ECLI:NL:GHSHE:2024:144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.318.472_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volledige ontbinding van overeenkomst van aanneming van werk en terugbetaling van betaalde bedragen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Flaxfield Artitecture B.V. over de ontbinding van een overeenkomst van aanneming van werk. [appellant] had Flaxfield ingehuurd om een houten sierrand om zijn jacuzzi aan te leggen. Na de levering van het hout heeft Flaxfield echter geweigerd om de werkzaamheden uit te voeren. [appellant] heeft hierop de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert terugbetaling van het betaalde bedrag voor het hout. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst slechts gedeeltelijk was ontbonden en dat Flaxfield het betaalde bedrag niet hoefde terug te betalen. [appellant] ging in hoger beroep.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat Flaxfield tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door het werk niet af te maken. Het hof oordeelt dat de overeenkomst volledig is ontbonden, waardoor Flaxfield verplicht is het door [appellant] betaalde bedrag terug te betalen. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] toe en vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter. Flaxfield wordt ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.318.472/01
arrest van 23 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
Flaxfield Artitecture B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Flaxfield,
advocaat: mr. M. de Jong te Kerkdriel,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 14 september 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en Flaxfield als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9737957 CV EXPL 22-731)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met een productie;
  • de memorie van grieven met een productie en gewijzigde eis;
  • de memorie van antwoord met twee producties;
  • de mondelinge behandeling op 19 december 2023, waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd;
  • de bij brief van 15 december 2023 door [appellant] toegezonden productie, die [appellant] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van de zaak en de beslissing
3.1.
Deze zaak gaat over het volgende. [appellant] en Flaxfield hebben een overeenkomst gesloten, waarbij Flaxfield zich – tegen betaling door [appellant] – heeft verbonden om hout te leveren en daarvan een houten sierrand aan te leggen om de jacuzzi van [appellant] . Het hout is door Flaxfield geleverd en door [appellant] betaald, waarna Flaxfield heeft aangegeven de overeenkomst niet verder te zullen uitvoeren en dus geen werkzaamheden aan de jacuzzirand te zullen verrichten. [appellant] heeft hierna de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In deze procedure vordert [appellant] een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden en vordert hij teruggave van het voor het hout betaalde bedrag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst slechts gedeeltelijk ontbonden is en dat Flaxfield het voor het hout betaalde bedrag niet hoeft terug te betalen. [appellant] is het daarmee niet eens.
3.1.1.
Het hof komt tot het oordeel dat de overeenkomst volledig is ontbonden, zodat Flaxfield het door [appellant] betaalde bedrag moet terugbetalen.
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
Flaxfield exploiteert een onderneming in het ontwerpen van exclusieve interieurs en exterieurs.
3.2.2.
Bij e-mail van 27 september 2021 heeft [appellant] zijn akkoord gegeven op het plaatsen van een houten vlonderrand om zijn jacuzzi door Flaxfield voor de prijs van € 4.208,20 (exclusief btw) aan materiaal en een bedrag van € 3.987,00 (exclusief btw) aan arbeidskosten, zoals weergegeven in de offerte bij e-mail van Flaxfield van 18 september 2021.
3.2.3.
Op 28 september 2021 heeft Flaxfield een factuur van een bedrag van € 5.091,92 (inclusief btw) met betrekking tot het materiaal aan [appellant] toegestuurd.
3.2.4.
Bij e-mail van 12 oktober 2021 heeft Flaxfield aan [appellant] bericht dat de betaling van de factuur is ontvangen.
3.2.5.
Het hout voor het werk is op 14 december 2021 bij [appellant] geleverd.
3.2.6.
Op 1 januari 2022 heeft Flaxfield telefonisch aan [appellant] bericht niet tot verdere uitvoering van het werk over te gaan.
3.2.7.
Bij brief van zijn advocaat van 18 januari 2022 heeft [appellant] de overeenkomst tussen partijen ontbonden.
De procedure bij de kantonrechter
3.3.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg – samengevat – een verklaring voor recht dat de overeenkomst per 18 januari 2022 is vernietigd en veroordeling van Flaxfield om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 5.858,20 (het betaalde factuurbedrag voor het hout (inclusief btw) ad € 5.091,92, vermeerderd met rente tot en met 3 februari 2022 ad € 4,46, buitengerechtelijke kosten ad € 629,60 en btw over de buitengerechtelijke kosten ad € 132,22), vermeerderd met verdere rente en kosten.
3.3.1.
