ECLI:NL:GHSHE:2024:1361

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.337.193_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarige vanwege complexe medische en opvoedproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2023. De ouders, die beiden kampen met een verstandelijke beperking, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin hun gezag over het kind werd beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd tot deze maatregel, gezien de ernstige medische problematiek van het kind en de opvoedvraag die dit met zich meebrengt. De ouders hebben in hun beroep aangevoerd dat zij in staat zijn om te voldoen aan de opvoedbehoeften van hun kind, ondanks de medische complicaties. Ze zijn bereid samen te werken met professionals en hebben geen bezwaar tegen begeleiding.

Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, door hun eigen beperkingen, niet in staat zijn om de complexe zorgbehoeften van hun kind te overzien. De Raad en de Gecertificeerde Instelling hebben beide benadrukt dat een minder ingrijpende maatregel niet toereikend is en dat het in het belang van het kind is dat de beslissingsbevoegdheid bij een professional ligt.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de ouders gerechtvaardigd is, gezien de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. De ouders hebben niet voldoende aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind op zich te nemen, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van het belang van het kind, dat een veilige en stabiele opvoedomgeving nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.337.193/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/320856 / FA RK 23-2977
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. A.J. Crombag,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In het kort: deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 26 januari 2024, met producties, ingekomen bij het hof op
29 januari 2024, hebben de ouders verzocht om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 22 februari 2024, ingekomen bij het hof op 26 februari 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 12 maart 2024 van de advocaat van de ouders, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 oktober 2023, ingekomen bij het hof op 13 maart 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is door de vader erkend.
3.3.
[minderjarige] is geboren in het [ziekenhuis] ziekenhuis in [geboorteplaats] en is daar gebleven, op een korte periode in het ziekenhuis in [plaats 1] na, tot 21 juli 2023. Sindsdien verblijft [minderjarige] in [plaats 2] bij [instantie 1] , in het kinderzorghuis van de afdeling [afdeling] .
3.4.
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd over [minderjarige] .
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing ten aanzien van de beëindiging van het gezag niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De ouders voeren - kort samengevat - het volgende aan. De ouders willen het gezag over [minderjarige] behouden. Hoewel [minderjarige] belast is met aanzienlijke medische problematiek, zijn de gevolgen hiervan voor de behoeften van [minderjarige] op de lange termijn nog moeilijk te voorspellen. De ouders kunnen aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft en werken mee aan alle benodigde zorg voor [minderjarige] . De ouders beseffen dat de gezondheidstoestand van [minderjarige] het op dit moment onmogelijk maakt dat hij bij de ouders kan wonen. Zelfs als zou blijken dat [minderjarige] in de toekomst niet bij de ouders kan wonen is een beëindiging van het gezag niet noodzakelijk. De ouders zijn bereid om samen te werken met de betrokken professionals, bijvoorbeeld in het kader van een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Er is bovendien geen sprake van dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor [minderjarige] . De ouders bieden hem alle mogelijkheden om zich te kunnen te ontwikkelen. Het is op dit moment daarom te vroeg om de conclusie te trekken dat het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd dient te worden. De ouders verwijzen hiertoe naar diverse uitspraken en artikel 8 EVRM.
3.8.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Het gezag van de ouders over [minderjarige] moet beëindigd worden. De combinatie van [minderjarige] medische problematiek en de met een aan zekerheid grenzende verhoogde opvoedvraag die [minderjarige] aan zijn opvoeders zal stellen, maakt het voor de ouders, gezien hun beider complexe problematiek, niet mogelijk om zelfstandig of met welke vorm van ondersteuning dan ook voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Gebleken is dat de ouders overvraagd worden in hun kunnen en dat zij de medische problematiek en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] niet overzien. De ouders hebben zelf vanwege hun eigen verstandelijke beperking en/of persoonlijke problematiek al (behoorlijke) ondersteuning nodig voor hun eigen dagelijkse bezigheden. Een lichtere maatregel dan een gezagsbeëindiging is niet toereikend en niet passend, omdat er geen perspectief is dat [minderjarige] bij de ouders kan wonen. Het is in het belang van [minderjarige] dat de beslissingsbevoegdheid over [minderjarige] komt te liggen bij een professional. De ouders staan open voor begeleiding maar zijn niet in staat om zelfstandig te komen tot een beslissing in het belang van [minderjarige] . Voorkomen moet worden dat beslissingen door professionals worden voorgekauwd. Een minder ingrijpende maatregel zal naar alle waarschijnlijkheid strijd opleveren.
3.9.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De GI staat achter de beslissing van de rechtbank om het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen. De ouders zijn naar [minderjarige] toe heel betrokken en liefdevol. De GI ervaart echter in de samenwerking met de ouders veel weerstand en er is veel herhaling nodig om de uitleg van de GI over de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] bij de ouders binnen te laten komen. Een gezagsbeëindiging geeft rust en duidelijkheid ten aanzien van ieders rol. Met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing wordt het tegenovergestelde bereikt. Het is van belang dat de ouders betrokken blijven bij [minderjarige] , maar dat zij niet belast worden met opvoedvraagstukken over [minderjarige] .
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de
rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld
in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling
van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd dient te worden op grond van artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.10.3.
Vanwege de grote zorgen over de destijds nog ongeboren [minderjarige] is de raad kort voor de geboorte van [minderjarige] betrokken geraakt bij het gezin. Een aantal dagen na de geboorte van [minderjarige] is door de raad besloten om het onderzoek dat aanvankelijk gericht zou worden op een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van [minderjarige] te wijzigen naar een onderzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel. Volgens de raad was dit nodig om [minderjarige] , maar ook de ouders, te beschermen.
