In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Poort-van der Meeren, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind, geboren in 2021, af te wijzen. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2024, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI zijn gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.
De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder sinds juni 2023 onder toezicht staat en dat er zorgen zijn over haar psychische gezondheid, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van haar kind. De moeder heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de noodzaak van de uithuisplaatsing, waaronder haar bereidheid om hulp te aanvaarden en de mogelijkheid van ambulante ondersteuning. De GI daarentegen stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft vanwege de aanhoudende zorgen over de moeder en de veiligheid van het kind.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en komt tot de conclusie dat de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 mei 2024 noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.