[appellant] legt, kort samengevat, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Door te weigeren het werk verder uit te voeren, is Flaxfield tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [appellant] was daarom gerechtigd de overeenkomst te ontbinden. Als gevolg van de ontbinding dient Flaxfield het voor het hout betaalde factuurbedrag van € 5.091,92 (vermeerderd met de genoemde rente en kosten) aan hem (terug) te betalen.
3.3.2.
Flaxfield heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.3.
Flaxfield heeft gesteld dat tussen hem en [appellant] een provisieafspraak is gesloten op grond waarvan Flaxfield een (restant)bedrag van € 2.500,-- toekomt. In reconventie heeft zij betaling van dit bedrag gevorderd. [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld dat Flaxfield niet gerechtigd was de overeenkomst te beëindigen, zodat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door het werk niet uit te voeren. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] slechts gerechtigd was de overeenkomst gedeeltelijk – dat wil zeggen met betrekking tot het nog niet verrichte deel van de overeenkomst – te ontbinden. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering tot terugbetaling van het voor het hout betaalde bedrag afgewezen. Nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst (gedeeltelijk) is ontbonden, maar niet vernietigd zoals door [appellant] gevorderd, heeft de kantonrechter ook de gevorderde verklaring voor recht afgewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld, die op nihil zijn gesteld.
In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat Flaxfield de onderneming van [appellant] had moeten aanspreken in plaats van [appellant] in privé en heeft de vorderingen afgewezen. Flaxfield is in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
De vorderingen en de procedure in hoger beroep
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep – samengevat – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen Flaxfield en [appellant] in zijn geheel is ontbonden;
- Flaxfield zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.858,20, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom van € 5.091,92 vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
- met veroordeling van Flaxfield in de kosten van beide instanties.
3.5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep nog gevorderd dat het hof Flaxfield niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen in reconventie, althans deze zal afwijzen. Het hof overweegt dat Flaxfield geen (incidenteel) appel heeft ingesteld. Daarmee maakt de afwijzing van de vorderingen van Flaxfield in reconventie geen onderdeel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep. Het hof laat hetgeen [appellant] in hoger beroep vordert ten aanzien van de reconventionele vorderingen van Flaxfield dan ook buiten beschouwing. Aan de orde in hoger beroep is, naar het hof begrijpt, uitsluitend het bestreden vonnis voor zover gewezen in conventie.
3.5.2.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd.
Met de eerste grief stelt [appellant] zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de tekortkoming van Flaxfield niet de volledige de ontbinding rechtvaardigt: Flaxfield heeft daarop geen beroep gedaan en de kantonrechter had dit volgens [appellant] niet ambtshalve mogen oordelen.
Met de tweede grief richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat volledige ontbinding niet is gerechtvaardigd, omdat het geleverde materiaal (hout) al op maat was gemaakt.
Met de derde grief betoogt [appellant] , zo heeft hij ter mondelinge behandeling bij het hof toegelicht, dat de kantonrechter Flaxfield – ook bij afwijzing van de vorderingen van [appellant] – in de proceskosten in conventie had moeten veroordelen, omdat Flaxfield heeft geweigerd voorafgaand aan de procedure zijn verweren kenbaar te maken en daarmee een regeling in der minne heeft gefrustreerd, zodat [appellant] genoodzaakt was kosten te maken om Flaxfield te dagvaarden.
Bespreking van de grieven
3.6.
Het hof ziet aanleiding om grief I en II gezamenlijk te behandelen. In het licht van de in eerste aanleg ingenomen stellingen en het tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter en bij het hof verhandelde begrijpt het hof deze grieven aldus, dat deze ertoe strekken dat het hof zal oordelen dat de overeenkomst volledig is ontbonden en de vorderingen van [appellant] integraal zullen worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat grieven I en II slagen. Het volgende is daartoe redengevend.
3.7.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk en heeft deze overeenkomst gedeeltelijk ontbonden verklaard, namelijk voor wat betreft de nog te verrichten werkzaamheden aan de sierrand van de jacuzzi, en de overeenkomst in stand gelaten voor het overige, namelijk de levering en betaling van het hout. Desgevraagd ter mondelinge behandeling bij het hof hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat er tussen hen sprake is van één overeenkomst van aanneming van werk, en niet van twee afzonderlijke overeenkomsten (enerzijds de koop van het materiaal en anderzijds het tot stand brengen van het werk). In navolging daarvan neemt ook het hof tot uitgangspunt dat sprake is van één overeenkomst.
3.8.
