[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres 1] .
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (130 microgram en 42 microgram)’ (feit 1) veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis. Ter zake van ‘overtreding van het bepaalde bij artikel 83 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990’ (feit 2) heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis. Voor beide boetes is bepaald dat deze betaald mogen worden in respectievelijk vier en drie maandelijkse termijnen van elk
€ 100,00. De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-107830-18) van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken is door de politierechter afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde en de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 300,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer
02-107830-18 zal toewijzen.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. In geval van oplegging van een geldboete is verzocht om de verdachte termijnbetalingen toe te staan. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 02-107830-18 opgelegde voorwaardelijke straf heeft de raadsman primair bepleit dat deze dient te worden afgewezen, subsidiair dat deze dient te worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 28 uren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd reeds omdat het hof niet beschikt over een door de politierechter en griffier opgemaakt en ondertekend proces-verbaal waarin het mondeling vonnis is aangetekend en daarmee de politierechter wordt geacht te hebben volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof is gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts is het vonnis waarvan beroep niet te verenigen met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 januari 2019 te Tilburg een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een of meer in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als groep als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stof(fen) vermelde meetbare stoffen 130 microgram amfetamine per liter bloed en 42 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof(fen) of groep van stoffen vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 2 januari 2019 te Tilburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Componistenlaan, als weggebruiker niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant met daarin in rode letters de woorden "stop" of "stop politie".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 januari 2019 te Tilburg een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als groep als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen 130 microgram amfetamine per liter bloed en 42 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stoffen of groep van stoffen vermelde grenswaarde;
2.
hij op 2 januari 2019 te Tilburg op de Componistenlaan als weggebruiker niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden "stop politie".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Groene Beemden, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2019001282, gesloten d.d. 20 februari 2019, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 51. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2019, dossierpagina’s 8 tot en met 10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 2 januari 2018
(het hof begrijpt: 2019)omstreeks 02.10 uur was ik belast met de incidentenafhandeling in het district Hart van Brabant, team Groene Beemden. Ik reed in een opvallend dienstvoertuig.
Op bovengenoemd tijdstip reed ik stapvoets ten behoeve van mijn surveillanceronde in Tilburg. Ik zag op de Stokhasseltlaan in Tilburg een personenauto midden op de weg stil staan. Dit trok mijn aandacht omdat het op dat tijdstip zeer ongebruikelijk is om stil te staan midden op de weg. In de omgeving zag ik geen andere auto’s, fietsers of voetgangers. De afstand tussen mij en het betreffende voertuig was ongeveer 20 tot 30 meter. Ik kon het voertuig goed zien, omdat er vrij zicht tussen ons was. Hierdoor heeft de bestuurder ook een goede zichtbaarheid gehad op mijn politievoertuig.
Vervolgens zag ik dat het voertuig plots met hoge snelheid wegreed in de richting van de Vlashoflaan in Tilburg. Ik hoorde daarbij het voertuig snel accelereren. Ik zag dat een achterlicht van dit voertuig defect was. Ik zag dat het voertuig een roodkleurige Renault Mégane betrof. Ik wilde de bestuurder van de Renault controleren. Ik reed in de richting van de Vlashoflaan om daar de Stokhasseltlaan op te rijden. Ik moest hiervoor snel accelereren en het gaspedaal diep indrukken. Ik was genoodzaakt om over het gras te rijden en hierdoor een stuk af te snijden om de Renault bij te houden.
Toen ik op de kruising Vlashoflaan met Stokhasseltlaan in Tilburg reed, zag ik dat de Renault rechtsaf de Componistenlaan in reed. Ik moest moeite doen om de Renault in mijn zicht te houden ondanks dat ik al met hoge snelheid reed. Ik schatte mijn snelheid rond de 80 kilometer per uur. Ik zag verder geen andere auto’s, fietsers of voetgangers in de omgeving. De afstand tussen mij en dit voertuig was op dat moment tussen de 80 en 100 meter.
