ECLI:NL:GHSHE:2024:1538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
20-001283-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, bedreiging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en vernieling. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met aftrek van het voorarrest. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 maart 2022 in Eindhoven, waarbij de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 1], meermalen heeft mishandeld en bedreigd, en ook de hond van de aangeefster heeft beschadigd. De rechtbank had eerder een deel van de tenlastelegging niet bewezen verklaard, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep alsnog voor alle feiten schuldig bevonden. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 3.828,40 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001283-23
Uitspraak : 26 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 april 2023 en het daarmee samenhangende herstelvonnis van 8 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-057205-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 4 oktober 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten het ‘aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken’ en van het onder feit 4 tenlastegelegde, te weten van de vernieling van de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] op 6 maart 2022 te Eindhoven.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘mishandeling’ (feit 1);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 2);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 3), en
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd’ (feit 4),
en de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.797,10, bestaande uit een bedrag van € 797,10 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze begroot op een bedrag van € 32,63. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schade voor zover deze ziet op de reiskosten naar de [winkel] en de dierenarts afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ten behoeve van het slachtoffer is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 5.907,74, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.797,10, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en heeft daarbij de vordering tot schadevergoeding verlaagd met een bedrag van € 1.282,69. Die verlaging van de vordering ziet op de gevorderde materiële schade aan toekomstige kosten voor de tandarts.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is derhalve in hoger beroep enkel tot een bedrag van € 4.625,05 aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.334,88, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten voor het bedrag van € 32,63 kunnen worden toegewezen. Met betrekking tot het inbeslaggenomen vleesmes heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat dit mes dient te worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft partiële vrijspraak van het onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bepleit. Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw ten aanzien van een aantal gevorderde posten enkele specifieke verweren gevoerd. Ten slotte heeft de raadsvrouw bepleit dat het inbeslaggenomen mes kan worden verbeurdverklaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten het ‘aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken’ en onder feit 4 tenlastegelegde, te weten van de vernieling/beschadiging van de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] op 6 maart 2022 te Eindhoven. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd.
Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze partiële vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen de neus en/of mond en/of het gezicht, althans het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met geschoeide voet) op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar benen vast te pakken en/of (vervolgens) onderuit te trekken (waardoor die [slachtoffer 1] is gevallen);
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je eigenhandig dood kankerhoer, kankerwijf. Ik maak je kapot, ik maak je dood. Ik steek je kapot, ik snijd je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je dood vieze kanker hoer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk (onder meer) een of meer televisie(s) en/of raambekleding en/of (een) deur(en) en/of meubilair en/of overige huisraad, althans inboedel en/of huisraad van de woning aan de [adres 2] , in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
en/of
hij op of omstreeks 6 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dier, te weten een hond, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 maart 2022 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan en
- meermalen (met kracht) met geschoeide voet tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen en
- die [slachtoffer 1] bij haar benen vast te pakken en (vervolgens) onderuit te trekken (waardoor die [slachtoffer 1] is gevallen);
2.
hij op 6 maart 2022 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je eigenhandig dood kankerhoer, kankerwijf. Ik maak je kapot, ik maak je dood. Ik steek je kapot, ik snijd je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op 6 maart 2022 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je dood vieze kanker hoer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op 6 maart 2022 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk (onder meer) televisies en raambekleding, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield
en
hij op 6 maart 2022 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een dier, te weten een hond, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Noord, registratienummer PL2100-2022046122, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent, gesloten d.d. 31 mei 2022, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-216.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2022, dossierpagina’s 5-13, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Plaats delict: [adres 2] Eindhoven
Pleegdatum/tijd: Op 6 maart 2022 om 04:28 uur
V = vraag verbalisanten
A = antwoord aangever
O = opmerking verbalisanten
V: Hoe komt het dat jij dit niet meer weet?
A: Ik ben zo hard op mijn hoofd geslagen. Er zit nog een ei op mijn achterhoofd. Ik ben nog even weggeweest (out) toen ik op de trap lag. Ik weet dat nog, want mijn zoontje lag op de bank. [verdachte] trapte me in mijn gezicht en wilde naar mijn zoontje lopen. (...)
V: Tegen wie doe jij aangifte?
A: [verdachte] .
