ECLI:NL:GHSHE:2024:1357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.333.742_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind over goederen van betrokkene wegens onvoldoende onderbouwing van financiële ongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een bewind over de goederen van [verzoeker]. De kantonrechter had eerder een bewind ingesteld, maar [verzoeker] was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. Hij betoogde dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, ondanks zijn diagnose van de ziekte van Alzheimer. Het hof heeft de argumenten van [verzoeker] en zijn advocaat, mr. E.A.G. van Acker, in overweging genomen, evenals de bezwaren van de stichting, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger stichting]. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2024 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2]. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn die aantonen dat [verzoeker] niet in staat is om zijn financiële belangen te behartigen. De stelling dat hij de financiële verantwoordelijkheid niet aankan, is onvoldoende onderbouwd. Het hof heeft daarom besloten het bewind op te heffen, met ingang van 1 mei 2024, en heeft de stichting niet in de proceskosten veroordeeld. De beslissing benadrukt het belang van zelfbeschikking en autonomie van de betrokkene, en stelt dat indien in de toekomst blijkt dat [verzoeker] niet meer in staat is om zijn financiën te beheren, zijn zonen opnieuw een verzoek tot bewind kunnen indienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.333.742/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10493770 OV VERZ 23-2697
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker,
tegen
[de stichting],
wettelijk vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger stichting] , casemanager dementie,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[zoon verzoeker 1](wonende te [woonplaats zoon 1] , Denemarken),
en
[zoon verzoeker 2](wonende te [woonplaats zoon 2] ),
zonen van [verzoeker] ,
hierna te noemen: [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] ,
advocaat: mr. M. Harte.
-
[bewindvoerder] ,vennoot van [bewindvoeringskantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
hierna: de bewindvoerder.
In het kort
[verzoeker] is het er niet mee eens dat de kantonrechter een bewind heeft ingesteld over zijn goederen en hij is het er ook niet mee eens dat [bewindvoerder] is benoemd tot zijn bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 24 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2023, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair: het inleidende verzoek tot de instelling van een meerderjarigenbewind over alle goederen die aan [verzoeker] in hoger beroep (zullen) toebehoren, alsnog af te wijzen;
  • subsidiair: indien de bestreden beschikking in stand blijft, de huidige bewindvoerder te ontslaan en een bewindvoerder, na het overleggen van de bereidverklaring van een bewindvoerder naar keuze van [verzoeker] , te benoemen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
  • de stichting te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2023, hebben [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] verzocht het hoger beroep van [verzoeker] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • [zoon verzoeker 1] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de stichting, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger stichting] .
[zoon verzoeker 2] en de bewindvoerder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van 12 maart 2024 van de advocaat van [verzoeker] ;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [verzoeker] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
[verzoeker] is op [geboortedatum] 1946 geboren in [geboorteplaats] .
Bij de rechtbank
3.2.
De stichting heeft verzocht om de goederen van [verzoeker] onder bewind te stellen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.3.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn hoger beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert hij – samengevat en voor zover relevant – het volgende aan.
De medische situatie van [verzoeker] rechtvaardigt een bewind niet. [verzoeker] is in 2021 gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer. Dit is echter in een zodanig vroeg stadium dat [verzoeker] nog in staat is zelf ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en beschikkingshandelingen te verrichten. [verzoeker] begrijpt de verkregen informatie voldoende, hij kan gedegen keuzes maken, normaal redenen en hij kan een situatie waarderen. [verzoeker] heeft een second opinion aangevraagd bij een geriater en is in december 2023 onderzocht. [verzoeker] woont zonder problemen zelfstandig en krijgt geen begeleiding. De casemanager ziet hij ongeveer een keer per drie maanden.
