ECLI:NL:GHSHE:2024:1398

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
20-001251-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in strafzaak op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet, wat resulteerde in een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar zijn raadsman heeft op 4 april 2024 aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wil voortzetten. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg op 2 februari 2023 aan de verdachte is betekend. De verdachte heeft op 17 april 2023, de datum van de uitspraak in eerste aanleg, niet zelf maar via zijn raadsman de zitting bijgewoond. De termijn voor het instellen van hoger beroep liep tot en met 1 mei 2023. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep pas op 1 mei 2023 om 23:20 uur is ingesteld, na sluitingstijd van de griffie. Dit betekent dat het hoger beroep te laat is ingediend.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De nalatigheid van de raadsman kan niet ten laste van de rechtbank worden gelegd. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn tardief ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op 22 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001251-23
Uitspraak : 22 april 2024
VERSTEK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2023, parketnummer 02-282101-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ tot een taakstraf van 160 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij e-mailbericht van de raadsman van 4 april 2024 is het hof bericht dat de verdachte het hoger beroep niet wil voortzetten en het, gelet op de tijd, de voorkeur heeft artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toe te passen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, omdat het appel te laat is ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt voorop dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen rechterlijke uitspraken een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de dagvaarding om op 17 april 2023 ter terechtzitting in eerste aanleg bij de politierechter te verschijnen op
2 februari 2023 aan de verdachte in persoon op zijn toenmalige BRP-adres is uitgereikt. De raadsman van de verdachte mr. [naam] heeft zich per brief d.d. 13 april 2023 in eerste aanleg gesteld en is blijkens het proces-verbaal van die zitting op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 april 2023 zonder de verdachte verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren, waarmee de politierechter heeft ingestemd. Door de politierechter is direct uitspraak gedaan.
Ingevolge artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering, kon de verdachte gedurende veertien dagen na de uitspraak op 17 april 2023, te weten tot en met 1 mei 2023 hoger beroep instellen. Immers, én de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen was hem in persoon betekend (de situatie van sub a) én de verdachte is, weliswaar niet in persoon maar bij gemachtigd raadsman ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering, op de terechtzitting in eerste aanleg verschenen.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld op 1 mei 2023 om 23:20 uur. Uit artikel 2 van het Bestuursreglement rechtbank Zeeland-West-Brabant (raadpleegbaar via www.rechtspraak.nl) blijkt dat de griffies van dat gerecht zijn geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 17.00 uur. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn de openingstijden van de griffie bepalend, in die zin dat de appeltermijn verstrijkt na sluiting van de griffie op de laatste dag van die termijn.
Met de advocaat-generaal stelt het hof vast dat het hoger beroep in het onderhavige geval eerst na sluiting van de griffie op de laatste dag van de termijn is ingesteld en daarmee te laat.
Het hof acht deze termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar, nu niet is gebleken van een zwaarwegende omstandigheid die een uitzondering op de strikte regels inzake de appeltermijn zou rechtvaardigen. Zo is gesteld noch gebleken dat er sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Indien en voor zover hier sprake is van een verzuim door nalatigheid van de raadsman komt deze voor rekening van de verdachte.
Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn tardief ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier,
en op 22 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.