A: Heel mijn tanden lagen naar achteren, die heb ik terug moeten duwen. Ik maak mij grote zorgen om mijn tanden en mijn gebit.
V: Wanneer heb je je tanden terug moeten duwen?
A: In de ochtend, ik voelde letterlijk mijn kaak naar achteren. Achter in mijn mond doet het helemaal pijn. De tandarts heeft ook röntgenfoto’s gemaakt. Je kan zien dat het tussen mijn tanden in, bij de ondertanden, blauw is. De tandarts heeft gezegd dat wortel van de ondertanden is aangetast.
A: Mijn hondje loopt nu ook mank.
V: Hoe komt dat?
A: Mijn zoontje zegt dat [verdachte] mijn hondje heeft geschopt.
A: Het begon eigenlijk zaterdag, dat [slachtoffer 2] vroeg: “Kom je naar mij toe?”. Aangezien zij de taxi had geregeld ben ik toch meegegaan. Zij vroeg: “Vind je het goed als ik weg ga zodat jij bij de kinderen blijft?”. Ik vond dat goed. Toen is zij weggegaan en ben ik naar boven gegaan om te gaan slapen. Toen ging de deurbel en deed ik half slapend de deur open. Ik verwachtte [slachtoffer 2] . Ik deed de deur open en werd direct in mijn gezicht gestampt door [verdachte] waardoor ik achterover in de buggy terecht kwam. [verdachte] vroeg meteen: “Waar is [slachtoffer 2] , waar is [slachtoffer 2] ?”. Ik zei: “Ik weet het niet”. Hij zei: “Bellen, bellen! Haal die code eraf. Ik maak je eigenhandig dood kankerhoer, kankerwijf. Ik maak je kapot, ik maak je dood. Ik steek je kapot, ik snijd je kapot.” Ik was erg bang voor mijzelf en voor mijn kind. Hij werd helemaal gek en heeft alles kapot geslagen. Hij zei toen: “Ga mee naar beneden”. Ik liep naar beneden en hij liep ook naar beneden. Hij heeft mij helemaal kapot gestampt op de trap.
A: Mijn zoon heeft verteld dat hij alleen heeft gezien dat [verdachte] mij heeft geschopt en geslagen.
V: Je gaf aan dat je de deur open deed en direct werd gestampt. Hoe deed hij dat?
A: Met zijn vuist stompte hij in mijn gezicht waardoor ik achterover in de buggy viel.
V: Vervolgens geef je aan dat je naar boven gaat en je achter hem aan gaat. Op welk moment mishandelde hij jouw weer?
A: Toen wij naar beneden liepen.
V: Hoe was dat?
A: Wij liepen van de trap af. Ik liep achter hem. Hij draaide zich om en hij sloeg met zijn vuist, ik weet niet welke hand, op mijn mond. Hij trok mij onderuit aan mijn benen.
O: Verbalisant voelt dat er een verdikking op de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] zit.
V: Je vertelde dat hij op jouw hoofd sloeg en ook op jouw hoofd stampte. Hoe ging dat?
A: Hij bleef mij slaan, slaan, slaan, slaan. Hij hield niet op.
O: Wij zien dat aangeefster met haar vuist balt en voordoet alsof ze op haar mond slaat.
A: Hij bleef maar op mijn mond slaan, het hield niet op. Hij heeft wel 5 keer op mijn mond en neus gestampt.
V: Wat voor schoeisel droeg hij?
A: Gewoon schoenen.
V: Op welk moment ging jij out?
A: Volgens mij op het moment dat ik mijn gebit naar voren trok. Ik moest echt mijn ondertanden naar voren trekken. Mijn ondertanden stonden over elkaar heen en die moest ik uit elkaar trekken met mijn vingers.
O: Wij zien dat het tandvlees van het ondergebit blauw is.
V: Ik lees in de verklaring van [slachtoffer 2] dat de poot van de hond scheef stond, klopt dat?
A: Ja. De hond loopt ook moeilijk.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2022, dossierpagina’s 19-21, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van vernieling van de inboedel van mijn woning aan de [adres 2] te Eindhoven en bedreiging gepleegd 6 maart 2022. De spullen zijn allemaal mijn eigendom.
