Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[zoon verzoeker 1](wonende te [woonplaats zoon 1] , Denemarken),
[zoon verzoeker 2](wonende te [woonplaats zoon 2] ),
[bewindvoerder] ,vennoot van [bewindvoeringskantoor] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- primair: het inleidende verzoek tot de instelling van een meerderjarigenbewind over alle goederen die aan [verzoeker] in hoger beroep (zullen) toebehoren, alsnog af te wijzen;
- subsidiair: indien de bestreden beschikking in stand blijft, de huidige bewindvoerder te ontslaan en een bewindvoerder, na het overleggen van de bereidverklaring van een bewindvoerder naar keuze van [verzoeker] , te benoemen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
- de stichting te veroordelen in de proceskosten.
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [zoon verzoeker 1] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de stichting, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger stichting] .
- het V-formulier met bijlagen van 12 maart 2024 van de advocaat van [verzoeker] ;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [verzoeker] overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
Dat [verzoeker] aan de ziekte van Alzheimer lijdt, vormt voor het hof op zich onvoldoende aanleiding om zijn goederen onder bewind te stellen. Daarvoor is meer nodig: uit het handelen van [verzoeker] moet blijken dat hij daadwerkelijk niet meer in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit is niet komen vast te staan op grond van objectiveerbare gegevens. [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] wijzen op verschillende incidenten die hebben plaatsgevonden, maar [verzoeker] heeft deze incidenten voldoende gemotiveerd betwist.
Op de mondelinge behandeling kwam [verzoeker] weliswaar chaotisch over, maar kon hij desondanks redelijk goed uitleg geven over bepaalde zaken. Waar op de mondelinge behandeling bijvoorbeeld enige verwarring ontstond of de statuten van de vereniging [woningbouwvereniging] wel of niet waren gewijzigd, bleek [verzoeker] het bij het rechte eind te hebben. Verder is gebleken dat ook voordat [verzoeker] was gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer, hij vaker risico’s nam met geld en dit makkelijk uitleende, ook aan zijn kinderen. De manier waarop hij met zijn geld omgaat, kan derhalve ook tot zijn manier van leven horen. [verzoeker] gaf op de mondelinge behandeling een redelijk aannemelijke verklaring waarom hij geld had uitgeleend aan een bewoner. Ook heeft hij toegelicht hoe het was gegaan met de betaling van zijn advocaat om dit hoger beroep mogelijk te maken. Hij heeft hiervoor contant € 800,- opgehaald bij zijn huurders en dit aan zijn advocaat gegeven. Dat is mogelijk een minder professioneel ogende actie die in beginsel niet verwacht wordt van een bestuurder van een woningbouwvereniging. Toch kent het hof hier minder gewicht aan toe, omdat het onder de huidige omstandigheden ook wel weer begrijpelijk is dat [verzoeker] het zo gedaan heeft. Het belang bij dit hoger beroep was immers groot en de advocaat moest worden betaald. Van ander ‘gerommel’ met de financiën van de vereniging is niet gebleken, anders dan dat personen verklaren dat er wordt gerommeld.
Uitgangspunt is de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van een betrokkene. De stelling dat [verzoeker] de financiële verantwoordelijkheid op dit moment niet aankan, is onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan.