ECLI:NL:GHSHE:2024:1484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
20-001827-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met vooropgezet plan tot wederrechtelijke toe-eigening van gehuurde apparatuur

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 maart 2022, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte gereedschap heeft gehuurd met de intentie deze te verkopen, wat uiteindelijk ook is gebeurd. De verdachte had de apparatuur, die aan een verhuurbedrijf toebehoorde, wederrechtelijk toegeëigend en verkocht aan een ander bedrijf. Het hof oordeelde dat er sprake was van een vooropgezet plan, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte nooit de intentie hadden om de apparatuur terug te brengen. De verdediging voerde aan dat de verdachte te goeder trouw handelde, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte zich enkel had laten leiden door financieel gewin en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001827-23
Uitspraak : 6 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 19 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer 05-285115-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De politierechter heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van verduistering’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Veghel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gereedschap (waaronder een rupskruiwagen en/of een trilstamper en/of een stenen vacuüm) in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 18 maart 2022 tot en met 20 maart 2022 te Veghel en/of Boxtel en/of Nijmegen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gereedschap (waaronder een rupskruiwagen en/of een trilstamper en/of een stenen vacuüm), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten door middel van huur, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2022 te Veghel tezamen en in vereniging met een ander gereedschap (waaronder een rupskruiwagen en een trilstamper en een stenen vacuüm) dat aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte te goeder trouw heeft gehandeld en geen oogmerk had om zich de apparatuur van [benadeelde 1] wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte heeft enkel medeverdachte [medeverdachte] geholpen met een tuinklus en hij heeft op verzoek van die [medeverdachte] andere - niet goed werkende - apparatuur opgehaald en naar het bedrijf [bedrijf] in Nijmegen gebracht. De verdachte was in de veronderstelling dat de apparatuur niet dezelfde apparatuur was als de apparatuur die was gehuurd bij [benadeelde 1] , omdat op die apparatuur geen stickers van [benadeelde 1] zaten, aldus de verdediging. Evenmin had de verdachte enige vorm van opzet om de apparaten, die anders dan door een misdrijf onder hem zijn gekomen, zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verklaring van de verdachte is betrouwbaar, in tegenstelling tot de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] , die telkens wisselende en uiteenlopende verklaringen heeft afgelegd, die dan ook als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Voorts blijkt niet uit de stukken in het dossier dat er sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] om het tenlastegelegde feit te plegen. Naar de mening van de verdediging dient de verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 18 maart 2022 heeft medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact opgenomen met [benadeelde 1] met de vraag of het mogelijk was om een rupskruiwagen, een trilstamper en een stenen vacuüm te huren. Overeengekomen werd dat medeverdachte [medeverdachte] de apparatuur op 19 maart 2022 zou komen ophalen en dat deze uiterlijk 21 maart 2022 moest worden teruggebracht. De verdachte heeft (ook) op 18 maart 2022 gebeld met het bedrijf [bedrijf] en daar gevraagd of zij interesse hadden in het kopen van een rupskruiwagen, een trilstamper en een stenen vacuümzuiger. Vervolgens zijn de verdachten gezamenlijk op 19 maart 2022, omstreeks 11.30 uur, met een aanhangwagen naar het verhuurbedrijf [benadeelde 1] te Veghel gereden om de apparatuur op te halen. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte de bestuurder was van de auto met aanhangwagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de huurovereenkomst getekend en de borg betaald, waarna de verdachten gezamenlijk om 11:58 uur met de apparatuur zijn vertrokken. Diezelfde apparatuur, met dezelfde serienummers maar zonder de stickers van [benadeelde 1] , staat om 14:30 uur, slechts tweeënhalf uur later, in Nijmegen bij [bedrijf] , waar deze door de verdachte met hetzelfde voertuig en dezelfde aanhangwagen zijn afgeleverd en door hem zijn verkocht. [bedrijf] heeft deze goederen gekocht voor een geldbedrag van €4.000,-. Hierna heeft medeverdachte [medeverdachte] bij [benadeelde 1] gemeld dat de apparaten waren gestolen en daarna bij de politie aangifte gedaan van diefstal van de door beiden gehuurde en door verdachte verkochte apparatuur.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op 19 maart 2022 samen met medeverdachte [medeverdachte] naar het verhuurbedrijf te Veghel is gereden en daar de gehuurde apparaten heeft meegenomen. Vervolgens is hij in de middag bij [bedrijf] in Nijmegen geweest, alwaar het bedrijf €4.000,- heeft betaald voor de afgeleverde apparatuur.
