In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 12 april 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2 onder C van de Opiumwet. De rechtbank had ook beslist over het beslag, waarbij een inbeslaggenomen kluis en sporttas verbeurd waren verklaard, en andere inbeslaggenomen goederen, waaronder verdovende middelen, waren onttrokken aan het verkeer.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het eerste feit, maar heeft vrijspraak bepleit voor het tweede feit en een straftoemetingsverweer gevoerd. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat deze niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en de bewijsoverwegingen van de rechtbank onderschreven. De beslissing van het hof was om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, wat betekent dat de eerdere veroordeling en straf gehandhaafd blijven. Dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers en is op 19 januari 2024 openbaar gemaakt.