Als gesteld en niet betwist, dan wel erkend, staat tussen partijen het volgende vast:
- het materiaal is geleverd en [appellant] heeft de factuur correct voldaan;
- Flaxfield heeft, zonder rechtsgrond, geweigerd het werk verder af te maken;
- Flaxfield is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen;
- [appellant] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk volledig ontbonden.
Ter nadere toelichting op het bovenstaande merkt het hof op dat ter mondelinge behandeling in hoger beroep zijdens Flaxfield is erkend dat [appellant] niet is tekortgeschoten en dat Flaxfield zonder geldige juridische reden heeft geweigerd het werk af te maken en is tekortgeschoten.
3.9.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In artikel 6:265 lid 1 BW brengen de hoofdregel en de tenzij-bepaling tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW mee dat de schuldeiser – hier: [appellant] – moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar – hier: Flaxfield –, en dat het aan de schuldenaar (Flaxfield dus) is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Ten slotte heeft de Hoge Raad opgemerkt dat in het kader van artikel 6:265 lid 1 BW reeds alle omstandigheden van het geval verdisconteerd kunnen worden, met name ook met betrekking tot de toepassing van de tenzij-bepaling (die ook zelf op de redelijkheid en billijkheid gebaseerd is), en dat om die reden daarnaast weinig behoefte bestaat aan en dus weinig ruimte overblijft voor een daarvan te onderscheiden werking van de redelijkheid en billijkheid (zie voor het voorgaande HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
3.10.
In de in 3.8. genoemde omstandigheden is er naar het oordeel van het hof zonder meer sprake van een tekortkoming door Flaxfield van voldoende gewicht die in beginsel recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst door [appellant] . Voor het overige zijn geen relevante omstandigheden gesteld of gebleken. Voorts is onomstreden dat Flaxfield op grond van haar weigering van rechtswege in verzuim verkeerde (ingevolge artikel 6:83 onder c BW).
3.10.1.
Flaxfield stelt zich echter op het standpunt dat het niet redelijk is om de overeenkomst te ontbinden voor zover deze al is uitgevoerd, gelet op de bijzondere aard dan wel geringe betekenis van de tekortkoming. Zij voert daartoe aan:
  • Het gedeelte van de overeenkomst dat ziet op de levering van het materiaal door Flaxfield is reeds volledig en correct nagekomen door Flaxfield;
  • Het geleverde materiaal, dat een speciale en dure houtsoort betreft, is gezaagd naar de wensen van [appellant] , zodat het niet meer bruikbaar is voor andere projecten;
  • Flaxfield heeft aangeboden te zorgen voor een derde die het werk op dezelfde manier en tegen dezelfde prijs kan afmaken.
3.10.2.
[appellant] betwist dat het hout niet bruikbaar is voor andere projecten, nu het volgens hem wel is geschaafd, maar niet is ingekort of op maat is gezaagd. Hij heeft Flaxfield destijds aangezocht voor haar specifieke deskundigheid en wil geen genoegen nemen met uitvoering van het werk door een derde. Ook beschikt [appellant] niet over de plannen of bouwtekeningen van Flaxfield, die nodig zijn om een ander het werk te kunnen laten afmaken met het geleverde hout.
3.11.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte ambtshalve heeft geoordeeld dat de tekortkoming van Flaxfield niet de volledige ontbinding rechtvaardigt (grief I). Bij de beoordeling van dit betoog heeft [appellant] geen belang. Immers, nu uit de memorie van antwoord en het verhandelde ter mondelinge behandeling bij het hof blijkt dat Flaxfield dit verweer in hoger beroep expliciet voert, dient (in elk geval) het hof dit verweer te beoordelen.
3.12.
Naar het oordeel van het hof faalt het verweer van Flaxfield. Aangezien er tussen partijen sprake is van één ongedeelde overeenkomst, is [appellant] gelet op de tekortkoming van Flaxfield bevoegd deze overeenkomst volledig te ontbinden. Voor zover Flaxfield zich op het standpunt stelt dat haar tekortkoming te gering van betekenis is of naar haar aard zo bijzonder dat deze de volledige ontbinding niet rechtvaardigt, heeft zij daarvoor – ook desgevraagd ter mondelinge behandeling – geen toereikende toelichting gegeven.
3.12.1.