Dit komt omdat [minderjarige] in de eerste plaats van de moeder een gen-mutatie heeft geërfd (MRD21) die leidt tot een verstandelijke beperking. Daarnaast heeft [minderjarige] van de vader ook een gen-mutatie geërfd (CUL3). In geval van een dergelijke mutatie is vaker sprake van een autisme-spectrum aandoening, een aangeboren hartafwijking, enige mate van verstandelijke beperking en/of ontwikkelingsproblematiek en epilepsie. [minderjarige] heeft een hartafwijking en is hiervoor al twee keer geopereerd. Voorts blijkt uit de stukken van de raad van februari 2024 dat de medische situatie van [minderjarige] nog steeds instabiel is. [minderjarige] is afhankelijk van sondevoeding en intensieve zorg binnen [instantie 1] . Ook wordt door de hulpverleners nu al gezien dat er mogelijk sprake is van een ontwikkelingsachterstand bij [minderjarige] .
De ouders kampen met eigen problematiek vanwege de voor ieder van hen genetisch bepaalde (verstandelijke) beperkingen. De beide ouders hebben aansturing en begeleiding nodig bij hun dagelijkse bezigheden en zijn onvoldoende in staat om complexe / meervoudige handelingen te kunnen overzien en uit te voeren. De moeder heeft sinds medio juni 2023 een mentor en krijgt gedurende vijf dagen per week ondersteuning in huis vanuit [instantie 2] . Deze hulp is gericht op het huishouden, het verwerken van de post en de zelfzorg. De vader is doorverwezen naar een AVG-arts (zijnde een arts gespecialiseerd in zorg voor mensen met een verstandelijke beperking) en is doende een WLZ-indicatie te verkrijgen voor intensieve ondersteuning. Gelet op de combinatie van de hiervoor genoemde factoren staat vast dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd.
De resultaten van het onderzoek naar de zorg- en opvoedbehoefte van [minderjarige] van de afdeling Klinische Genetica van het [ziekenhuis] zijn op dit moment nog onbekend. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof naar voren is gekomen, is echter gebleken dat [minderjarige] niet bij de ouders kan gaan wonen omdat de ouders [minderjarige] niet de veilige opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft. Het is meer dan aannemelijk dat [minderjarige] zijn hele leven een fors verzwaarde opvoedvraag heeft en de ouders kunnen daar, ondanks hun goede wil, niet aan tegemoet komen. Niet te verwachten valt immers dat de situatie van de ouders zal wijzigen, gelet op de forse en aangeboren eigen problematiek van de beide ouders. Dit betekent dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Vanuit [instantie 1] wordt geadviseerd om [minderjarige] bijvoorbeeld in een medisch pleeggezin of een medisch gezinshuis te laten verblijven. Hier wordt op dit moment naar gezocht.
Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat de ouders de beslissingen die voor [minderjarige] genomen moeten worden niet overzien en dat er veel herhaling vanuit de GI nodig is voordat de informatie met betrekking tot de te nemen beslissing bij de ouders binnenkomt. Hoewel de ouders tot nu toe altijd hun medewerking hebben verleend aan de medische zorg voor [minderjarige] , is het juist vanwege de kwetsbare gezondheid van [minderjarige] van groot belang dat er geen risico op vertraging komt in de voor [minderjarige] benodigde (medische) zorg. Gezien wordt dat de ouders hun eigen beperking hierin niet kunnen herkennen.
Een lichtere maatregel, bijvoorbeeld in de vorm van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, acht het hof niet passend. Zoals ook de raad heeft aangegeven worden de ernstige zorgen die er zijn over [minderjarige] daarmee niet weggenomen en is een verblijf van [minderjarige] bij de ouders thuis geen doel waar aan gewerkt gaat worden. Daar komt bij dat er op dit moment ook zorgen zijn over de moeizame samenwerking tussen de ouders en de GI, hetgeen eveneens een contra-indicatie is.
Uit het voorgaande volgt dat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de ouders en [minderjarige] , zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, die het gevolg is van de beëindiging van het gezag van de ouders, gerechtvaardigd is. Die inmenging is noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] om zich gezond te kunnen ontwikkelen weegt in dit verband zwaarder dan het belang van de ouders om met het gezag over [minderjarige] belast te blijven. Dit betekent dat voortzetting van het gezag van de ouders over [minderjarige] schadelijk zal zijn voor zijn ontwikkeling. De overige uitspraken waar door de ouders naar verwezen wordt maken dit, gelet op het voorgaande, niet anders. Dat betekent dat het gezag van de ouders over [minderjarige] zal worden beëindigd.
3.10.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling de vrees geuit dat de ouders na een beëindiging van het gezag niet (of heel weinig) betrokken zullen worden bij het leven van [minderjarige] . Zowel de raad als de GI hebben hierover (tijdens de mondelinge behandeling) aangegeven dat er aandacht dient te zijn voor het kunnen verkrijgen van een duurzame relatie tussen [minderjarige] en de ouders. Het hof onderschrijft dit en benadrukt dat het van groot belang is voor zowel [minderjarige] , die nog nooit in gezinsverband heeft geleefd, als voor de ouders om samen een band op te kunnen bouwen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de ouders in hoger beroep dient te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en
A.C. van den Boogaard en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.