Gisterenavond was ik in eerste instantie alleen thuis met mijn kinderen, maar ik heb op een gegeven moment mijn vriendin [slachtoffer 1] uitgenodigd om naar mij te komen. Om 00:30 uur heb ik een taxi naar haar gestuurd om haar en haar 10-jarige zoon op te halen. Ze nam ook haar hondje mee. Die zijn dus naar mijn woning gekomen.
Ik was in de tussentijd ook met een andere vriend van mij aan het bellen en daar had ik mee afgesproken dat hij mij thuis op zou komen halen om een rondje te rijden. Ik heb mij toen door die vriend waar ik mee was af laten zetten bij een vriendin genaamd [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] ).Zij heeft mij naar de [adres 2] gebracht.
Ik zag dat mijn luxaflex kapot was, ze waren van de ramen afgetrokken. Toen ik van huis ging was dat allemaal nog heel. Ik heb zelf ook nog een tv gezien die buiten op straat lag, die kwam van boven uit mijn slaapkamer. De tv in de woonkamer is ook kapot.
Mijn vriendin [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] )heeft afgelopen nacht mijn telefoon opgenomen toen [verdachte] belde. Ik hoorde dat hij zei: “Ik maak jou dood vieze kanker hoer”. Ik vermoed dat hij dacht dat hij mij aan de telefoon had.
3.
Het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 18 maart 2022, dossierpagina’s 99-106, voor zover inhoudende verklaring van getuige [getuige 2] :
Toen hij binnenkwam, duwde hij mijn moeder tegen de buggy aan en sloeg haar in haar gezicht. Hij riep gelijk: “Waar is [slachtoffer 2] ?”. Toen mijn moeder zei dat ze dat niet wist, werd hij heel boos en sloopte hij het hele huis en hij sloeg mijn moeder. Hij riep ook: “Kkr hoer”. Hij trapte en sloeg mijn moeder een paar keer. Hij heeft ook mijn hond op zijn achterpoten geschopt. Hij gooide ook de televisie naar beneden. Mijn moeder is toen de trap naar boven opgerend en hij duwde haar en schopte haar. Mijn moeder zat helemaal onder het bloed. Haar kaak was één kant op gebogen, ze heeft het naar voren getrokken.
Hij sloeg mijn moeder met zijn vuisten op haar gezicht. Hij sloeg mijn moeder heel lang door, gewoon een half uur ofzo, met zijn vuisten. Bij de trap trapte hij haar tegen haar gezicht.
Mijn moeder is geslagen bij de buggy, in de woonkamer, op de trap en boven.
Mijn hond was in de woonkamer toen hij hem op zijn achterpoten trapte.
Mijn moeder moest [slachtoffer 2] bellen van hem. Hij zei: “Haal de code eraf kk hoer”.
Toen ik hem mijn moeder zag schoppen riep ik: “Blijf van haar af” en ik was aan het huilen. Hij trapte twee keer met volle kracht op haar gezicht met zijn schoen aan.
Eerst sloeg hij mijn moeder, toen molde hij het huis helemaal en schopte hij mijn moeder. Hij zei ook nog: “Kuthoer, kk hoer” en dat soort dingen. Hij zei ook tegen mijn moeder: “Ik maak jou dood met mijn eigen handen kk hoer”.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2022, dossierpagina’s 45-48, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik zag dat de vrouw haar gezicht bebloed was rond haar mond en dat haar linkeroog wat rood was. Ik zag dat de vrouw haar tanden vast pakte en hoorde dat de vrouw zei dat deze los zaten en pijn deden.
Ik zag dat de woning compleet vernield was, televisie van de muur getrokken en kapot, vitrage vernield, salontafel lag om en overal lag rommel.
Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat ze echt last had van haar tanden, vooral aan haar ondertanden zat ze. Van het letsel in haar gezicht zijn foto's gemaakt.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2022, dossierpagina’s 59-60, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 6 maart 2022 betraden wij samen met collega’s [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de woning aan de [adres 2] te Eindhoven. Wij zagen dat in de hal een kapotte tv op de grond stond. Wij zagen dat de tv welke op het tv-meubel stond doormidden was gebroken.