Hetgeen Flaxfield samengevat onder nr. 3.10.1. heeft aangevoerd, is onvoldoende voor het oordeel dat de overeenkomst niet volledig kan worden ontbonden. Het enkele feit dat een deel van de overeenkomst door beide partijen reeds gedeeltelijk is uitgevoerd, staat niet aan ontbinding van de gehele overeenkomst in de weg. Ook de (door Flaxfield gestelde en door [appellant] betwiste) omstandigheid dat het materiaal door Flaxfield niet meer verkocht kan worden of gebruikt kan worden voor een ander project, is – zelfs als daarvan zou worden uitgegaan, maar wat gelet op de betwisting door [appellant] niet vast staat – onvoldoende. [appellant] heeft voorts met Flaxfield gecontracteerd en is niet gehouden de werkzaamheden door een – bovendien nog onbekende – derde te laten uitvoeren. Het feit dat [appellant] niet op het aanbod van Flaxfield is ingegaan, maakt daarom niet dat hij de overeenkomst niet volledig kan ontbinden.
3.13.
Voor zover Flaxfield zich daarop beroept, acht het hof het ten slotte onder de aangevoerde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [appellant] de volledige ontbinding van de overeenkomst inroept. Zoals hiervoor is weergegeven, stelt Flaxfield zich op het standpunt dat het niet redelijk is dat de overeenkomst in zijn geheel wordt ontbonden. Het hof heeft de argumenten van Flaxfield voor dit standpunt reeds verworpen in het kader van haar beroep op de tenzij-formule. Zoals de Hoge Raad heeft opgemerkt in voormelde uitspraak (zie hiervoor in 3.9), bestaat er daarnaast weinig ruimte voor de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ter nadere motivering overweegt het hof dat [appellant] , nu Flaxfield zonder geldige juridische reden is weggelopen van het werk, nadat [appellant] een substantieel bedrag had betaald voor het materiaal, [appellant] het er geenszins bij had hoeven laten zitten en met recht aanspraak maakt op terugbetaling van dat bedrag.
De conclusie
3.14.
De grieven I en II slagen. De conclusie is dat [appellant] de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk buitengerechtelijk volledig heeft ontbonden. De verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals door [appellant] in hoger beroep gevorderd.
3.15.
De ontbinding leidt tot de verplichting om de reeds verrichte prestaties ongedaan te maken (artikel 6:271 BW). De vordering van [appellant] , dat Flaxfield het voor het materiaal betaalde bedrag van € 5.091,92 (inclusief btw) zal terugbetalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de datum van dagvaarding van € 4,46, zal daarom worden toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten
3.16.
[appellant] maakt aanspraak op een bedrag van € 629,60 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 132,22 aan btw over de buitengerechtelijke kosten.
3.16.1.
Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. Bij de stukken bevindt zich een sommatiebrief van 18 januari 2022, waarin (de advocaat van) [appellant] Flaxfield sommeert over te gaan tot terugbetaling van het door [appellant] betaalde bedrag van € 5.091,92, zodat [appellant] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Nu [appellant] geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, is ook het aan btw gevorderde bedrag toewijsbaar.
Bewijsaanbod
3.17.
Aan bewijslevering komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. Het hof heeft de feiten kunnen vaststellen die nodig zijn voor een beslissing over de vraag of er sprake is van een tekortkoming door Flaxfield van voldoende gewicht die in beginsel recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst door [appellant] . Flaxfield heeft geen deugdelijke onderbouwing voor haar beroep op de tenzij-formule en op redelijkheid en billijkheid gegeven. Overigens heeft Flaxfield een algemeen bewijsaanbod gedaan. Zij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbijgaat.
De slotsom
3.18.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat het bestreden vonnis voor zover gewezen in conventie zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zoals gewijzigd in hoger beroep (alsnog) zullen worden toegewezen.
Proceskosten
3.19.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Flaxfield worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en van het hoger beroep. Dit brengt mee dat [appellant] geen belang meer heeft bij bespreking van grief III.
3.19.1.
Het hof begroot de proceskosten kosten overeenkomstig het liquidatietarief aan de zijde van [appellant] op € 3.143,36, te weten:
  • € 997,18 in eerste aanleg: € 244,00 aan griffierecht, € 131,18 aan explootkosten en € 622,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten à € 311,00 per punt);
  • € 2.146,18 in hoger beroep: € 343,00 aan griffierecht, € 131,18 aan explootkosten en € 1.672,00 aan salaris advocaat (2 punten à € 836,-- per punt).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 september 2022 voor zover gewezen in conventie,
en, in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen Flaxfield en [appellant] in zijn geheel is ontbonden;
veroordeelt Flaxfield tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.858,20, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.091,92 vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt Flaxfield in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 3.143,36;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, F.C. Alink-Steinberg en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 januari 2024.
griffier rolraadsheer