[verzoeker] is handelingsbekwaam. Hij heeft tot het moment dat de bestreden beschikking werd gegeven altijd zijn eigen financiën beheerd. Dit is zonder enige problemen verlopen. Uit de deskundigheidsverklaring volgt geen enkele correcte onderbouwing van de noodzaak van een bewind, zeker niet van het privévermogen. [verzoeker] (voorzitter) en [zoon verzoeker 1] (penningmeester) zijn samen de bestuurders van de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . Het is onjuist dat [verzoeker] een rommeltje maakt van de financiën of rommelt met brieven en rekeningen. Dit wordt in het verzoek evenmin met stukken en feiten onderbouwd. Hij heeft geen schulden en hij heeft vermogen. [verzoeker] ontkent niet dat hij de zakelijke rekening heeft aangewend voor het verrichten van privé uitgaven. Dit waren kleine bedragen. Hij deed het uit noodzaak omdat de onderneming zijn loon niet uitbetaalde. [verzoeker] heeft een zakelijk geschil met [zoon verzoeker 1] , maar dit is geen reden om zijn goederen onder bewind te stellen. Er is geen sprake van een financiële wantoestand die te wijten is aan het handelen van [verzoeker] .
Onderbouwingen en bewijsstukken worden niet overgelegd met uitzondering van de contante inning van de huurpenningen om zijn advocaat te betalen. Hieruit blijkt juist dat hij heel goed beseft wat hij doet. Betaling van het voorschot was de voorwaarde van de advocaat om de zaak te starten. [verzoeker] heeft een lucratieve oplossing bedacht door € 800,- contant op te halen bij de huurders. Hij heeft de nota in de boekhouding laten verwerken. De bewindvoerder had de betaling aan de advocaat kunnen terugdraaien, maar dat heeft hij niet gedaan.
[verzoeker] betwist niet dat de ziekte van Alzheimer een progressieve ziekte is. Bekend van deze ziekte is ook dat iemand na de diagnose nog jarenlang zelfstandig kan functioneren. Het staat helemaal niet vast dat [verzoeker] in de nabije toekomst een en ander niet meer kan overzien en begrijpen. Er moet beoordeeld worden of hij het nu nog kan. Niet is gebleken dat [verzoeker] niet in staat zou zijn om zijn financiële belangen te behartigen. De uitslag van de onderzoeken dienen leidend te zijn en niet de verklaringen die zijn overlegd.
[verzoeker] heeft een Poolse dame € 50,- per week geleend, omdat zij 7 weken lang geen uitkering kreeg. Dat geld is allemaal terugbetaald. [verzoeker] is makkelijk in het uitlenen van geld. Bovendien heeft hij altijd risico’s genomen omdat hij personen in moeilijke omstandigheden huisvest. Dat betreft een zwakke groep en soms gaat er inderdaad wel eens iets mis.
3.4.
[zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] hebben een verweerschrift ingediend. Hun standpunt, zoals door [zoon verzoeker 1] aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt – samengevat en voor zover relevant – als volgt.
Al zou [verzoeker] zijn zaken nu wel goed overzien en goed begrijpen, hetgeen niet het geval is, dan zal dit in de nabije toekomst sowieso niet meer zo zijn. [verzoeker] incasseert contant de huurgelden en dat is niet de bedoeling. [verzoeker] gebruikt dit geld voor zichzelf en laat het niet aan de vereniging ten goede komen. Hij brengt de vereniging hiermee in de problemen.
Voor zowel de zakelijke als de privé vermogensrechtelijke belangen is het vereist dat er bescherming komt in de vorm van een bewind. De situatie van [verzoeker] zal niet verbeteren, maar steeds een beetje verslechteren. [zoon verzoeker 1] was bij het second opinion onderzoek dat in december 2023 heeft plaatsgevonden en de conclusie is niet anders: de diagnose is de ziekte van Alzheimer, net als bij het eerste onderzoek uit 2022 van dokter [dokter] . Het advies luidde toen al dat [verzoeker] moest stoppen met werken en dat hij beter een andere dagbesteding kon zoeken.
De familieleden van [verzoeker] en de boekhouder van de stichting zien dat er gekke dingen gebeuren. Er wordt geld uitgeleend dat niet terugkomt. Werk en privé is met elkaar verstrengeld. [verzoeker] maakte vroeger overzichten toen hij nog actief was in het bedrijf. Gaandeweg is het inzicht in die overzichten minder geworden, hoewel hij wel bekend is met de materie. De huisarts heeft een verklaring ondertekend dat het niet zinvol was als [verzoeker] de mondelinge behandeling bij de rechtbank zou bijwonen. Daaruit kun je ook de conclusie trekken dat hij niet zijn vermogensrechtelijke belangen kan behartigen. Het ziet vooral op de toekomst dat [verzoeker] bescherming nodig heeft, want het is kenmerkend voor de ziekte Alzheimer dat het alleen maar slechter zal gaan.
