In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een uitbetaling van een ziekteverzuimverzekering. De belanghebbende, die in België woont, had per 15 januari 2011 een ziekteverzuimverzekering afgesloten voor zijn werknemer. Na een bedrijfsongeval raakte de werknemer volledig arbeidsongeschikt, maar de verzekeraar stopte de uitbetalingen in augustus 2012 vanwege vermeende fraude. In 2016 oordeelde de rechtbank dat de verzekeraar moest nakomen en de belanghebbende ontving een bedrag van € 95.365. De inspecteur van de Belastingdienst beschouwde deze uitbetaling als belastbare winst uit onderneming voor het jaar 2016.
De belanghebbende betoogde dat deze uitkering niet belast moest worden, omdat er sprake zou zijn van een balansfout die hersteld moest worden met toepassing van de foutenleer. Hij stelde dat er in 2013 een vordering op de verzekeraar bestond die niet op de balans was opgenomen. Het hof oordeelde echter dat de uitkering in 2016 terecht tot de winst uit onderneming was gerekend, omdat pas in dat jaar vaststond dat de belanghebbende recht had op de uitkering. Het hof verwierp ook het argument van dubbele heffing, omdat de foutenleer niet van toepassing was op kosten of opbrengsten die direct ten laste van de winst komen.
Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De belanghebbende had geen recht op vermindering van de belastbare winst en de proceskosten werden niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 mei 2024.