ECLI:NL:GHSHE:2024:1406

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.334.149_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid inzake verdeling van een vakantiewoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in haar vonnis van 2 augustus 2023 de verdeling van een vakantiewoning vastgesteld en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [appellante]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat zij niet heeft voldaan aan de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof oordeelt dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats kan treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte, en dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister onverminderd geldt. [appellante] had uiterlijk op 1 november 2023 moeten inschrijven, maar dit is niet gebeurd. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] verworpen en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.334.149/01
arrest van 23 april 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg, gemeente Sluis,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N. van Heeckeren van Brandsenburg te Venlo.
op het bij exploot van dagvaarding van 24 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 augustus 2023, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/401061 / HA ZA 22-461)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar de tussenvonnissen van 8 februari 2023 en 29 maart 2023.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 21 november 2023;
  • de akte van [appellante] van 5 december 2023;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 16 januari 2024.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, in conventie en reconventie, het volgende beslist:
“5.1. stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast aldus dat aan [geïntimeerde] de vakantiewoning aan de [adres] in ([postcode]) [plaats] (kadastraal bekend gemeente Oostburg, [sectieletter] nummer [sectienummer])wordt toebedeeld tegen een waarde van € 260.000,-;
5.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om uit hoofde van overbedeling aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 130.000,-, uiterlijk op het moment van de notariële levering van de vakantiewoning aan [geïntimeerde] ;
5.3.
bepaalt dat, voor zover [appellante] niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis zal meewerken aan de levering van de vakantiewoning, dit vonnis dezelfde kracht heeft als de voor die levering op te maken notariële akte.”
Het vonnis is vervolgens uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.
3.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie zijn elkaars spiegelbeeld in die zin dat beide partijen, die beide ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van vakantiewoning, toedeling willen van de onverdeelde helft van de wederpartij in de vakantiewoning. Bij de rechtbank was de waarde van de vakantiewoning, zijnde € 260.000,-, niet in geschil.
3.3.
De rolraadsheer heeft in de rolbeslissing van 21 november 2023 partijen verzocht om zich uit te laten of de beslissing onder 5.3 in het dictum een bepaling is ex artikel 3:301 lid 2 BW. Hierbij is tevens aangegeven dat het hof niet gebleken is dat het hoger beroep is ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv.
3.4.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat het onder 5.3. bepaalde geen bepaling is ex artikel 3:301 lid 2 BW omdat het niet gaat om de levering van een registergoed maar om de levering van een aandeel in de vakantiewoning en derhalve levering van een aandeel in een registergoed. De betreffende bepaling ziet hier niet op. De vervangen akte betreft daarnaast een akte van verdeling en geen levering van een registergoed bestemde akte.
Voor zover [appellante] niet-ontvankelijk zou zijn dan stelt zij dat zij wel ontvankelijk is in het bepaalde onder 5.2 van het dictum.
3.5.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en stelt dat [appellante] niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.6.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit hoger beroep gelden de volgende uitgangspunten.
a. Op grond van het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
b. De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden.
c. Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
Volgens vaste rechtspraak strekt dit voorschrift ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. Verweren en vorderingen die niet strekken tot waarborging van de betrouwbaarheid van de openbare registers, maar tot behartiging van andere belangen van partijen, vallen niet onder het bereik van 3:301 lid 2 BW. Dat artikel strekt immers niet tot bescherming van die partijbelangen.
3.7.
Om te kunnen vaststellen of sprake is van een uitspraak als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW is uitleg nodig van de beslissing van de rechtbank zoals in het dictum is opgenomen onder 5.3. De rechtbank heeft dit deel letterlijk toegewezen zoals door [geïntimeerde] is gevorderd.
In dit geval kan het dictum niet anders worden begrepen dan dat de rechtbank heeft bepaald dat – indien [appellante] niet meewerkt aan de levering van de vakantiewoning – de uitspraak in de plaats zal treden van ‘een deel van de akte’ in de zin van art. 3:300 lid 2 BW, namelijk van de in de leveringsakte vereiste verklaring van [appellante] . Partijen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg leiden. Het hof is dan ook van oordeel dat het dictum aldus moet worden uitgelegd dat het vonnis in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW en de medewerking daaraan van [appellante] .
Het hof is verder van oordeel dat dit deel van het dictum in onlosmakelijk verband staat met de in het dictum (onder 5.1 en 5.2.) opgenomen vaststelling van de verdeling van de vakantiewoning en de veroordeling van [appellante] tot medewerking aan de levering van de vakantiewoning tegen de aldaar bepaalde waarde waartegen deze aan [geïntimeerde] in eigendom moet worden overgedragen. Bovendien staat het in onlosmakelijk verband met de (afgewezen) vorderingen in reconventie nu deze het spiegelbeeld zijn van de vorderingen in conventie.
3.8.
Vast staat dat (nog) geen eigendomsoverdracht van de vakantiewoning aan [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden op basis van het vonnis. Dat laatste betekent dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister in deze zaak onverminderd geldt. De uitspraak kan immers daadwerkelijk nog in de plaats treden van (een deel van) de akte van levering, zoals hiervoor onder 3.1 bedoeld.
3.9.
[appellante] had op grond van artikel 3:301 lid 2 BW acht dagen na het instellen van het hoger beroep, dat wil zeggen uiterlijk 1 november 2023 tot inschrijving daarvan in het rechtsmiddelenregister moeten overgaan om te kunnen worden ontvangen in het hoger beroep. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] het door haar ingestelde hoger beroep heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
3.10.
[appellante] stelt dat het bestreden vonnis niet ziet op een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats van een tot levering van een registergoed bestemde akte komt, nu het in deze zaak niet gaat om de levering van een registergoed maar om de levering van een aandeel in de vakantiewoning. De te vervangen akte betreft een akte van verdeling geen tot levering van een registergoed bestemde akte.
3.11.
Het hof verwerpt deze stelling en oordeelt dat voor de toepassing van artikel 3:301 lid 2 BW geen onderscheid wordt gemaakt tussen de levering van een aandeel in een registergoed of het gehele registergoed.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat [appellante] niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Niet gebleken is dat [appellante] grieven kan opwerpen die zien op onderwerpen die buiten de reikwijdte van artikel 3:301 lid 2 BW vallen. De procedure gaat immers om toedeling van de vakantiewoning aan een van beide partijen. Gelet op de vorderingen in conventie en reconventie zijn er geen andere onderwerpen die niet onlosmakelijk met artikel 3:300 lid 2 BW samenhangen.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343,-- aan griffierecht en op € 607,-- aan salaris advocaat (1/2 punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2024.
griffier rolraadsheer