Ik kon duidelijk zien dat de Renault met hoge snelheid reed. Ik gaf direct aan het begin van de Componistenlaan een stopteken middels het op het politievoertuig aangebrachte verlichte transparant in combinatie met de blauwe zwaailampen. Ik zag dat de blauwe verlichting weerkaatste op de straat en omliggende woningen. Om de Renault bij te houden moest ik mijn gaspedaal maximaal ingedrukt blijven houden. Het voertuig was binnen enkele seconden al op de helft van de Componistenlaan. Ik zag dat de afstand niet kleiner werd en bleef hierdoor mijn gaspedaal diep ingedrukt houden. Ik hoorde ook dat mijn voertuig hard bleef accelereren. Ik zag dat er geen ander voertuig voor mij reed dan het voertuig aan welke ik dit stopteken gaf. Ik zag dat de Renault nog steeds met hoge snelheid door bleef rijden ondanks mijn gegeven stopteken. Aan het einde van de Componistenlaan zag ik dat de remverlichting van de Renault aan ging en zag ik dat hij een plotselinge stuurbeweging naar links maakte. Ik weet dat ter hoogte van die plek de kruising Componistenlaan met de Puccinistraat in Tilburg is. Ik kreeg hierdoor het gevoel dat het voertuig de Puccinistraat in wilde rijden. Ik zag dat het voertuig onverwachts nagenoeg tot stilstand kwam en dwars op de Componistenlaan stil kwam te staan. Ik merkte dat mijn voertuig niet snel genoeg in snelheid minderde en kon een aanrijding met de Renault niet voorkomen. Ik stapte uit mijn voertuig en zag dat tegelijkertijd één man uit de bestuurderszijde van de Renault stapte. Ik liep naar de man toe. Hierop vorderde ik vervolgens zijn rijbewijs dat hij mij overhandigde. Middels zijn rijbewijs gaf hij op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1976. Ik keek naar mijn politievoertuig en zag dat de blauwe zwaailampen en het politietransparant met ‘stop politie’ beide volledig zichtbaar waren en goed functioneerden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2019, dossierpagina 29, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 2 januari 2019 was ik werkzaam binnen het district Hart van Brabant en belast met de incidentenafhandeling. Omstreeks 02.30 uur kwam ik ter plaatse bij een materiële aanrijding op de Componistenlaan, waar politieambtenaar [verbalisant 2] met een politievoertuig bij was betrokken. Ter plaatse kreeg ik van politieambtenaar [verbalisant 3] het rijbewijs van de andere betrokken bestuurder overhandigd. Ik zag dat het ging om [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] . Ik kreeg tevens van deze politieambtenaar een klein gripzakje met daarin een pilletje overhandigd. Ik hoorde dat dit pilletje was aangetroffen in het voertuig van meneer [verdachte] . Dit betrof een rode Renault Mégane, voorzien van kenteken [kenteken] . Vanuit de plaats van het ongeval bracht ik politieambtenaar [verbalisant 2] en de andere betrokken bestuurder, [verdachte] , naar het politiebureau aan [adres 2] . In verband met de aangetroffen pil bij meneer [verdachte] vorderde ik om 03.05 uur zijn medewerking aan een speekseltest. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor amfetamine, namelijk ‘AMP’. Ik schakelde vervolgens via het operationeel centrum een GGD-arts in, ten behoeve van de bloedafname. Ik zag dat GGD-arts [arts] om 03.59 uur, met toestemming van de verdachte, bloed bij de verdachte afnam.
3.
Een geschrift, te weten een door verbalisant [verbalisant 1] en arts [arts] ingevulde en ondertekende aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed, d.d. 2 januari 2019, dossierpagina 38, voor zover inhoudende:
Identiteitszegel Analyse: TAAX5461NL,
Naam: [verdachte]
4.
Het rapport ‘Drugs in het verkeer’ d.d. 28 januari 2019, dossierpagina’s 39 tot en met 42, opgesteld door [deskundige 1] , expert toxicoloog, werkzaam als deskundige bij Eurofins Forensics, voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal:
SIN
Omschrijving
TAAX5461NL
Bloed van [verdachte]
De eindresultaten van de analyse van de meetbare aangewezen stoffen (Wegenverkeerswet 1994, art. 8 lid 5), na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, staan in onderstaande tabel.
De eindresultaten zijn gecorrigeerd voor een wettelijke correctie-aftrek van 30%.
De eindresultaten zijn afgerond tot op twee significante cijfers.
