ECLI:NL:GHSHE:2024:154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
20-001316-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing en wapenbezit met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen en het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining. De rechtbank had ook een geldbedrag van € 1.750,00 aan de aangeefster gelast en de vordering van de benadeelde partij tot € 2.500,00 toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het tweede feit en vroeg om een straf gelijk aan het voorarrest van 98 dagen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de rol van de verdachte en de impact van de afpersing op de aangeefster. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte de aangeefster onder bedreiging hebben gedwongen tot het afgeven van inlogcodes en geldbedragen.

Het hof heeft uiteindelijk de gevangenisstraf verlaagd naar 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de bijzondere voorwaarden van de rechtbank niet opgelegd, gezien de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met haar jonge leeftijd en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001316-23
Uitspraak : 24 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-279143-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 1) en het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (feit 2), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met de navolgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, het afmaken van de reeds gestarte cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en medewerking verlenen aan een ambulante behandeling bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek van de GGZWNB.
Voorts heeft de rechtbank het onder de verdachte in beslag genomen wapen onttrokken aan het verkeer en de teruggave aan [aangeefster] gelast van een geldbedrag van € 1.750,00.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] is door de rechtbank tot een bedrag van
€ 2.500,00 hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en – te dien aanzien opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, medewerking verlenen aan een ambulante behandeling bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek van de GGZWNB en een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] .
De verdediging heeft:
 opgemerkt dat tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde kan worden gekomen;
 vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit;
 verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het door de verdachte ondergane voorarrest van 98 dagen, alsmede een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren;
 verzocht de vordering van de benadeelde partij, conform de beslissing van de rechtbank, hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan. Het hof zal ook de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof verbetert de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt en opgenomen in bijlage II op pagina’s 12 tot en met 16 van het vonnis, door het navolgende bewijsmiddel (op pagina 16) te schrappen:
Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 29 maart 2023, afzonderlijk en ongenummerd toegevoegd aan het dossier, voor zover inhoudende:
Die e.dentifier van de ABN-AMRO was van mijn moeder. Ik had dat in de ochtend opgehaald bij mijn moeder.
Naast de reeds door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, behoudens het hierboven geschrapte bewijsmiddel, komt de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 mede te berusten op:
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 april 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
U merkt op dat de e.dentifier uit mijn tas kwam. Die moest ik ophalen. [medeverdachte] wist dat mijn moeder een ABN-rekening had. [medeverdachte] wist ook dat [aangeefster] dat had. Dus [medeverdachte] zei dat ik die misschien nodig had als zij die boetes ging betalen.
De ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 december 2023 door de verdachte [verdachte] afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had een e.dentifier van de ABN-AMRO in huis. (…) [medeverdachte] wist dat mijn moeder een rekening bij de ABN AMRO bank had (…). Daarom zei [medeverdachte] de avond ervoor (
het hof begrijpt: de avond voorafgaand aan het tenlastegelegde, te weten 27 oktober 2022) tegen mij: “Haal de e.dentifier bij je moeder op”. Dat heb ik gedaan.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, te weten haar ex-vriend, schuldig gemaakt aan afpersing. De aangeefster is door de verdachte naar haar chalet gelokt. Eenmaal in het chalet is de medeverdachte met een alarmpistool uit een andere kamer tevoorschijn gekomen en is dat alarmpistool op het hoofd van de aangeefster gezet. Onder doodsbedreigingen werd de aangeefster gedwongen de inlogcodes van haar telefoon en bankierenapp aan de verdachten af te geven. Vervolgens zijn vanaf de bankrekening van de aangeefster forse geldbedragen overgemaakt naar de bankrekeningen van (eerst) de verdachte en (vervolgens) de medeverdachte. Daarna is de aangeefster door hen gedwongen naar een pinautomaat te rijden om ook nog eens een fors geldbedrag te pinnen, waarbij de medeverdachte steeds het wapen bij zich had.
Het behoeft geen betoog dat de aangeefster uiterst angstige en bedreigende momenten heeft doorgemaakt, temeer daar zij een uur lang door de verdachten gegijzeld is geweest. Dat de afpersing een enorme impact op de aangeefster heeft gehad – en nog steeds heeft – blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring en de door haar ter terechtzitting in hoger beroep gegeven aanvulling daarop. De verdachte en de medeverdachte hebben met hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van de aangeefster. De afpersing had bovendien een overduidelijk planmatig en berekenend karakter, hetgeen het delict des te laakbaarder maakt.
Voorts heeft de verdachte, samen met de medeverdachte, het bij de afpersing gebruikte alarmpistool – dat naderhand in haar wasmand is aangetroffen – voorhanden gehad.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op:
 de inhoud van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 oktober 2023, waaruit – anders dan de raadsman heeft gesteld – blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een delict met een geweldscomponent, te weten het medeplegen van bedreiging;
 de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
 de rol van de verdachte in het bewezenverklaarde, welke rol het hof min of meer gelijkwaardig acht aan die van de medeverdachte, maar waarbij het hof ook overweegt dat uit het dossier volgt dat de verdachte sterk onder invloed van de medeverdachte (haar ex-vriend) heeft gestaan;
 de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en uit het (meeste recente) voortgangsverslag van de reclassering d.d. 7 december 2023. Kort gezegd volgt daaruit dat het schorsingstoezicht goed verloopt en dat de verdachte de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden goed nakomt en zich houdt aan de afspraken. De verdachte heeft de draad opgepakt, zij is weer woonachtig in het chalet van haar moeder en zij heeft een andere baan en een nieuwe stabiele relatie. Ook heeft de verdachte de CoVa-training inmiddels met goed gevolg doorlopen en afgesloten met het behalen van het certificaat.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Bij gebreke van specifieke oriëntatiepunten voor (het medeplegen van) een afpersing als de onderhavige, ziet het hof aanleiding om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten die gelden voor overvallen en berovingen. Nu het onder 1 bewezenverklaarde feit niet in de eigen woning van de aangeefster heeft plaatsgevonden, maar in het chalet van de verdachte, ziet het hof meer overeenkomsten met het oriëntatiepunt voor een winkeloverval met ‘ander geweld’ (waaronder geweld met een wapen kan worden geschaard). Anders dan de rechtbank, neemt het hof derhalve bij de strafbepaling van dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren als uitgangspunt.
Voorts heeft de verdachte, samen met de medeverdachte, een alarmpistool voorhanden gehad. Uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen doorgaans wordt bestraft met een geldboete ten bedrage van € 550,00.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Een gevangenisstraf van slechts 98 dagen (conform de duur van het voorarrest) in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren, zoals door de verdediging is bepleit, doet geen recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Het hof gaat daaraan derhalve voorbij.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, ziet het hof – gelet op de positieve kentering in het leven van de verdachte – geen meerwaarde in oplegging van bijzondere voorwaarden. De door de advocaat-generaal gevorderde strafmodaliteit schuift het hof derhalve eveneens als niet passend terzijde.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Hoewel de strafoplegging in hoger beroep in beginsel pleit voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, acht het hof het niet noodzakelijk om de schorsing reeds bij arrest op te heffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 24 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.