ECLI:NL:GHSHE:2024:1437

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.305.282_01 en 200.305.285_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het gezag en de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. Smeets, heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen voor het contact met de kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.V.C. Van Sambeek, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en aanpassingen te maken in de zorg- en contactregeling.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de moeder verblijven en dat de vader recht heeft op contact met de kinderen onder begeleiding. De vader heeft zijn verzoeken aangepast en de moeder heeft haar verzoeken ook gewijzigd. Het hof heeft de mondelinge behandeling gehouden op 14 maart 2024, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, ondanks de zorgen over de communicatie tussen de ouders.

Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen moet blijven bestaan, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem raken tussen de ouders. De huidige contactregeling, waarbij de vader eens in de zes weken gedurende één uur onder professionele begeleiding contact heeft met de kinderen, is in het belang van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de nieuwe regeling vastgesteld. Tevens is de vaststellingsovereenkomst over de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap opgenomen in de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 april 2024
Zaaknummers: 200.305.282/01 en 200.305.285/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/348653 / FA RK 19-3429
In de zaak in hoger beroep betreffende het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (200.305.282/01):
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.V.C. Van Sambeek.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak in hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (200.305.285/01):
[de bewindvoerder 1] en [de bewindvoerder 2],
beiden wonende in [woonplaats] (België),
hierna te noemen: de bewindvoerders,
in hun hoedanigheid van bewindvoerders over het vermogen van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.V.C. Van Sambeek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 11 januari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
12 januari 2022, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht op contact met de kinderen heeft:
- wekelijks gedurende 4 uur, onder begeleiding van de ouders van de vader, op een in onderling overleg nader te bepalen dag en tijdstip, welk contact geleidelijk zal worden uitgebreid naar een hele dag bij de vader thuis;
II. te bepalen dat de contactregeling vanaf de meivakantie 2022 wordt uitgebreid met een vakantieregeling, waarbij de kinderen tijdens de schoolvakanties bij de vader ten minste één nacht overnachten, onder begeleiding;
III. te bepalen dat het de vader is toegestaan zijn ouders alsmede zijn overige directe familie te betrekken bij de omgangsmomenten;
IV. althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof in goede justitie juist acht;
V. te bepalen dat het vruchtgebruik met betrekking tot de woning, staande en gelegen op [adres] te [postcode] [woonplaats moeder] , is geëindigd;
VI. te bepalen dat opnieuw getaxeerd moet worden door een nader aan te wijzen makelaar, althans dat de op 11 februari 2020 getaxeerde waarde inmiddels is gestegen met 20%, naar een woningwaarde van € 429.000,-, althans dat de woning een marktwaarde vertegenwoordigt van € 410.000,-, zoals getaxeerd per 11 februari 2020;
VII. te bepalen dat de woning aan de moeder wordt toebedeeld voor de taxatiewaarde zonder rekening te houden met het vruchtgebruik, waarbij de helft van de overwaarde aan de vader wordt toebedeeld.
2.1.1.
Bij V8-formulier van 14 november 2022 met bijlagen en nader toegelicht ter mondelinge behandeling, heeft de vader de verzoeken onder V tot en met VII ingetrokken. De vader heeft het hof tevens bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het hof verzocht om de vaststellingsovereenkomst op te nemen in de beschikking.
2.1.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof voorts zijn verzoek onder I aangepast in die zin dat het verzoek zoals beschreven onder I een primair verzoek is, en de vader heeft daar een subsidiair verzoek aan toegevoegd, waarbij de vader het hof verzoekt een opbouwregeling in de zorgregeling vast te stellen, zodat de vader contact heeft met de kinderen gedurende één keer in de twee weken een middag onder begeleiding van de ouders van de vader, waarbij toegewerkt wordt naar de regeling zoals beschreven in het primaire verzoek.
2.2.
