ECLI:NL:GHSHE:2024:1497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
20-000971-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987 en woonachtig te Eindhoven, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, wat leidde tot lichamelijk letsel. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 250,00 toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor immateriële schade. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 60 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, onder verwijzing naar een beroep op burgeraanhouding en noodweer. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte onrechtmatig hebben gehandeld door de aangever aan te houden zonder dat er sprake was van een strafbaar feit. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met hoofdelijkheid voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever onrechtmatig hebben aangehouden en daarbij geweld hebben gebruikt, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade, samen met zijn medeverdachte. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000971-22
Uitspraak : 19 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 29 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-007807-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (het primair tenlastegelegde) tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente als voormeld. De politierechter heeft bepaald dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Voor het overige heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij afgewezen. De verdachte is door de politierechter veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en nog te maken proceskosten die tot aan de datum van het vonnis zijn begroot op nihil.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 uren hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering volledig wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel . De advocaat-generaal heeft het hof gevorderd te bepalen dat de verdachte met de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schade.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit omdat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte een beroep kan doen op burgeraanhouding als bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Daarnaast heeft de raadsvrouw van de verdachte een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 3 maart 2019 te Eindhoven openlijk, te weten op de Pagelaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- te duwen/trekken tegen/op/aan het lichaam,
- (gelijktijdig) aan zijn voeten en zijn hoofd, althans het lichaam, op te tillen en/of (vervolgens) naar de grond te duwen en/of naar de grond te werken en/of ten val te brengen en/of te tackelen en/of onderuit te halen,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op de benen te gaan zitten,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) een knie in de rug/nek te zetten/duwen,
- (vervolgens) vast te houden middels een nekklem/wurggreep (waardoor die [slachtoffer] (bijna) geen lucht meer kreeg) en/of
- (vervolgens) meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- schaafwonden en/of blauwe plekken aan de hand en/of knieën en/of
- striemen in de hals,
voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiairhij op of omstreeks 3 maart 2019 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- te duwen/trekken tegen/op/aan het lichaam,
- op te tillen en/of (vervolgens) naar de grond te duwen en/of naar de grond te werken en/of ten val te brengen en/of te tackelen en/of onderuit te halen,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op de benen te gaan zitten,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) een knie in de rug/nek te zetten/duwen,
- vast te houden middels een nekklem/wurggreep (waardoor die [slachtoffer] (bijna) geen lucht meer kreeg) en/of
- meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 maart 2019 te Eindhoven openlijk, te weten op de Pagelaan, op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- te duwen tegen het lichaam,
- (gelijktijdig) aan zijn voeten en zijn hoofd op te tillen en vervolgens naar de grond te werken en onderuit te halen,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op de benen te gaan zitten,
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) een knie in de rug te duwen,
- vast te houden middels een nekklem/wurggreep (waardoor die [slachtoffer] (bijna) geen lucht meer kreeg) en
- meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen tegen het hoofd,

terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten

- schaafwonden en blauwe plekken aan de knieën en
- striemen in de hals,

voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, registratienummer PL2100-2021279054, gesloten d.d. 17 december 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 01 tot en met 026). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 05 tot en met 07, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] , opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , ondertekend op 7 maart 2019:

Op 3 maart 2019 op de Pagelaan te Eindhoven zag ik twee mannen van de buurtpreventie en nog een man. Ik herkende [medeverdachte]
(het hof begrijpt hier en hierna: medeverdachte [medeverdachte]). Ik zag dat [medeverdachte] en ik neus aan neus stonden en ik hoorde [medeverdachte] roepen dat ze tot aanhouding overgingen. Ik voelde dat [medeverdachte] mij bij mijn nek pakte en omdraaide zodat ik met mijn gezicht richting de heg stond. Ik werd in de heg geduwd. Daarna duwde [medeverdachte] mijn hoofd naar beneden en ik hoorde hem zeggen dat die andere man
(het hof begrijpt: de verdachte)mijn voeten moest pakken hetgeen hij deed. Ik kwam toen liggend op mijn buik terecht. Ik voelde dat [medeverdachte] op mijn benen ging zitten en voelde dat hij een knie in mijn rug zette. Dat deed erg pijn. Ik voelde hierna dat die andere man van de buurtpreventie met een hand mijn kin omhoog trok en toen zijn andere arm in een klem onder mijn kin deed. Hij trok mij toen zo ver mogelijk om en ik merkte dat ik geen lucht meer kreeg en van mijn stokje afging. Ik voelde dat [medeverdachte] wel 10 tot 15 keren knoerhard tegen mijn achterhoofd sloeg waardoor ik met mijn gezicht tegen het trottoir sloeg. Ik heb nog steeds hoofdpijn. Ik heb ook schaafwonden aan mijn beide knieën en last van mijn rug waar [medeverdachte] met de knie op mijn rug heeft gezeten en last van mijn nek vanwege de nekklem die [verdachte] heeft gebruikt.