In de woonkamer bevindt zich ook de trap om naar de eerste verdieping te gaan. Wij zagen dat er links op de muur, naast de trap, bloed op de muur zat. Ook zagen wij op de traptreden verschillende vegen dan wel druppels bloed en ontlasting zitten.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , ben samen met collega [verbalisant 5] naar de eerste verdieping gegaan. Ik zag dat de luxaflex van beide ramen op de slaapkamer aan de voorzijde van de woning van de muren waren getrokken en kapot op de grond lagen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 maart 2022, dossierpagina’s 76-79, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
V = vraag verbalisanten
A = antwoord aangever
V: Hoe ging dat? Wie belde wie?
A: Hij
(het hof begrijpt: de verdachte)belde [slachtoffer 2] , ze durfde niet op te nemen. Ik pakte de telefoon over.
V: Wanneer sprak jij hem?
A: Nadat [slachtoffer 2] net bij mij was gekomen die nacht, belde hij [slachtoffer 2] . Hij stond nog in de woning.
V: Wie heeft wat gezegd?
A: Ik hoorde dat hij van alles heeft geroepen. Ik hield de hoorn van mij af en hij riep zo hard dat ik hem goed kon horen. Ik hoorde dat hij nog in de woning was en dat hij zei dat hij alles kapot geslagen had. Hij riep dat hij haar dood wilde maken.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 maart 2022, dossierpagina’s 122-131, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
A: Ik heb alcohol gedronken en ik heb drugs gebruikt. Eén fles Jack Daniels en daarna in een café verder gedronken met een vriend. Ik heb denk ik 2 jointjes gerookt.
V: Kan je agressief worden van alcohol?
A: Dat kan.
V: Zoals medegedeeld word jij verdacht van een gepleegde (zware) mishandeling en diverse gepleegde vernielingen. Wat kun jij hier zelf over verklaren?
A: Zware vernielingen. Dat heb ik gedaan. Daar wil ik mijn verantwoordelijkheid voor nemen. Ik heb spullen in het huis vernield. Ik was agressief. Om 04.00 uur, was de moeder van mijn kinderen niet thuis. Zij was weg. Met een of andere Marokkaan uit Amsterdam was zij aan het hoeren en snoeren. (…) Toen is bij mij de knop doorgedraaid. Ik vroeg aan haar waar [slachtoffer 2] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) was. Zij zei dat [slachtoffer 2] met een jongen mee was. Toen flipte ik hem uit.
(…)
V: Wat heb je gedaan toen?
A: Ik heb een TV van boven naar beneden gegooid. Ik heb de gordijnen en zo ook kapot gemaakt. Alles kapot gemaakt. (…)
V: Je zegt dat je wel een klap hebt uitgedeeld aan de vrouw. Hoe is dit gegaan?
A: Ik heb haar wel hard geslagen, maar met de vlakke hand. Keihard tegen haar hoofd.
8.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting bij de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 11 april 2023, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
[slachtoffer 1] (rechtbank: aangeefster [slachtoffer 1] ) deed de deur open en zei: “Ze is weg met een man”. Ik heb [slachtoffer 1] twee platte handen in haar gezicht gegeven.
Ik heb in de woning twee televisies en de luxaflex/lamellen kapot gemaakt.
9.
De verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de in deze zaak in hoger beroep gehouden terechtzitting d.d. 12 april 2024:
Ik heb uit boosheid veel dingen geroepen en gescholden. Ik weet niet precies meer wat ik heb geroepen. (….) Het kan zijn dat ik heb bedreigd.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de aangiften, de verklaringen van getuigen, de bevindingen van de verbalisanten en het letsel bij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit dat enkel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 1] twee klappen heeft gegeven. Volgens de raadsvrouw dient de verdachte van het overige onder feit 1 tenlastegelegde vrijgesproken te worden, gelet op de inconsistenties in de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en haar zoontje [getuige 2] . De verklaringen van aangeefster en haar zoontje lijken op elkaar te zijn afgestemd en zijn derhalve niet betrouwbaar.
Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde. De verklaring van [getuige 2] over de bedreiging van aangeefster [slachtoffer 1] is onbetrouwbaar en de verdachte ontkent [slachtoffer 1] bedreigd te hebben. De bewoordingen die de verdachte aan de telefoon met getuige [getuige 1] heeft gebruikt waren niet als een bedreiging bedoeld en het is de vraag of [slachtoffer 2] zich door deze woorden daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.
