ECLI:NL:GHSHE:2024:1358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.334.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek nihilstelling alimentatie jongmeerderjarige door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om de alimentatie voor zijn meerderjarige dochter op nihil te stellen. De vader was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zijn verzoek om nihilstelling had afgewezen. De vader stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet langer in staat was om de alimentatie te betalen. Hij had geen inkomen en leefde van een bijstandsuitkering. Het hof oordeelde echter dat de vader zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank had de vader al eerder gewezen op de noodzaak om een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven te overleggen, maar dit was niet gebeurd. Het hof concludeerde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was aangetoond die een wijziging van de alimentatieverplichting rechtvaardigde. De vader had ook geen bewijs geleverd van zijn schulden en de wijze waarop deze zijn draagkracht beïnvloedden. Het hof wees het hoger beroep van de vader af en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de alimentatieverplichting in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.334.382/01
zaaknummers rechtbank : C/02/402038 FA RK 22-4448 en C/02/402043 FA RK 22-4453
beschikking van de meervoudige kamer van 18 april 2024
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
tegen
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats dochter] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
in hoger beroep niet vertegenwoordigd door een advocaat.
In het kort
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek om nihilstelling van de alimentatie heeft afgewezen vanaf het moment dat de dochter 18 jaar is geworden.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 8 augustus 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 8 november 2023 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking.
2.2.
De dochter heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij zijn de vader en zijn advocaat verschenen. De dochter is niet verschenen. Zij heeft op de ochtend van de mondelinge behandeling telefonisch aan de griffie doorgegeven dat zij is verhinderd.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 8 maart 2024 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 12 maart 2024 met bijlagen.

3.De feiten

3.1.
De man heeft een relatie gehad met [de vrouw] (hierna: de vrouw). Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] de dochter geboren.
3.2.
Bij beschikking van 14 februari 2007 heeft de rechtbank bepaald dat de man € 140,- per maand aan de vrouw is verschuldigd als kinderalimentatie voor de dochter.
In het jaar 2022 bedroeg deze bijdrage ingevolge de wettelijke indexering € 185,20 per maand.
Het hof constateert dat de dochter op [geboortedatum] 2022 meerderjarig is geworden.
3.3.
De vader heeft de rechtbank verzocht om de bijdrage die hij is verschuldigd ten behoeve van de dochter vast te stellen op nihil met ingang van 1 februari 2022.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank voormelde beschikking van 14 februari 2007 gewijzigd en bepaald dat de daarbij vastgestelde bijdrage voor de verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige dochter over de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 april 2022 nader wordt vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen, zodat de alimentatie voor de dochter in stand blijft vanaf het moment dat zij de meerderjarige leeftijd heeft bereikt.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek om nihilstelling, dan wel verlaging van de alimentatie naar een minimale bijdrage van € 25,- (naar het hof begrijpt: per maand) toe te wijzen vanaf [geboortedatum] 2022, dan wel met ingang van een andere datum die het hof juist acht.
4.2.
Het standpunt van de vader, zoals dit blijkt uit de stukken en aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
Er is sprake van een relevante wijziging van omstandigheden. De vader is in bezwaar en beroep gegaan tegen de beëindiging van zijn WIA uitkering per 18 januari 2022, maar hij is in alle instanties in het ongelijk gesteld. De vader leeft sinds februari 2022 alleen van een bijstandsuitkering.
De vader woont bij [woonvoorziening ] , dat is een voorziening voor begeleid wonen op basis van een indicatie die aan hem is verleend. Hij heeft geen woonlasten, omdat daarvoor een deel wordt ingehouden op zijn uitkering. In de periode van [geboortedatum] 2022 tot november 2022 dient het hof te rekenen met een inkomen uit de zogenaamde zak- en kleedgeld uitkering van € 345,- per maand, daarna met een inkomen van € 0,-.
De gemeente heeft namelijk de uitkering van de vader in november 2022 stopgezet, omdat hij werd geacht in te teren op de transitievergoeding die hij had ontvangen van zijn voormalige werkgever [werkgever] De vader was met de gemeente overeengekomen dat hij zijn schulden (totaal € 5.731,08) met het bedrag van de transitievergoeding zou aflossen en hij hierdoor ook eerder zou zijn ingeteerd en dan dus ook weer eerder aanspraak zou kunnen maken op de bijstand. Uiteindelijk heeft de vader de transitievergoeding niet gebruikt om zijn schulden af te lossen.
De vader heeft in december 2022 het geld dat over was (hij weet niet hoe hoog dit bedrag was) aan zijn ouders overgemaakt en zijn ouders geven hem daar af en toe € 100,- van als hij hierom vraagt. Omdat de vader niet zijn schulden heeft afgelost met de transitievergoeding, heeft de gemeente besloten dat de interingstermijn dient te worden verlengd. De vader kan nu pas vanaf januari 2024 weer bijstand aanvragen. Hij heeft de afgelopen periode geen inkomen gehad, terwijl de transitievergoeding al op was. Hierdoor zijn er weer nieuwe schulden ontstaan. Het [bedrijf 2] is de grootste schuldeiser. Het [bedrijf 2] kan niet incasseren, omdat er geen inkomen is. De begeleiding van de vader helpt hem bij de aanvraag voor een onderbewindstelling van zijn goederen. Het bewind zal waarschijnlijk binnenkort worden uitgesproken. De vader heeft zijn administratie (waaronder bankafschriften) niet op orde. De bewindvoerder zal meer duidelijkheid krijgen over de status van het [bedrijf 1] -traject en het moet uitgezocht worden of hij een Wajong-uitkering kan krijgen. Er kan niet langer van hem worden verlangd dat hij de eerder vastgestelde bijdrage blijft voldoen.