Tabel resultanten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresulataat in bloed met TAAX5461NL
Rapportage eenheid
Amfetamine
Amfetamine
50
25
130
Microgram per liter
MDMA
MDMA
50
25
42
Microgram per liter
Groep amfetamine-achtigen
*
50
172
Microgram per liter
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde op basis van het nagekomen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 4 mei 2023, nu niet kan worden vastgesteld of verdachte ten tijde van het voorval wel of niet rijvaardig was en omdat de gemeten concentratie amfetamine van 130 microgram per liter bloed geheel kan worden verklaard door therapeutisch gebruik. De raadsman heeft ter terechtzitting eveneens vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte het stopteken van de politie niet heeft gezien en dat aldus niet kan worden gezegd dat de verdachte het stopteken heeft genegeerd.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feit onder 1 overweegt het hof als volgt.
Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van het door de raadsman aangehaalde NFI-rapport op voorhand laten weten dat tot vrijspraak te zullen rekwireren voor het eerste tenlastegelegde feit. De advocaat-generaal die tijdens de behandeling ter terechtzitting van 18 december 2023 het Openbaar Ministerie vertegenwoordigde, heeft, geconfronteerd met deze toezegging, eveneens tot vrijspraak gerekwireerd.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat feit 1 wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte als bestuurder van een auto deelnam aan het verkeer nadat hij de bewezenverklaarde mix van stoffen had gebruikt en de gemeten concentraties van deze stoffen boven de grenswaarden liggen. Daarbij betrekt het hof nog in het bijzonder, gelet op het door de verdachte ingenomen standpunt ten overstaan van de psychiater bij gelegenheid van zijn CBR-rijbewijskeuring in 2019 dat hij geen MDMA heeft gebruikt en er MDMA in zijn medicatie zou zitten, hetgeen het NFI heeft gerapporteerd. Immers, volgens het in hoger beroep opgestelde deskundigenrapport van het NFI 'Consult naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet' d.d. 4 mei 2023, opgemaakt door [deskundige 2] , apotheker-toxicoloog, heeft MDMA geen kruisovergevoeligheid met andere amfetaminen en kan als zodanig de aanwezigheid van MDMA in het bloed van verdachte uitsluitend worden verklaard door inname/toediening van deze stof (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een XTC-tablet). Mede gelet hierop acht het hof dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feit onder 2 overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat, ingevolge het tweede lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, door de rechter kan worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zag dat een personenauto, naar later bleek de door de verdachte bestuurde rode Renault Mégane, midden op de weg stilstond. Aangezien dit, gelet op het tijdstip en de plek waar de auto stilstond, zeer ongebruikelijk was, trok de auto de aandacht van verbalisant [verbalisant 2] . Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de auto, waarvan een achterlicht defect was, plots met hoge snelheid wegreed. Verbalisant [verbalisant 2] is, eveneens met hoge snelheid, achter de auto aan gereden en heeft aan het begin van de Componistenlaan, toen de achtervolging al enige tijd aan de gang was, een stopteken gegeven middels het verlichte transparant op zijn dienstauto, in combinatie met de blauwe zwaailampen. Ook nadat verbalisant [verbalisant 2] het transparant en de zwaailampen had aangezet bleef de bestuurder met hoge snelheid doorrijden.
Het hof leidt uit het voornoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 2 januari 2019 af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft gezien dat er een politieauto achter hem aan reed. Gelet op het rijgedrag van de verdachte acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet had gezien dat de politie hem een stopteken gaf, niet geloofwaardig. Daartoe wijst het hof in het bijzonder op de omstandigheid dat de verdachte als bestuurder van de Renault Mégan plots - nadat hij eerst zonder reden midden in de nacht midden op straat stilstond -, toen het als zodanig herkenbare politievoertuig met daarin verbalisant [verbalisant 2] eraan kwam, met hoge snelheid wegreed. Toen hij dit deed waren er geen andere verkeersdeelnemers aanwezig. De aanleiding om met hoge snelheid weg te rijden was naar het oordeel van het hof aldus gelegen in de omstandigheid dat de verdachte de politieauto zag en hij trachtte - om hem moverende redenen - aan de politie (en een controle) te ontkomen. Dit oordeel vindt steun in de omstandigheid dat de verdachte de hoge snelheid bleef continueren en bovendien op de Componistenlaan een plotselinge stuurbeweging naar links maakte om een zijstraat in te rijden, hetgeen er volgens het hof op wijst dat de verdachte uit de greep van de politie wilde blijven en zich om die reden, naar mag worden aangenomen, gedurende de rit ervan bleef vergewissen of de politieauto achter hem reed. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het midden in de nacht was, het stoptransparant en de blauwe zwaailampen vanaf het inrijden van de Componistenlaan aan stonden, deze zwaailampen zichtbaar weerkaatsten op de straat en de woningen, en (derhalve) goed functioneerden is het hof van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft gezien dat hem een stopteken werd gegeven, waaraan hij niet heeft voldaan.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (172 microgram).
