In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een voorwaardelijke incidentele vordering tot tussenkomst. De zaak betreft een geschil tussen een aantal appellanten, waaronder een stichting en een vastgoedmanagementbedrijf, en de Gemeente Heerlen, alsook andere geïntimeerden. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat hen in het ongelijk stelde. De stichting, die als lasthebber optreedt voor Out of Space B.V., heeft een incidentele vordering tot tussenkomst ingediend, voor het geval het hof oordeelt dat de rechtbank de stichting ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante vonnissen in overweging genomen, waaronder een tussenvonnis en een vonnis in incident. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting in de loop van de procedure haar hoedanigheid heeft gewijzigd, wat van invloed is op haar recht om tussen te komen. De gemeente en de andere geïntimeerden hebben verweer gevoerd tegen de vordering tot tussenkomst. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering tot tussenkomst niet kan worden toegewezen, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 11 juni 2024 voor memorie van antwoord.