Bij verweerschrift in hoger beroep heeft de moeder verzocht:
in principaal hoger beroep:
I. de grieven van de vader af te wijzen;
II. de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het de duur en de professionele begeleiding van de zorg- en contactregeling betreft;
in incidenteel hoger beroep:
III. de bestreden beschikking te wijzigen voor zover het de zorg- en contactregeling betreft en te bepalen dat de vader recht heeft op contact met de kinderen één keer in de twee weken op woensdagmiddag of vrijdagmiddag gedurende 2,5 uur onder begeleiding van een professionele begeleider, waarbij de contacten steeds in [woonplaats moeder] , dan wel binnen een straal van 30 kilometer van de woonplaats van de kinderen zullen plaatsvinden, althans een zorg- en contactregeling te bepalen als het hof juist acht;
IV. de bestreden beschikking te wijzigen voor zover het het gezag betreft en te bepalen dat de moeder met uitsluiting van de vader zal worden belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
V. de bestreden beschikking te wijzigen voor zover het de bepaling van de winstdeling uit de overeenkomst van 22 juni 2017 betreft en te bepalen dat ook bij toedeling van de woning aan de moeder 33,33% van de overwaarde uitgekeerd moet worden aan de vader van de moeder;
kosten rechtens.
2.2.1.
Bij V8-formulier van 6 december 2022 met bijlage en nader toegelicht ter mondelinge behandeling, heeft de moeder het verzoek onder V ingetrokken.
2.2.2.
De moeder heeft bij brief van 25 september 2023 haar verzoek in incidenteel hoger beroep onder III gewijzigd, in die zin dat moet worden gelezen dat de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling wordt gewijzigd en dat deze rechtdoende wordt afgewezen.
2.2.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek onder III opnieuw aangepast in die zin, dat zij verzoekt te bepalen dat de vader recht heeft op contact met de kinderen één keer in de zes weken gedurende een uur onder begeleiding van een professionele begeleider, de moeder en de partner van moeder, althans een zorg- en contactregeling te bepalen als het hof juist acht.
2.3.
Het hof heeft voorts (in de beide dossiers) kennis genomen van:
- het V6-formulier van 1 februari 2022, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 2 februari 2022;
- het V6-formulier van 31 maart 2023, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 19 april 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 24 mei 2023, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 25 september 2023, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 13 oktober 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 11 december 2023, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 3 maart 2024, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. M.J.W. van Rooij (waarnemend advocaat);
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaak met betrekking tot het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (200.305.282/01) en de zaak die ziet op de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap (200.305.285/01) zal het hof beide zaken in deze beschikking afdoen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het (bij de bestreden beschikking) door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 9 september 2019 heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, de kinderen voorlopig aan de moeder toevertrouwd en een voorlopige zorgregeling bepaald, inhoudende dat de kinderen de vader bezoeken iedere zaterdag onder begeleiding van een professionele begeleider daarbij strevend naar een omgang voor de duur van een halve dag.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang:
- de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken;
- bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder;
- bepaald dat de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht op contact met de kinderen heeft:
  • wekelijks gedurende 2,5 uur onder begeleiding van een professionele begeleider op een in onderling overleg nader te bepalen tijdstip;
  • waarbij de contacten steeds in [woonplaats moeder] , dan wel binnen een straal van 30 kilometer van de woonplaats van de kinderen zullen plaatsvinden;
- bepaald dat de moeder tegenover de vader het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] , [postcode] [woonplaats moeder] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- bepaald dat de vader € 33,26 per kind per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de vader toegelaten tot het leveren van bewijs, door alle middelen rechtens, van zijn stelling dat aan hem, door zijn ouders, schenkingen zijn gedaan tot een totaalbedrag van € 90.000,-, die zijn aangewend voor de aankoop in 2010 van een woning gelegen in [plaats] ;
- bevolen dat, indien de vader dit bewijs door het horen van getuigen wil leveren, de vader de rechtbank uiterlijk op 29 oktober 2021 dient te informeren over het aantal getuigen en de verhinderdata van alle partijen over de maanden november en december 2021 en januari 2022, waarna de rechtbank de datum en het tijdstip zal bepalen waarop het getuigenverhoor zal plaatsvinden;
- iedere verdere beslissing betreffende de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aangehouden tot 31 januari 2022 in afwachting van de uitkomst van het bewijsaanbod;
- de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat elke partij de tot op heden gemaakte eigen kosten van deze procedure draagt;
- het verzoek van de moeder ten aanzien van het verkrijgen van het eenhoofdig gezag afgewezen.
