ECLI:NL:GHSHE:2024:1522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.334.366_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke incidentele vordering tot tussenkomst in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een voorwaardelijke incidentele vordering tot tussenkomst. De zaak betreft een geschil tussen een aantal appellanten, waaronder een stichting en een vastgoedmanagementbedrijf, en de Gemeente Heerlen, alsook andere geïntimeerden. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat hen in het ongelijk stelde. De stichting, die als lasthebber optreedt voor Out of Space B.V., heeft een incidentele vordering tot tussenkomst ingediend, voor het geval het hof oordeelt dat de rechtbank de stichting ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante vonnissen in overweging genomen, waaronder een tussenvonnis en een vonnis in incident. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting in de loop van de procedure haar hoedanigheid heeft gewijzigd, wat van invloed is op haar recht om tussen te komen. De gemeente en de andere geïntimeerden hebben verweer gevoerd tegen de vordering tot tussenkomst. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering tot tussenkomst niet kan worden toegewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 11 juni 2024 voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.334.366/01
arrest van 30 april 2024
gewezen in het incident tot (voorwaardelijke) tussenkomst in de zaak van

1.[de Stichting] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[xxx] Vastgoed Management B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[de B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het (voorwaardelijk) incident,
hierna tezamen te noemen: [appellanten]
advocaat: mr. P.H.L.M. Kuypers te Brussel,
tegen

1.Gemeente Heerlen,gevestigd te Heerlen,

hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. H.C. Lejeune te Maastricht,
2.
[geïntimeerde 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. C. Kroep te Enschede,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het (voorwaardelijk) incident,
en
[de Stichting] in haar hoedanigheid van lasthebber van Out of Space B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [de Stichting] als lasthebber,
advocaat: mr. P.H.L.M. Kuypers te Brussel,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 juli 2023, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellanten] als eisers en de gemeente en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/290300 / HA ZA 21-175)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede het tussenvonnis van 25 januari 2023 en het vonnis in incident van 1 september 2021.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende voorwaardelijke incidentele vordering tot tussenkomst met producties;
  • de antwoordconclusie in het (voorwaardelijk) incident van de gemeente;
  • de antwoordmemorie in het (voorwaardelijk) incident van [geïntimeerden] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[de Stichting] als lasthebber heeft een voorwaardelijk incident tot tussenkomst opgeworpen uitsluitend voor het geval het hof tot het oordeel komt dat de rechtbank in het bestreden vonnis terecht heeft geoordeeld dat [de Stichting] als lasthebber niet-ontvankelijk is omdat zij van hoedanigheid zou zijn gewisseld en grief 5 van [appellanten] derhalve faalt.
In dat geval heeft [de Stichting] als lasthebber belang bij tussenkomst omdat Out of Space B.V. nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak en Out of Space B.V. aan [de Stichting] (appellant sub 1) de last heeft gegeven om haar belangen te behartigen.
Indien [de Stichting] als lasthebber wordt toegelaten om tussen te komen, wenst zij in de hoofdzaak dezelfde vorderingen in te stellen als appellant sub 1 in eerste aanleg heeft gedaan.
3.2.
De gemeente en [geïntimeerden] hebben tegen de voorwaardelijke tussenkomst van [de Stichting] als lasthebber verweer gevoerd.
3.3.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering tot tussenkomst is voorwaardelijk ingesteld, namelijk als het hof tot het oordeel komt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [de Stichting] als lasthebber niet-ontvankelijk is en grief 5 van [appellanten] faalt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de Stichting] de hoedanigheid waarin zij procedeert in de loop van de procedure heeft gewijzigd. In eerste instantie procedeerde [de Stichting] enkel als collectieve belangenbehartiger op grond van artikel 3:305a BW (enkel en alleen als stichting die opkomt voor de bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar staturen behartigt) terwijl nadien [de Stichting] niet (langer enkel) als formele én materiële procespartij in het kader van de collectieve actie optrad, maar (enkel nog) als formele procespartij die als lasthebber opkomt voor de belangen van Out of Space als materiële procespartij. De rechtbank heeft [de Stichting] als lasthebber dus als formele procespartij beschouwd.
3.4.
Voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat dit oordeel juist is en grief 5 dus niet slaagt, dan blijven de overwegingen van de rechtbank over de gewijzigde hoedanigheid van [de Stichting] in stand en moet [de Stichting] als lasthebber als procespartij worden beschouwd. In dat geval kan een vordering tot tussenkomst niet door [de Stichting] als lasthebber worden ingesteld. Immers, op grond van artikel 217 Rv kan alleen een derde die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen om te mogen tussenkomen.
3.5.
Voor het geval grief 5 zou slagen, komt het hof niet toe aan toewijzing van de incidentele vordering omdat de voorwaarde waaronder de incidentele vordering is ingesteld, niet is vervuld.
3.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de incidentele vordering tot tussenkomst dan ook afwijzen.
3.7.
De beslissing over proceskostenveroordeling zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de gemeente en [geïntimeerden] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 11 juni 2024 voor memorie van antwoord aan de zijde van de gemeente en [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2024.
griffier rolraadsheer