Ten slotte heeft de raadsvrouw van de verdachte ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde vrijspraak bepleit van de beschadiging van de hond van [slachtoffer 1] . De verdachte ontkent de hond geschopt te hebben. Er zijn geen medische stukken en de verklaring van [getuige 2] is niet betrouwbaar.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte in de nacht van 6 maart 2022 naar de woning van aangeefster [slachtoffer 2] te Eindhoven is gereden en dat daar op dat moment aangeefster [slachtoffer 1] , haar destijds 10-jarige zoontje [getuige 2] en de drie kinderen van [slachtoffer 2] (1, 3 en 5 jaar) in de woning aanwezig waren. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs.
Ten aanzien van feit 1 (mishandeling van [slachtoffer 1] )
De verdachte heeft verklaard dat hij jegens [slachtoffer 1] geweld heeft gebruikt, namelijk dat hij haar twee klappen met de platte hand in het gezicht heeft gegeven. De verdachte had zijn emoties naar eigen zeggen niet meer onder controle. Omtrent het gebruikte geweld overweegt het hof als volgt. [slachtoffer 1] heeft onder andere verklaard dat de verdachte haar meerdere malen met zijn vuist tegen haar gezicht heeft geslagen, dat hij haar met geschoeide voet in haar gezicht heeft getrapt, dat hij haar onderuit trok aan haar benen en dat hij aan haar haren heeft getrokken. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het handelen van de verdachte letsel opgelopen. Door de verbalisanten is geconstateerd dat [slachtoffer 1] een bebloed gezicht had rond haar mond en dat haar linkeroog rood was. Ook pakte [slachtoffer 1] haar tanden vast en zei dat deze los zaten en pijn deden. Van het letsel zijn foto’s gemaakt en bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is medische informatie overgelegd waaruit blijkt van fors letsel aan het gebit.
Het zoontje van [slachtoffer 1] is in een studioverhoor voor het horen van kwetsbare getuigen gehoord en hij heeft onder andere verklaard dat de verdachte zijn moeder sloeg, dat hij haar een paar keer trapte en sloeg, dat hij haar duwde en schopte, dat hij haar met zijn vuisten sloeg op haar gezicht en dat hij haar trapte tegen haar gezicht. Het hof heeft, evenals de rechtbank, geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en haar zoontje, die bovendien in grote lijnen op elkaar aansluiten als het gaat om de specifieke geweldshandelingen en die ook passen bij het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel. Specifiek ten aanzien van het schoppen en trappen overweegt het hof dat dit volgens de verklaring van [slachtoffer 1] op de trap in de woonkamer om naar de eerste verdieping te gaan is gebeurd en dat op die traptreden en links op de muur naast die trap bloed zat.
Ten aanzien van feit 2 (bedreiging van [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte heeft gezegd: “lk maak je eigenhandig dood kankerhoer, kankerwijf. Ik maak je kapot, ik maak je dood. Ik steek je kapot, ik snijd je kapot”. Het zoontje van [slachtoffer 1] heeft gehoord dat de verdachte heeft geroepen: “Ik maak jou dood met mijn eigen handen kankerhoer”. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en haar zoontje. Beiden verklaren erover dat de verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] dood zou maken. De verdachte heeft zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij uit boosheid veel dingen heeft geroepen en heeft gescholden. Hij verklaarde ter terechtzitting dat het kan zijn dat hij heeft bedreigd. Verdachte had – naar eigen zeggen – veel alcohol gedronken, was agressief en draaide door. Het hof acht het onder feit 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 (bedreiging van [slachtoffer 2] )
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op enig moment [slachtoffer 2] heeft gebeld en dat hij de telefoon overnam. Hij weet niet meer precies wat er is gezegd. Gebleken is dat niet [slachtoffer 2] , maar haar vriendin [getuige 1] degene was die de verdachte aan de telefoon had. [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] niet durfde op te nemen, dat zij daarom de telefoon heeft overgepakt en dat zij hoorde dat de verdachte riep dat hij haar
(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] )dood wilde maken. Ook [slachtoffer 2] hoorde dat de verdachte zei: “Ik maak jou dood vieze kankerhoer”. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] . De verdachte heeft zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij uit boosheid veel dingen heeft geroepen en heeft gescholden. Hij verklaarde dat het kan zijn dat hij heeft bedreigd. Verdachte had – naar eigen zeggen – veel alcohol gedronken, was agressief en draaide door. Het hof acht het onder feit 3 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 (vernielingen goederen en beschadiging hond)
De verdachte heeft bekend dat hij twee televisies en de luxaflex/lamellen kapot heeft gemaakt. Het hof stelt op basis van de verklaringen van de verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bevindingen van de verbalisanten vast dat de verdachte twee televisies en raambekleding heeft vernield die toebehoorden aan [slachtoffer 2] .
Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte de hond van [slachtoffer 1] heeft beschadigd. [slachtoffer 1] heeft geconstateerd dat haar hond mank liep. Van haar zoontje heeft zij gehoord dat de verdachte de hond heeft geschopt. Het zoontje van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte de hond op zijn achterpoten heeft geschopt. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen en acht het onder feit 4 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren zal opleggen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel meer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft daarbij onder meer verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de LOVS-oriëntatiepunten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreigingen, vernielingen van goederen en beschadiging van een hond. De verdachte is, terwijl hij onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, naar de woning van zijn ex-vriendin (slachtoffer [slachtoffer 2] ) gegaan. In die woning was niet zijn ex-vriendin aanwezig, maar slachtoffer [slachtoffer 1] , haar destijds 10-jarige zoontje en de drie kinderen van [slachtoffer 2] (1, 3 en 5 jaar).
De verdachte heeft zich in het holst van de nacht naar de woning van zijn ex-vriendin begeven en heeft daar – toen hij een andere situatie aantrof dan verwacht – [slachtoffer 1] mishandeld door haar meermalen met zijn vuist(en) tegen het gezicht te slaan, tegen het gezicht te schoppen/trappen en haar bij haar benen vast te pakken en onderuit te trekken. [slachtoffer 1] heeft daardoor letsel opgelopen aan onder meer haar gebit. Tevens heeft hij [slachtoffer 1] bedreigd met de dood en heeft hij haar hond beschadigd. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar hevige gevoelens van angst teweeg gebracht, zoals tevens is gebleken uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring.
Voorts heeft de verdachte zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] tevens bedreigd met de dood en heeft hij in haar woning meerdere vernielingen verricht van huisraad, waaronder twee televisies en raambekleding. Met dit handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [slachtoffer 2] en ook bij haar gevoelens van angst teweeg gebracht.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan ernstig geweld, bedreigingen en vernielingen. Er is sprake geweest van een geweldsexplosie in de nachtelijke uren in de woning van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft zich zeer intimiderend gedragen jegens de slachtoffers. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij dit alles heeft gedaan in het bijzijn van jonge kinderen. Het kan niet anders dan dat het incident zeer angstaanjagend is geweest voor deze kinderen. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer onherroepelijke veroordelingen voor soortgelijke strafbare feiten, doch niet recent. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 24 mei 2022, dat is opgemaakt door drs. [deskundige] , klinisch psycholoog. De verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek, waardoor geen volledig zicht werd gekregen op zijn psychisch functioneren. In het eerste contact met de verdachte worden eigenschappen als hoge krenkbaarheid, vijandigheid, een opgeblazen zelfgevoel, neiging tot externaliseren en achterdocht gezien. Het is echter op grond van de huidige gegevens niet duidelijk of er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. De psycholoog stelde bij de verdachte wel een ongespecificeerde stoornis in alcoholgebruik vast en er is volgens de psycholoog een doorwerking van deze stoornis in alcoholgebruik in aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Ondanks hetgeen de psycholoog heeft gerapporteerd ziet het hof geen aanleiding om de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Weliswaar verkeerde de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feite onder invloed van alcohol en drugs, maar naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat daarmee meteen sprake was van verminderde gedragskeuzes en een verminderd vermogen tot sturing van het gedrag. Bovendien wist de verdachte en had hij zich die avond/nacht van 6 maart 2022 moeten realiseren dat bij het gebruik van drank en drugs het moeilijker wordt om impulsen te onderdrukken en hij daardoor sneller agressief kon worden. Dit heeft de verdachte niet weerhouden van het drinken van een flinke hoeveelheid alcohol en om daarbij ook nog drugs te gebruiken.