2. De eigen waarneming van het hof op de foto’s weergegeven op pagina 09 en 10 van het dossier, die als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] zijn gevoegd, inhoudende:

Het hof neemt op de foto op pagina 09 een rechterknie waar met daarop schaafwonden en een blauwe plek. Op pagina 10 neemt het hof een linkerknie waar met daarop schaafwonden en een blauwe plek.

3. Schriftelijk bescheid, dossierpagina 26, medische informatie, opgesteld door geneeskundige drs. J. Ibirane op grond van waarneming van dr. Woude op 6 maart 2019, ondertekend op 12 maart 2019 te Eindhoven:

Medische informatie over: [slachtoffer]
Omschrijving van het letsel: striemen in de hals links en rechts zichtbaar.
4.Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 14 en 15, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , ondertekend op 3 maart 2019:
Op 3 maart 2019 liep ik over de Pagelaan te Eindhoven samen met [medeverdachte]
(het hof begrijpt: de medeverdachte), als onderdeel van de buurtpreventie. Op een gegeven moment stonden [medeverdachte] en de man
(het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] )zo wat neus aan neus. Ik legde hierop rustig mijn hand op de schouder van de man, waarop de man gelijk begon te duwen. Hij duwde mij direct twee keer achter elkaar op mijn borst. Hierop zeiden wij tegen de man dat hij was aangehouden. Dit liep gelijk uit in een worsteling waarbij wij de handen van de man probeerden te pakken. Uiteindelijk konden wij de man naar de grond brengen door zijn benen onderuit te trekken. Op dat moment hield de man zich nog omhoog met één hand. Ik wilde de man volledig op de grond hebben dus pakte ik zijn hand om hem onderuit te trekken. Nadat de man losliet hebben we hem nog zo’n 2 á 3 minuten op de grond in bedwang gehouden tot de politie ter plaatse was. Deze hebben de man van ons overgenomen.

5. Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 19 tot en met 21, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] , opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] , ondertekend op 4 maart 2019:

Op 3 maart 2019 liep ik over de Pagelaan in Eindhoven samen met [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer]
(het hof begrijpt: aangever [slachtoffer] )twee keer naar achteren duwde. Wij hebben toen tegen hem gezegd dat wij de politie gingen bellen om hem te komen halen. Ik pakte [slachtoffer] in een houdgreep. [verdachte] tilde toen zijn benen op zodat wij hem op de grond konden leggen. [slachtoffer] verzette zich toen hevig waardoor wij gepast geweld moesten gebruiken om hem op de grond te houden.
6.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2024 voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Op de Pagelaan kwam [slachtoffer] dreigend op ons af. Hij was aan het schelden en hij was zo agressief dat wij hem hebben aangehouden, naar de grond gewerkt en in bedwang gehouden totdat de politie kwam. Medeverdachte [medeverdachte] pakte [slachtoffer] bij de armen en ik pakte hem bij de benen.

7. Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2100-2019044999-12, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , afgesloten op 28 april 2022, voor zover inhoudende:

Op 3 maart 2019 troffen wij op de Pagelaan [verdachte] en [medeverdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]) met zijn tweeën bovenop [slachtoffer] lagen en hem in bedwang hielden. [medeverdachte] had zijn arm rondom de nek van [slachtoffer] dus direct de verdachte overgenomen.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat sprake is van onvoldoende steun in de bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, inclusief enig lichamelijk letsel ten gevolge daarvan, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] hebben beetgepakt, naar de grond gewerkt en met geweld op de grond gehouden hebben. [slachtoffer] heeft hierdoor pijn en letsel opgelopen. Dat het geconstateerde letsel zou zijn ontstaan door de aanhouding door de politie, vindt geen steun in de bewijsmiddelen noch in het dossier. De politie heeft geverbaliseerd dat zij aangever direct van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben overgenomen, aangever handboeien hebben aangelegd en hem in het dienstvoertuig hebben geplaatst. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat de politie dusdanig geweld heeft moeten toepassen en dat dat het bewezenverklaarde letsel heeft veroorzaakt.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte primair aangevoerd dat hij bevoegd was om over te gaan tot een burgeraanhouding als bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering en dat er dan ook geen sprake was van openlijk geweld van de zijde van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grondslag bestond over te gaan tot aanhouding van aangever, omdat de duwen die aangever op de borst van verdachte zou hebben gegeven niet te kwalificeren is als een strafbaar feit. Verder hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet proportioneel gehandeld door het slachtoffer in bedwang te blijven houden.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat bij de Jumbo in Eindhoven een woordenwisseling is ontstaan tussen de medeverdachte [medeverdachte] – in bijzijn van de verdachte - aan de ene kant en aangever aan de andere kant. De medeverdachte en aangever kenden elkaar uit het verleden. Nadat de gemoederen waren gekalmeerd, is aangever vertrokken richting de Pagelaan. Even later zijn de verdachte en medeverdachte achter de aangever aan de Pagelaan opgelopen. Beide partijen treffen elkaar vervolgens weer waarbij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat de aangever agressief zou zijn geweest (met gebalde vuisten op de verdachte en de medeverdachte zou zijn aflopen) en de verdachte zou hebben geduwd waarop zij de aangever hebben aangehouden. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat er op het moment van aanhouding – ook als het verhaal van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wordt gevolgd - geen sprake was van een (op heterdaad ontdekt) strafbaar feit en daarmee geen sprake van een rechtmatige burgeraanhouding als bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof merkt verder nog op dat medeverdachte [medeverdachte] de aangever kende, wist waar hij woonde en de politie reeds had verwittigd. Het fysiek vastpakken en vervolgens met geweld tegen de grond werken en op de grond in bedwang houden van de aangever was, ook als de aanhouding niet in strijd met artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering zou zijn geweest, in dit verband disproportioneel.
Ten aanzien van het noodweerverweer overweegt het hof als volgt.
Voor het slagen van een beroep op noodweer vereist de wet dat de verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daartoe. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Toen partijen elkaar, na de woordenwisseling bij Jumbo, weer troffen op de Pagelaan en de aangever, aldus de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , agressief reageerde en op hen afkwam, was er naar het oordeel van het hof nog geen sprake van een onmiddellijke dreiging waartegen een verdedigingshandeling geboden was. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de aangever in z’n eentje was tegenover de verdachte en de medeverdachte. Het hof is van oordeel dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] er op dat moment voor konden en moesten kiezen om van de situatie weg te lopen. Ook toen aangever en de medeverdachte neus aan neus stonden en de verdachte, die er tussen stapte, een duw zou hebben gekregen van de aangever, was er naar het oordeel van het hof geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was. Ook op dit moment hadden de verdachte en de medeverdachte achteruit kunnen en moeten stappen en weg moeten lopen.
Het hof is tot slot van oordeel dat de situatie ná de onrechtmatige aanhouding geen beroep op noodweer kan rechtvaardigen.
Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het vijf jaar na het incident niet passend is een hogere straf op te leggen dan de politierechter.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte en de medeverdachte, werkzaam voor de buurtpreventie, hebben aangever na escalatie van een persoonlijke ruzie tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever ten onrechte met geweld aangehouden. Door zo te handelen hebben zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij bij zijn ouders woont en een WIA-uitkering ontvangt. Bij de verdachte is een hersentumor verwijderd, waarna hij de prognose heeft gekregen dat deze terug zal groeien.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij heeft de politierechter bepaald dat de verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover het bedrag door zijn medeverdachte is betaald. Voorts heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten die tot aan de datum van het vonnis zijn begroot op nihil en in de nog te maken proceskosten. Voor het overige heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. De vordering van de benadeelde partij is niet onderbouwd met stukken waaruit psychisch letsel zou blijken.
Gelet op het bewezenverklaarde letsel van de benadeelde partij ten gevolge van het handelen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en de onderbouwing door benadeelde partij daarvan is het hof van oordeel dat de benadeelde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De benadeelde heeft naast het lichamelijke letsel in zijn vordering gesteld dat zijn psychische klachten zijn verergerd. Het hof is van oordeel dat de benadeelde onvoldoende met concrete gegevens heeft onderbouwd dat hij ook ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b. Derhalve dient de vordering van de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaard te worden en kan de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de medeverdachte gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering voor het deel dat niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de
verplichtingop om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.H.C. Merkx, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp, griffier,
en op 19 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.