De vader heeft geen of slechts een minimale draagkracht en doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De vader heeft volledige inzage gegeven in zijn financiële situatie, zodat zijn verzoek voor toewijzing gereed ligt. Op vragen van het hof heeft de vader tot slot verklaard dat hij niet solliciteert op de functies die hij volgens het [bedrijf 1] zou kunnen vervullen, omdat ‘alles nog loopt’.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt voorop dat op basis van de door de vader geformuleerde grieven het op zijn weg ligt om te onderbouwen dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden én dat er bij hem sprake is van dermate hoge lasten dat doorbetaling van de vastgestelde alimentatie voor hem niet langer aanvaardbaar is.
5.2.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat hij zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Dat is in hoger beroep nog steeds zo. De rechtbank heeft de vader erop gewezen dat hij een overzicht dient te geven van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken. Het had de vader dan ook duidelijk moeten zijn wat er van hem werd verwacht in hoger beroep en dat hij aan het hof inzichtelijk had moeten maken wat zijn vermogen, inkomsten en uitgaven zijn met ingang van [geboortedatum] 2022, voorzien van onderliggende stukken zodat het voor het hof inzichtelijk wordt met welk inkomen er in welke periode dient te worden gerekend. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening en risico.
De vaststellingsovereenkomst met [werkgever] van 20 september 2022 (die niet door de vader is ondertekend) doet vermoeden dat aan hem een bruto transitievergoeding is toegekend van € 13.626,-, te vermeerderen met € 750,- aan advocaatkosten, € 1.838,87 bruto aan verlofuren en € 764,95 bruto aan vakantiegeld. Het is onduidelijk welk bedrag de vader daadwerkelijk heeft ontvangen van [werkgever] , omdat hij geen bankafschriften heeft overgelegd. Dat de vader een deel van deze transitievergoeding aan zijn ouders heeft overgemaakt, die hem hiervan structureel geld geven, blijkt ook niet uit te stukken. Zelfs de omstandigheid dat hij geen woonlasten heeft, omdat zijn woonplek bij [woonvoorziening ] op basis van een indicatie is geregeld, blijkt niet uit de stukken. Al met al kan het hof, net als de rechtbank, niet vaststellen er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, zodat deze grief faalt.
5.4.
Voor een geslaagd beroep op de aanvaardbaarheidstoets moet er sprake zijn van een noodzakelijke last/verplichting waarvan de vader zich niet kan bevrijden. Het achterwege laten van deze last/verplichting dient bij het vaststellen van een onderhoudsbijdrage tot een onaanvaardbaar resultaat te leiden, omdat de vader dan niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud zou kunnen voorzien of omdat hij van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm zou overhouden. Hiervoor is in ieder geval nodig dat de vader een overzicht in het geding brengt van zijn inkomsten en uitgaven voorzien van een daarmee corresponderende berekening om aan te tonen dat hij daadwerkelijk een inkomen heeft dat lager is dan 95% van de bijstandsnorm. Om te kunnen toetsen of een beroep op aanvaardbaarheidstoets kan slagen, dient bovendien de vermijdbaarheid en verwijtbaarheid van schulden in aanmerking genomen worden genomen. De vader heeft weliswaar een e-mailbericht van de gemeente van 13 december 2022 overgelegd dat erop wijst dat vader vijf schulden heeft met een totaalbedrag van € 5.731,08, maar bewijs van de daadwerkelijk bestaan van deze schulden heeft het hof niet. Evenmin is er bewijs van de wijze of en waarop deze schulden op zijn draagkracht drukken. Nu de vereiste informatie ontbreekt, faalt het beroep op de aanvaardbaarheidstoets.
5.5.
Uit de brief van de gemeente van 13 december 2022 blijkt wel dat de vader € 5.731,08 van zijn transitievergoeding zou moeten gebruiken om zijn schulden af te lossen. De vader heeft gesteld hij dit niet heeft gedaan, maar dat hij het geld aan zijn ouders heeft gegeven die hem hiervan iedere keer geld geven als hij erom vraagt. Hoewel er kennelijk geld beschikbaar was, heeft de vader er niet voor gekozen om dit aan te wenden voor betaling van alimentatie aan zijn dochter. Dit rekent het hof de vader aan.
Een andere keuze die het hof hem aanrekent, is dat de vader tot op heden zijn resterende verdiencapaciteit niet probeert om te zetten in een baan en inkomsten, zodat hij de onderhoudsverplichting voor zijn dochter kan nakomen. Uit de brief van het [bedrijf 1] van 22 juli 2022 blijkt dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 23,65%. Het [bedrijf 1] acht de vader capabel om te werken als productiemedewerker industrie, controleur, tester elektrotechnische apparatuur, wikkelaar en medewerker tuinbouw. De vader heeft hierover verklaard dat hij niet solliciteert ‘omdat alles nog loopt’. Dat hij voor behoud zijn bijstandsuitkering niet wordt verplicht om te solliciteren, ontslaat hem niet van zijn verplichting om zich in te spannen een inkomen te verwerven om zijn alimentatieverplichting richting zijn dochter na te komen. Van de vader wordt als alimentatieplichtige ouder een actievere houding verwacht.
5.6.
Nu beide grieven falen, zal het hof het hoger beroep van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij, K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.