ECLI:NL:GHSHE:2024:1524

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.336.267_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig betalen griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde], waarbij [appellante] in eerste aanleg door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant als gedaagde was aangemerkt. Het hoger beroep werd ingeleid door [appellante] met een dagvaarding van 29 november 2023 en een herstelexploot van 20 december 2023. De procedure in hoger beroep werd gekenmerkt door het niet tijdig betalen van het griffierecht door [appellante]. Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien het griffierecht niet tijdig is voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] het griffierecht niet heeft betaald binnen de gestelde termijn van vier weken na de eerste uitroeping van de zaak. Ondanks de gelegenheid die [appellante] heeft gekregen om zich uit te laten over de toepassing van de sanctie, heeft zij hiervan geen gebruik gemaakt. Het hof heeft geen feiten of omstandigheden geconstateerd die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Daarom heeft het hof [geïntimeerde] van de instantie ontslagen, zonder dat er een proceskostenveroordeling aan de orde was, gezien het verstek verleend aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.336.267/01
arrest van 30 april 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
niet verschenen.
op het bij exploot van dagvaarding van 29 november 2023 en herstelexploot van 20 december 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 augustus 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10287805 / CV EXPL 23-218)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • het herstelexploot van 20 december 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (artikel 127a lid 3 Rv).
3.2.
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard tegen de zitting van 12 december 2023. [appellante] heeft op 20 december 2023 een herstelexploot laten uitbrengen, omdat de dagvaarding niet op de aangezegde roldatum bij dit hof was ingediend. [geïntimeerde] is in dit herstelexploot opgeroepen te verschijnen op de rol van 9 januari 2024. De zaak is ook op de rol van die datum ingeschreven. Dat betekent dat het griffierecht uiterlijk op 6 februari 2024 betaald had moeten zijn.
3.3.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft [appellante] het griffierecht niet betaald. Dat betekent dat [appellante] niet binnen voornoemde termijn heeft betaald en evenmin binnen de respijttermijn van art. 2.5 Landelijk procesreglement voor dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.
3.4.
[appellante] is op de rol van 19 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 Rv. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt.
3.5.
[appellante] heeft derhalve geen feiten en omstandigheden aangevoerd die bij toepassing van genoemde sanctie leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het hof heeft ook ambtshalve geen feiten en omstandigheden geconstateerd die een beroep op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv rechtvaardigen.
3.6.
Gezien het hiervoor overwogene zal [geïntimeerde] daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie worden ontslagen. Gelet op het aan [geïntimeerde] verleende verstek, is een proceskostenveroordeling niet aan de orde.

4.De uitspraak

Het hof:
ontslaat [geïntimeerde] van de instantie.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2024.
griffier rolraadsheer