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het door de Reclassering Nederland te Eindhoven d.d. 23 maart 2023 opgemaakte reclasseringsadvies, alsmede de aanvulling daarop van 29 maart 2024. Daaruit komt als conclusie naar voren dat er sprake is van een grote mate van vijandigheid bij de verdachte tijdens de gesprekken met de reclassering. De verdachte woont in een huurwoning die hij via een DOOR-traject heeft gekregen. De verdachte is tijdelijk gestopt met werken omdat het werk teveel van hem vroeg in combinatie met de zorg over zijn kinderen. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en er zijn financiële problemen wegens een periode van terugval in zijn gokverslaving. Er is bewind aangevraagd zodat de verdachte kan worden toegeleid naar een schuldentraject. De verdachte wordt nog steeds begeleid door [instantie] en deze begeleiding zou goed verlopen. Er is echter onvoldoende zicht gekregen op zijn sociaal netwerk, middelengebruik, verslavingen en psychosociaal functioneren. De reclassering ziet wegens weerstand bij de verdachte geen mogelijkheden om met interventies en/of toezicht vanuit de reclassering de risico’s te beperken. Het recidiverisico schat de reclassering in als gemiddeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij geen alcoholprobleem heeft, dat hij zijn woning binnenkort definitief als huurder krijgt, dat hij leefgeld heeft en dat hij open staat voor hulpverlening. De omgang met zijn kinderen en het contact met zijn ex-vriendin verlopen goed.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit een oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet meer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, mede gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hof is van oordeel dat het inbeslaggenomen vleesmes dient te worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende van dat vleesmes aan te merken persoon, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Zoals hiervoor vermeld onder ‘Omvang van het hoger beroep’ heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en heeft zij daarbij de vordering tot schadevergoeding verlaagd tot een bedrag van € 4.625,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert zij € 32,63 aan proceskosten.
De vordering tot schadevergoeding valt uiteen in de volgende posten:
€ 452,11 aan kosten tandarts en endodontoloog;
€ 315,47 aan kosten eigen risico en medicatie;
€ 31,96 aan kosten dierenarts;
€ 35,34 aan reiskosten;
€ 85,17 aan kosten kleding;
€ 3.705,00 aan smartengeld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de materiële kosten aan de tandarts en endodontoloog (post i.), de kosten aan de dierenarts (post iii.) en de kosten aan kleding (post v.) onvoldoende zijn onderbouwd en niet voor toewijzing vatbaar zijn. Met betrekking tot de tandartskosten heeft zij aangevoerd dat de benadeelde eerder tandproblemen heeft gehad en niet is verschenen op haar afspraak, waardoor deze kosten niet volledig aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Met betrekking tot de kosten aan de dierenarts heeft zij bepleit dat de datum en het bedrag op de factuur van de dierenarts niet passend zijn bij de situatie van een hond die direct naar de dierenarts moest. Daarnaast ontbreekt de inhoud van het consult. Met betrekking tot de kleding is onduidelijk of de benadeelde deze aan had ten tijde van de mishandeling.
Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat de immateriële kosten aan smartengeld (post vi.) dienen te worden gematigd, mede gelet de bepleite partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder feit 1 en feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Post i
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde meerdere behandelingen bij de tandarts heeft ondergaan. In totaal heeft zij een bedrag van € 306,30 moeten betalen aan de tandarts en een bedrag van € 145,81 aan de endodontoloog. Deze schade is onderbouwd aan de hand van facturen. Het hof acht deze schade als rechtstreeks door het onder feit 1 bewezenverklaarde feit toegebrachte schade toewijsbaar.
Post ii
Het hof stelt vast dat post ii van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij door de verdediging niet is betwist. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en geheel voor toewijzing vatbaar.
Post iii
Het hof stelt vast dat als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde de hond van de benadeelde partij letsel heeft opgelopen. De benadeelde heeft als gevolg daarvan de dierenarts bezocht voor een consult. Tijdens dit consult heeft de dierenarts medicatie verstrekt. De kosten aan de dierenarts zijn onderbouwd aan de hand van een factuur. Het hof acht de datum op de factuur en het in rekening gebrachte bedrag aan de benadeelde niet onredelijk. Het hof acht deze schade als rechtsreeks door het onder feit 4 bewezenverklaarde feit toegebrachte schade toewijsbaar.
