei wisselende diensten hebben. Hierdoor is het lastig om tot een vaste zorgregeling te komen en duidelijke afspraken met elkaar te maken. Verder is sprake van onderling wantrouwen en lukt het de ouders niet om de kinderen buiten hun strijd te houden. De zorgregeling ligt echter niet aan het hof voor.
3.16.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de oplossing voor de strijd tussen de ouders niet is gelegen in een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar België. Zolang het de ouders niet lukt om de samenwerking met elkaar aan te gaan en tot een goed ouderschapsplan te komen, blijft er voor de kinderen veel onrust en onduidelijkheid bestaan. Het belang van de kinderen is erin gelegen dat zij zo veel mogelijk rust en stabiliteit gaan ervaren. De kinderen hebben nagenoeg hun hele leven in [woonplaats vader] gewoond, gaan daar naar school en hebben daar hun vriendinnen en sport. [minderjarige 2] zit al vier jaar op de huidige basisschool. [minderjarige 1] heeft vorig jaar een bewuste keuze gemaakt voor het middelbaar onderwijs bij [school] te [woonplaats vader] , waar ook haar vriendinnen naartoe gaan.
3.17.
Met de GI constateert het hof dat de reistijd tussen partijen (en de daarmee gemoeide kosten) niet zal veranderen bij wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen. Immers, de zorgregeling zal (vooralsnog) niet wijzigen. Evenmin zal de plaats waar de kinderen naar school gaan en de plaats waar zij hun hobby’s uitoefenen wijzigen.
3.18.
Nu onduidelijk is of, en zo ja, de zorgregeling in de toekomst zal wijzigen, kan het hof hiermee geen rekening houden. Wat er ook zij van de afstand tussen [woonplaats moeder] en [woonplaats vader] en de belasting die dit voor de moeder betekent, voor het hof is van doorslaggevend belang het belang van de kinderen bij continuïteit in hun vertrouwde leefomgeving van [woonplaats vader] . De omstandigheid dat de kinderen inmiddels ook contacten hebben opgedaan in [woonplaats moeder] en daar inmiddels ook sport beoefenen, kan aan het voorgaande niet afdoen.
3.19.
Het hof acht het ten slotte ook van belang dat de trajecten die voor de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling zijn ingezet kunnen blijven doorlopen. Dit is niet mogelijk als de kinderen in België worden ingeschreven. Bovendien valt niet te verwachten dat het de ouders zelfstandig, dan wel binnen het vrijwillig kader, lukt om tot een verdere invulling van het ouderschapsplan te komen. Vanuit de ondertoezichtstelling kan er nadere ondersteuning voor de ouders worden ingezet en kan de GI zich desgewenst tot de rechtbank wenden met het verzoek om de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken naar bevind van zaken te wijzigen.
Slotsom
3.20.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk en noodzakelijk wordt geacht dat zij het hoofdverblijf bij de vader in hun vertrouwde woonomgeving van [woonplaats vader] blijven houden.
3.21.
Met de beslissing over het hoofdverblijf ontstaat er een begin van duidelijkheid.
Vanuit deze situatie dient te worden bezien hoe de ouders op een goede manier invulling kunnen gaan geven aan het ouderschap, op een wijze waarop de kinderen hier geen last van hebben en zij meer rust en duidelijkheid gaan ervaren. Benadrukt wordt dat beide ouders hierin hun verantwoordelijkheid dienen te nemen en dienen te gaan samenwerken. Daarbij dienen zij de problemen, die zij persoonlijk of onderling ervaren, bij de kinderen weg te houden.
3.22.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en E.P. de Beij, en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.