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van het bepaalde bij artikel 83 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte aldus schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde, gelet op het feit dat de verdachte zijn rijbewijs een tijd kwijt is geweest en de verdachte ten gevolge van de botsing tussen zijn voertuig en het voertuig van verbalisant [verbalisant 2] tot op heden lichamelijke en psychische klachten ervaart, een grote impact op de verdachte heeft gehad.
Indien het hof een geldboete overweegt heeft de raadsman verzocht te bepalen dat deze in termijnen mag worden betaald door de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij een personenauto heeft bestuurd na gebruik van amfetamine en MDMA, hetgeen verboden is. Het is algemeen bekend dat het gebruik van (een cocktail van) dergelijk middelen een negatieve invloed kan hebben op de rijvaardigheid en ook in dit geval is reeds de gemeten concentratie amfetamine
- na correctie - van 130 microgram in algemene zin een concentratie waarbij de rijvaardigheid bij een gemiddelde gebruiker waarschijnlijk negatief is beïnvloed, nog daargelaten de combinatie met de aangetroffen MDMA in zijn bloed. Door onder invloed van amfetamine én MDMA als bewezenverklaard een personenauto te besturen, heeft de verdachte het risico genomen niet alleen zijn eigen veiligheid in gevaar te brengen, maar ook die van overige verkeersdeelnemers. Het feit dat uit het NFI-rapport volgt dat op basis van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek geen uitspraak kan worden gedaan of verdachte ten tijde van het voorval wel of niet rijvaardig was, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Ten laste van de verdachte is voorts bewezenverklaard dat hij een stopteken van een politieambtenaar heeft genegeerd. De verdachte is met hoge snelheid weggereden en heeft zo getracht aan (een controle door) de politie te ontkomen. Uiteindelijk heeft de achtervolging geresulteerd in een aanrijding van het plots stilstaande voertuig van de verdachte door het politievoertuig. De verdachte heeft er door te handelen als bewezen is verklaard blijk van gegeven zich niets aan te trekken van aanwijzingen gegeven door het bevoegd gezag. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor een soortgelijk feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde feit 1 is het hof van oordeel dat naar aanleiding van de geschetste gang van zaken en het mogelijk zijdens het Openbaar Ministerie opgewekte vertrouwen alsmede in ogenschouw genomen dat de aangetroffen concentratie MDMA in het bloed van de verdachte - na correctie - door het NFI is geduid als een lage concentratie hiervoor in dit geval geen straf dient te worden opgelegd. Het hof zal ten aanzien van dit feit dan ook toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het tweede bewezenverklaarde feit kunnen naar het oordeel van het hof de in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, echter niet leiden tot toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende acht het hof een geldboete ter hoogte van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, waarvan € 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Gelet op die draagkracht ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de ter zake van feit 2 op te leggen geldboete kan worden voldaan in 3 maandelijkse termijnen van elk € 50,00.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is de redelijke termijn op 18 februari 2019 aangevangen met het verhoor van de verdachte bij de politie. De politierechter heeft op 13 juli 2020 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van - in dit geval - twee jaar bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
Namens de verdachte is op 27 juli 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 17 januari 2024. In hoger beroep is derhalve sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen - in dit geval eveneens - twee jaar na het instellen van hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ongeveer 1 jaar en 6 maanden.
Gelet op de hoogte van de geldboete die het hof aan de verdachte zal opleggen wordt er geen strafvermindering toegepast. Het hof volstaat met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 25 september 2018 onder parketnummer 02-107830-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Het hof ziet echter, evenals de raadsman, reden om deze gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze gevangenisstraf omgezet dient te worden conform de LOVS-oriëntatiepunten ter zake van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf aldus omzetten in een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 2 weken hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 83 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.