3.5.
De moeder en de vader kunnen zich beiden niet vinden in de bestreden beschikking en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over de kinderen kunnen uitoefenen. De vader handelt naar haar mening niet in het belang van de kinderen. Als er beslissingen genomen moeten worden over de kinderen, dan doen de ouders van de vader (die ook zijn bewindvoerders en mentoren zijn) dat feitelijk. Daar is het ouderlijk gezag niet voor bedoeld. Daar komt bij dat de communicatie tussen de ouders verstoord is en de moeder niet de verwachting heeft dat dit nog verbetert. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat zij samen met de vader beslissingen kan nemen over de kinderen. Door de aanhoudende strijd bestaat er een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders. Daar komt bij dat van de vader, gelet op zijn gezondheidssituatie, ook niet verwacht kan worden dat hij gezagsbeslissingen neemt.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil het gezag over de kinderen behouden. Er is geen reden om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat er gezamenlijk gezag dient te zijn. De vader werkt overal aan mee en geeft zijn toestemming waar nodig. Afgesproken is dat de moeder de kleine dagelijkse beslissingen zelf neemt. De medische situatie van de vader maakt niet dat hij niet in staat is het gezag uit te oefenen. De vader is er bang voor dat als hij niet langer het gezag heeft over de kinderen, hij uit het leven van de kinderen zal verdwijnen.
3.8.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad ziet dat de vader begeleiding en ondersteuning nodig heeft vanwege zijn medische situatie, maar dit is niet dusdanig beperkend dat het uitwerking heeft op het kunnen uitvoeren van het gezag over de kinderen. Dit betekent dat het gezamenlijk gezag volgens de raad in stand kan blijven.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter bepalen dat na de ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand dient te blijven. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.3.
De ouders oefenen sinds de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De vader kampt met een hersentumor en heeft aanvankelijk enige tijd in een instelling verbleven. Inmiddels woont de vader in [woonplaats vader] in een woonvorm van [instantie 1] van waaruit hij begeleiding en ondersteuning krijgt bij zijn dagelijks functioneren. De vader heeft verklaard dat zijn medische situatie op dit moment stabiel is en dat hij groeit in zijn zelfstandigheid. Ook verricht de vader op dit moment vrijwilligerswerk. De vader krijgt ondersteuning van zijn ouders, die eveneens zijn mentoren en bewindvoerders zijn.
Hoewel de moeder betoogt dat het niet meer in het belang van de kinderen is dat de vader belast blijft met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is het het hof niet gebleken dat er vanwege het gezamenlijk gezag bepaalde gezagsbeslissingen niet (voortvarend) genomen konden worden of gefrustreerd werden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard geen voorbeelden te kunnen noemen waaruit blijkt dat het gezamenlijk gezag van de ouders belemmerend is geweest voor het kunnen nemen van beslissingen. Het hof betrekt bij de beoordeling dat de ouders hebben afgesproken dat de moeder kleine dagelijkse beslissingen zelfstandig kan nemen en dat de ouders aan die afspraak feitelijk uitvoering geven. Aan de kant van de vader is ten gevolge van zijn medische situatie weliswaar sprake van bewind en mentorschap, maar dat betekent niet, mede gelet op de hiervoor beschreven situatie, dat de vader in deze situatie op dit moment niet in staat kan worden geacht het gezag uit te oefenen over de kinderen.
