In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1991 en thans verblijvende in P.I. Heerhugowaard, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot het terrein heeft verschaft door middel van inklimming. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar de verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis. De raadsman van de verdachte voerde echter een strafmaatverweer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd. De bewezenverklaring is verbeterd en aangevuld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een inklimming bij een bedrijf, waarbij gascilinders en kratjes zijn weggenomen.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn positieve ontwikkeling. In plaats van een gevangenisstraf heeft het hof een taakstraf van 160 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft benadrukt dat de verdachte zelf verantwoordelijk is voor zijn daden en moet zorgen dat hij niet opnieuw in de fout gaat.