Van diefstal is sprake als de verdachte een goed met het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening wegneemt. Dat oogmerk dient hij (reeds) ten tijde van het wegnemen te hebben. Van verduistering is sprake als de verdachte het goed anders dan door misdrijf onder zich heeft en dit goed zich wederrechtelijk toe-eigent. Voor de beoordeling van de betekenis die aan de handelingen van de verdachten moeten worden gegeven – met het oog op de strafrechtelijke waardering van die handelingen – zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
Het hof overweegt daartoe het navolgende.
Het hof is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat de verdachten nooit de werkelijke intentie hebben gehad om de apparatuur te huren, deze – tijdelijk – onder zich te houden en uiteindelijk terug te brengen, maar dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om de apparatuur door te verkopen voor geld. Dat vooropgezet plan, gericht op het toe-eigenen van de producten, blijkt immers uit de omstandigheden dat – voorafgaand aan de huur en verkoop van die apparatuur – door medeverdachte [medeverdachte] contact is opgenomen met [benadeelde 1] voor de huur van de apparatuur en door de verdachte nog diezelfde dag naar [bedrijf] is gebeld voor de verkoop van de apparatuur, waarbij door de verdachte precies die apparaten werden genoemd (een rupskruiwagen, een trilstamper en een stenen vacuümzuiger) als de apparaten die de volgende dag bij [benadeelde 1] werden gehuurd. Daarnaast wijst het hof in dit verband op het zeer korte tijdsverloop tussen het huren van de apparatuur en het doorverkopen van deze goederen aan [bedrijf] . Gelet op die feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] op voorhand het plan hebben gehad om zich de apparatuur wederrechtelijk toe te eigenen en door te verkopen, waarbij zij die apparatuur nooit rechtmatig onder zich hebben gehad. Integendeel, zij hebben die apparatuur opgehaald met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Vervolgens heeft de medeverdachte [medeverdachte] de apparatuur als gestolen opgegeven bij de verhuurder en daarvan aangifte gedaan bij de politie.
Voorts is het hof is van oordeel dat op grond van de voorgenoemde feiten en omstandigheden sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Immers hebben de verdachten, voorafgaand aan de huur en verkoop van die apparatuur, telefonisch contact opgenomen met [benadeelde 1] en [bedrijf] . Vervolgens zijn zij gezamenlijk op 19 maart 2022 naar Veghel gereden, waarna medeverdachte [medeverdachte] de huurovereenkomst heeft getekend en de borg heeft betaald en de verdachte de goederen in een aanhangwagen heeft vervoerd en deze heeft doorverkocht aan een ander bedrijf. Om een en ander te verhullen is vervolgens door medeverdachte [medeverdachte] aangifte gedaan van diefstal van de door hen gehuurde apparaten. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van diefstal bewezen. De verklaring van de verdachte dat hij te goeder trouw handelde en niet wist dat de apparatuur die hij verkocht aan [bedrijf] dezelfde apparatuur betrof als de apparatuur van [benadeelde 1] , kennelijk omdat zich op de apparatuur geen stickers van [benadeelde 1] bevonden, schuift het hof, gelet op het hiervoor overwogene, als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Die verklaring vindt op geen enkele wijze steun in het dossier en is evenmin met concrete en verifieerbare informatie onderbouwd.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om te volstaan met een taakstraf van niet meer dan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daartoe is aangevoerd dat het hof in strafmatigende zin rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel indien aan de verdachte dezelfde straf wordt opgelegd als aan de medeverdachte [medeverdachte] , omdat de medeverdachte tevens wordt veroordeeld voor het doen van de valse aangifte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan diefstal van drie dure machines bij [benadeelde 1] , door deze met een vooropgezet plan te huren en door te verkopen voor geld. In het algemeen geldt voor diefstallen dat deze schade teweeg brengen aan de eigenaar van de weggenomen goederen en overlast en ergernis veroorzaken bij de gedupeerden. Door zijn handelswijze heeft de verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. De verdachte heeft voor die gevolgen kennelijk geen oog gehad en zich slechts laten leiden door eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2023, waaruit blijkt dat aan de verdachte als minderjarige een transactie voor een soortgelijk delict is opgelegd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij arbeidsongeschikt is verklaard, een WIA-uitkering ontvangt, vader is van drie kinderen en zelfstandig woont in een eigen huurwoning.
Alle omstandigheden afwegende is het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om een lagere straf aan de verdachte op te leggen, zoals door de raadsvrouw is verzocht, ten opzichte van de medeverdachte. Het hof is van oordeel dat het doen van de valse aangifte door de medeverdachte een noodzakelijk sluitstuk van de gepleegde diefstal was om de waarheid te bemantelen en dat de diefstal daarvan niet valt los te koppelen. De valse aangifte komt naar het oordeel van het hof als onderdeel van het vooropgezette plan tot het plegen van de diefstal in die zin net zo goed voor rekening van de verdachte, zodat bij een gelijke strafoplegging geen sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp en mr. EC.M. van der Valk, griffiers,
en op 6 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.