Wel zijn er zorgen over de wijze waarop het ouderschap door de ouders wordt vormgegeven. Met name de communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is echter niet gebleken dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen hierdoor klem en verloren raken tussen de ouders. Van belang hierbij is dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat het goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij doen het goed op school, hebben ieder hun eigen vriendjes en sportactiviteiten. Uit de brief van 29 januari 2024 van [instantie 2] blijkt bovendien dat er hulpverlening is ingezet om te werken aan het herstel van het vertrouwen tussen de ouders, de uitvoering van “éénzijdig ouderschap” en de hervatting/uitvoering van de contactregeling tussen de vader en de kinderen. Gelet op de betrokken hulpverlening en het traject dat is uitgezet, valt er aldus in redelijkheid verbetering te verwachten in de bestaande situatie.
Het hof overweegt voorts dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de ouders gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen, omdat het voor hen van belang is dat de vader zijn positie in het leven van de kinderen behoudt en betrokken blijft bij het nemen van gezagsbeslissingen over de kinderen.
Nu voorts niet gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is, zal het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag te worden belast worden afgewezen.
3.9.4.
Dit betekent dat de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag zal worden bekrachtigd.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.10.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader vindt de door de rechtbank vastgestelde contactregeling tussen de vader en de kinderen te beperkt. Volgens de vader is er onvoldoende rekening gehouden met de vooruitgang die de vader de afgelopen periode heeft doorgemaakt. De vader wil graag, eventueel met een opbouw in de regeling, dat de kinderen uiteindelijk bij hem kunnen overnachten. De ouders van de vader zouden hier een rol in moeten krijgen. De vader zou verder graag zien dat de contacten voortaan in een meer natuurlijke setting plaatsvinden. Het is volgens de vader, mede gelet op zijn ziekte, van groot belang dat er regelmatig contact is tussen de vader en de kinderen, zodat de kinderen zich hun vader later goed kunnen herinneren.
3.11.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De contactregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld te belastend is voor de kinderen en voor de vader. Hoewel de moeder achter een contactregeling staat, moet dit wel veilig zijn en aan de behoeften van de kinderen voldoen. De vader heeft op dit moment veel ondersteuning nodig in verband met zijn eigen functioneren en de omgangsbegeleider moet de vader met regelmaat aanwijzingen geven. Ook is er bij de kinderen weerstand tegen de contactregeling, met name bij [minderjarige 2] . De moeder stemt niet in met begeleiding van de contactregeling door de ouders van de vader. De contactregeling moet daarom beperkt worden naar één keer in de zes weken gedurende een uur, onder begeleiding.
3.12.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Gelet op de weerstand die de kinderen op dit moment ervaren adviseert de raad om de huidige regeling, waarbij er één keer in de zes weken gedurende een uur begeleid contact is, te handhaven. De begeleiding dient plaats te vinden door een professionele instantie, maar de huidige setting moet daarbij wel veranderen. Volgens de raad geeft de aanwezigheid van zowel de moeder als de huidige partner van de moeder (naast de omgangsbegeleider) te veel onrust voor de kinderen tijdens de contactmomenten. De aanwezigheid van een professionele begeleider moet voor de kinderen voldoende zijn om rust en veiligheid te ervaren. De raad geeft de ouders ten slotte mee om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het contact van de kinderen met de ouders van de vader te herstellen, gelet op de wens van de kinderen hierover.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 14 oktober 2021 een contactregeling vastgesteld op grond waarvan de vader wekelijks gedurende 2,5 uur onder begeleiding recht op contact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Eerder was er sprake van 4 uur contact in de week onder begeleiding, maar dit bleek niet langer haalbaar. Uit de brief van [instantie 2] van 11 september 2023 blijkt dat er in 2023 op advies van [instantie 2] , de speltherapeut en de gemeente gedurende een aantal maanden in het geheel geen contact is geweest tussen de vader en de kinderen. Dit was volgens [instantie 2] nodig om de kinderen rust te bieden. Onder begeleiding van [instantie 2] zijn vervolgens afspraken gemaakt over de hervatting van de contactregeling, waarbij is overeengekomen dat er contact zal zijn tussen de vader en de kinderen eens in de zes weken gedurende een uur, onder begeleiding van [instantie 2] . Gebleken is dat er nadien uitvoering is gegeven aan voornoemde regeling.
