In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vader van een minderjarige, die in een geschil verwikkeld is met de moeder over de verblijfplaats van het kind. De vader heeft in hoger beroep verzocht om te bepalen dat de minderjarige tijdelijk bij hem zal verblijven, omdat hij vreest dat de moeder niet zal terugverhuizen naar de regio Groesbeek, waar zij eerder woonden. De moeder heeft in mei 2020 met het kind naar een andere woonplaats verhuisd, wat de vader niet accepteert. Er loopt een bodemprocedure over dit geschil, en de vader stelt dat er een spoedeisend belang is bij zijn verzoek. Het hof heeft op 30 april 2024 geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Het hof heeft geoordeeld dat de beslissing over het hoofdverblijf van de minderjarige in een bodemprocedure moet worden genomen, en dat het in strijd zou zijn met de belangen van het kind om in kort geding een voorlopige voorziening te geven. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.