ECLI:NL:GHSHE:2024:1479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
20-003179-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde straf en beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen in een strafzaak van meerdere diefstallen van brandstof en kentekenplaten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 november 2023. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor meerdere diefstallen van brandstof en kentekenplaten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte is nu veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank had eerder de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft deze vorderingen opnieuw beoordeeld. De benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 3] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij niet konden aantonen dat zij bevoegd waren om de vorderingen in te dienen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van de slachtoffers, ter compensatie van de materiële schade die door de diefstallen is veroorzaakt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 310.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003179-23
Uitspraak : 23 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 november 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-191594-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat telkens gekwalificeerd als ‘diefstal, meermalen gepleegd’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is door de rechtbank integraal toegewezen tot het bedrag van € 35,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1] is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 380,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
Tot slot is door de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen pet de teruggave aan de verdachte gelast en ten aanzien van de inbeslaggenomen kentekenplaten de teruggave aan de rechthebbenden gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Door de raadsman van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 27 november 2023 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, namelijk voor wat betreft de diefstal van een hoeveelheid brandstof op 21 oktober 2022 te Panningen, gemeente Peel en Maas. Het hof is van oordeel dat dit een beschermde deelvrijspraak is.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover het tegen de hiervoor bedoelde beschermde deelvrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de twee vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 3] en de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] . In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de rechtbank, dus voor zover die zien op de straf en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , in hun geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in een periode van drie maanden schuldig heeft gemaakt aan twaalf diefstallen van brandstof, waarbij de verdachte niet alleen de door hem gebruikte auto heeft getankt, maar ook grotere hoeveelheden brandstof heeft weggenomen door jerrycans welke zich in de auto bevonden te vullen met brandstof.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zes diefstallen van kentekenplaten, welke hij bij een aantal van de hiervoor bedoelde brandstofdiefstallen heeft gebruikt. Door aldus te handelen heeft de verdachte de vaststelling van zijn identiteit en daarmee de verhaalsmogelijkheden voor de benadeelde pomphouders, alsmede de opsporing van de door hem gepleegde strafbare feiten, bemoeilijkt.
Dergelijke diefstallen veroorzaken niet alleen materiële schade, maar zorgen eveneens voor overlast en ergernis. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Uit voornoemd uittreksel volgt dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat hij twee dochters heeft, dat hij zijn leven wil beteren en dat hij, zodra hij op vrije voeten is, weer wil gaan werken als stukadoor.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Door de heer [aangever 1] is namens de benadeelde partij [benadeelde 4] in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 380,01, bestaande uit materiële schade. Voorts is in eerste aanleg een bedrag van € 50,- aan proceskosten (bestaande uit administratiekosten) gevorderd.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 380,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De gevorderde proceskosten zijn door de rechtbank afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
De onderhavige vordering tot schadevergoeding is blijkens het voegingsformulier en de toelichting daarop namens [benadeelde 4] ingediend door [aangever 1] . Het hof heeft geconstateerd dat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht van de directie/het bestuur waaruit blijkt dat [aangever 1] [benadeelde 4] mag vertegenwoordigen, ontbreekt. Het alsnog gelegenheid bieden aan de benadeelde partij om hierover nadere informatie te overleggen zou naar het oordeel van hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daarom zal het hof de vordering
niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft tevens gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit € 50,00 administratiekosten. De benadeelde partij heeft deze kosten niet onderbouwd en is evenmin ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om toe te lichten waaruit deze kosten bestaan. Naar het oordeel van het hof komen deze kosten dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten dragen.
Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Door [aangever 2] is namens de benadeelde partij [benadeelde 3] in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 32,00, bestaande uit materiële schade. Deze vordering tot schadevergoeding heeft betrekking op de diefstal op 1 november 2022 te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, van een hoeveelheid brandstof, te weten 15 liter.
Voorts is door [aangever 2] namens de benadeelde partij [benadeelde 3] in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 25,00, bestaande uit materiële schade. Deze vordering tot schadevergoeding heeft betrekking op de diefstal op 4 augustus 2022 te Tegelen, gemeente Venlo, van een hoeveelheid brandstof, te weten 11,12 liter.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in beide vorderingen, omdat uit de stukken niet blijkt dat [aangever 2] bevoegd was om [benadeelde 3] te vertegenwoordigen, nu een uittreksel van de Kamer van Koophandel en/of een volmacht ontbreekt.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
De onderhavige vorderingen tot schadevergoeding zijn blijkens de voegingsformulieren en de toelichting daarop namens [benadeelde 3] ingediend door [aangever 2] . Het hof heeft geconstateerd dat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht van de directie/het bestuur waaruit blijkt dat [aangever 2] [benadeelde 3] mag vertegenwoordigen, ontbreekt. Het alsnog gelegenheid bieden aan de benadeelde partij om hierover nadere informatie te overleggen zou naar het oordeel van hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daarom zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof zal bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen proceskosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregelen
Het hof heeft hiervoor overwogen dat de slachtoffers [benadeelde 4] en [benadeelde 3] niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
Dat laat echter onverlet dat het hof (ambtshalve) op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting tot betaling van een schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden kan opleggen ten behoeve van een slachtoffer. De schadevergoedingsmaatregel is immers een strafrechtelijke sanctie die los van de beslissing in een voegingsprocedure kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt.
Het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat de verdachte jegens de slachtoffers [benadeelde 4] en [benadeelde 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 2 aan hen is toegebracht. Dat door verdachtes handelen rechtstreekse schade is toegebracht, is ook niet betwist.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om ten behoeve van de slachtoffers telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen.
Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] zal het hof aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 380,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 25,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal het hof ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 30,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Zoals uit het hiervoor onder het kopje ‘Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 3] ’ overwogene blijkt, is een bedrag van € 32,00 gevorderd. Uit de namens het slachtoffer gedane aangifte en de daarbij gevoegde klantenbon volgt echter dat de weggenomen brandstof een waarde had van € 30,44. Gelet hierop zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 30,44.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beschermde deelvrijspraak van de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal van een hoeveelheid brandstof op 21 oktober 2022 te Panningen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [aangever 1] en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 4] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4], ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 380,01 (driehonderdtachtig euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 7 (zeven) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 3]ten bedrage van € 32,00 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 3] en de verdachte ten aanzien van deze vordering ieder hun eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3]., ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30,44 (dertig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 3]ten bedrage van € 25,00 niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ten aanzien van deze vordering ieder hun eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3], ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25,00 (vijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 23 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.