De vader heeft aangegeven op dit moment achter deze regeling te staan, maar hij wil graag zicht hebben op een uitbreiding daarvan. Hoewel dit voor het hof invoelbaar is, zal het hof toch de contactregeling vaststellen zoals daar op dit moment uitvoering aan wordt gegeven. Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat ook de raad heeft geadviseerd deze regeling op dit moment het meest in het belang van de kinderen te achten. Gelet op het feit dat er geruime tijd geen contact is geweest, er nu wordt gewerkt aan herstel van het contact en de situatie dat de kinderen weerstand laten zien tegen de contacten, zal het hof geen opbouwregeling vaststellen. De huidige regeling is tot stand gekomen onder professionele begeleiding en op dit moment voor de kinderen het meest haalbare. Mocht in de toekomst volgens de professionele begeleiders blijken dat er sprake kan zijn van een uitbreiding in de contactregeling tussen de kinderen en de vader, dan is het van belang dat dit opnieuw onderzocht wordt. Het is immers belangrijk dat de kinderen en de vader een goed contact kunnen onderhouden op een wijze die aansluit bij de betrokkenen.
Het hof sluit voorts aan bij het advies van de raad om de professionele begeleiding vanuit [instantie 2] in stand te houden. Het hof benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat de ouders in overleg gaan met [instantie 2] over de noodzaak van de aanwezigheid van zowel de moeder als haar huidige partner tijdens de omgang, nu dit volgens de raad te onrustig is voor de kinderen en met de aanwezigheid van een professionele begeleider kan volstaan.
3.13.3.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen ten aanzien van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een regeling zal vaststellen waarbij de vader gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende één keer in de zes weken een uur onder professionele begeleiding van een hulpverlenende instantie.
Overeenstemming afwikkeling huwelijksgoederengemeenschap
3.14.
Blijkens de hiervoor in 2.1.1. en 2.2.1. genoemde correspondentie hebben partijen overeenstemming bereikt over hetgeen hen in hoger beroep verdeeld hield ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De overeenstemming is opgenomen in een door beide partijen op respectievelijk 13 augustus 2022 en 17 augustus 2022 getekende vaststellingsovereenkomst. Ook de bewindvoerders van de vader hebben op 17 augustus 2022 deze overeenkomst ondertekend. Partijen hebben verzocht de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in de beschikking op te nemen en hebben hun verzoeken ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, ieder voor zich, ingetrokken.
3.15.
Het hof zal over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beslissen overeenkomstig hetgeen partijen hieromtrent zijn overeengekomen in voornoemde vaststellingsovereenkomst, onder verwijzing naar en met aanhechting van de vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking. Hetgeen partijen verder zijn overeengekomen bindt hen ook, maar leent zich niet voor opname in het dictum van deze beschikking.
3.16.
Het hof zal partijen niet ontvankelijk verklaren in hun ingetrokken verzoeken.
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
14 oktober 2021, uitsluitend ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de volgende regeling vast:
de vader heeft recht op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens in de zes weken gedurende één uur onder begeleiding van een professionele instantie;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent het gezag, in die zin dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand blijft;
bepaalt dat de tussen de ouders gesloten vaststellingsovereenkomst als in deze beschikking opgenomen moet worden beschouwd, voor zover deze vaststellingsovereenkomst ziet op de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, onder verwijzing naar en met aanhechting van een kopie van de vaststellingsovereenkomst;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart partijen niet ontvankelijk ten aanzien van hun ingetrokken verzoeken;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en
A.C. van den Boogaard en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.