Post iv
Door de benadeelde partij zijn als materiële schade tevens gevorderd de reiskosten voor bezoeken aan diverse instanties. Daaronder vallen reiskosten voor de tandarts (te weten: € 13,44), het MMC (te weten: € 3,42), het Catharina Ziekenhuis (te weten: € 3,90), Diagnostiek voor U (te weten: € 2,04), de apotheek (te weten: € 0,60), de huisarts (te weten: € 1,62), de [winkel] (te weten: € 1,98), de politie (te weten: € 3,48), de dierenarts (te weten: € 3,84) en de advocaat (te weten: € 1,02).
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten voor de bezoeken aan de tandarts, het MMC, het Catharina Ziekenhuis, Diagnostiek voor U, de apotheek, de huisarts en de dierenarts is het hof gebleken dat deze kosten zijn gemaakt tot herstel van het door de strafbare feiten opgelopen letsel bij de benadeelde en haar hond. Deze reiskosten voor een gezamenlijk bedrag van € 28,86 komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de [winkel] staan in verband met de vernieling van de telefoon van de benadeelde partij, waarvoor de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken. Dit betreft een beschermde vrijspraak. Nu aan de verdachte ter zake van het feit waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op de reiskosten naar de [winkel] niet worden ontvangen.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten voor de bezoeken aan de politie en de advocaat stelt het hof vast dat dit geen materiële schade is die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door het strafbare feit, in aanmerking komt. Deze kosten komen ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen deze kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten.
Post v
Met betrekking tot de kosten aan kledingschade overweegt het hof dat die schade onvoldoende is onderbouwd. Het hof is van oordeel dat om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze post nader te onderbouwen, de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden, hetgeen het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oordeelt. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Post vi
Reeds omdat door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen aan onder meer haar gebit, haar hoofd en haar linkeroog, komt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking voor vergoeding van geleden immateriële schade.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvoor voor de benadeelde, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde worden afgewezen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.828,40 bestaande uit € 828,40 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de benadeelde partij in de gevorderde reiskosten naar de [winkel] , de politie en de advocaat voor een bedrag van € 6,48 niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal voorts de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de kledingschade voor een bedrag van € 85,17 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten slotte zal het hof de gevorderde immateriële schade voor een bedrag van € 705,00 afwijzen.
Proceskosten
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Nu de benadeelde partij een gemachtigde had die namens haar het woord voerde, zijn de gevorderde reiskosten geen proceskosten. Het hof zal de gevorderde reis- en parkeerkosten voor een bedrag van € 32,63 dan ook afwijzen.
Ingevolge artikel 237, eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten veroordeeld. Het hof zal dat ambtshalve doen en zal de verdachte in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep veroordelen en begroot deze kosten in verband met het liquidatietarief kanton en rekening houdend met de verlaging van de vordering tot een bedrag van in totaal: € 792,00 (2 punten x € 264,00 procedure in eerste aanleg) + (1 punt x 264,00 procedure in hoger beroep). Het hof ziet in de aard van de verrichtingen reden om ook voor de proceskosten in hoger beroep aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief kanton.
Wettelijke rente
Over de diverse schadeposten zal de verdachte wettelijke rente moeten vergoeden vanaf de dag waarop de schade is of wordt geacht te zijn ontstaan. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schade zal worden bepaald op de dag van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zijnde 6 maart 2022. Ondanks dat de materiële schade op verschillende tijdstippen is ontstaan, zal het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade bepalen op 29 maart 2023, zijnde de dagtekening van de vordering tot schadevergoeding.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.828,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2022 respectievelijk 29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten het ‘aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken’ en het onder feit 4 tenlastegelegde, te weten van de vernieling van de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] op 6 maart 2022 te Eindhoven;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- één vleesmes (omschrijving PL2100-2022045977-1908327);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder feit 1 en feit 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.828,40 (drieduizend achthonderdachtentwintig euro en veertig cent)bestaande uit € 828,40 (achthonderdachtentwintig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding voor een bedrag van € 705,00 (zevenhonderdvijf euro) aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 6,48;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 85,17 (post v) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 792,00;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder feit 1 en feit 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.828,40 (drieduizend achthonderdachtentwintig euro en veertig cent)bestaande uit € 828,40 (achthonderdachtentwintig euro en veertig cent) aan materiële schadevergoeding en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 maart 2023 en van de immateriële schade op 6 maart 2022.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 26 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.