3.5.
[vertegenwoordiger stichting] heeft op de mondelinge behandeling het volgende verklaard.
Sinds 2022 is zij in beeld als casemanager dementie. [verzoeker] overziet de gevolgen van zijn keuzes niet meer. Zij heeft dikwijls met [verzoeker] gesproken over zijn beperkingen/symptomen, maar [verzoeker] wil er niks van weten. Hij zegt dan: ‘ik ben pas dement als ik in mijn pamper buiten loop en niks meer weet.’ Dementie ziet niet alleen op het geheugen, maar ook op het kunnen inzien van gevolgen van beslissingen die iemand maakt. [verzoeker] valt vaak in herhaling, praat vooral veel over de inhoud, maar verbindt er geen conclusies aan. Hij blijft maar herhalen dat hij het wel snapt. Dit kwam bij ieder huisbezoek terug. Hij verliest het overzicht. De geriater heeft gezegd dat het rijbewijs moet worden ingetrokken; niet om lichamelijke maar om cognitieve redenen. [verzoeker] is slim, heeft een hoog IQ en kan lang teren op reserves. [zoon verzoeker 1] heeft de stichting om hulp gevraagd omdat hij geen grip meer kreeg op zijn vader. Dat zag op de kwesties in het financiële gebied. De boekhouder trok ook aan de bel. [verzoeker] kon het binnen het bedrijf niet altijd goed meer overzien en er werd gerommeld met financiële middelen. Met tijdsverloop zal [verzoeker] steeds minder goed in staat zijn om beslissingen in te schatten. [vertegenwoordiger stichting] heeft [verzoeker] niet meer gezien sinds deze rechtszaak speelde, maar zij spreekt [zoon verzoeker 1] regelmatig. Hij ziet zijn vader achteruit gaan, ook in zijn zelfstandigheid met koken en het huishouden.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het hof legt nu uit waarom.
3.6.2.
De afgelopen jaren zijn er verschillende neuropsychologische onderzoeken afgenomen bij [verzoeker] . Uit alle onderzoeken blijkt dat hij lijdt aan de ziekte van Alzheimer (voor het eerst gediagnosticeerd in 2021). Uit het meest recente onderzoek van klinisch geriater [klinisch geriater] van 11 maart 2024 blijkt dat de geschatte ernst van de ziekte van Alzheimer licht is. In het domein geheugen werd een achteruitgang gevonden, maar op andere cognitieve domeinen had een verbetering plaatsgevonden in vergelijking met eerder onderzoek. [verzoeker] behaalde een relatief hoge testscore bij de cognitieve testen. De cognitieve stoornissen die werden gezien, kunnen passen bij een milde vorm van de ziekte van Alzheimer en anderzijds bij ADHD.
Dat [verzoeker] aan de ziekte van Alzheimer lijdt, vormt voor het hof op zich onvoldoende aanleiding om zijn goederen onder bewind te stellen. Daarvoor is meer nodig: uit het handelen van [verzoeker] moet blijken dat hij daadwerkelijk niet meer in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit is niet komen vast te staan op grond van objectiveerbare gegevens. [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] wijzen op verschillende incidenten die hebben plaatsgevonden, maar [verzoeker] heeft deze incidenten voldoende gemotiveerd betwist.
Op de mondelinge behandeling kwam [verzoeker] weliswaar chaotisch over, maar kon hij desondanks redelijk goed uitleg geven over bepaalde zaken. Waar op de mondelinge behandeling bijvoorbeeld enige verwarring ontstond of de statuten van de vereniging [woningbouwvereniging] wel of niet waren gewijzigd, bleek [verzoeker] het bij het rechte eind te hebben. Verder is gebleken dat ook voordat [verzoeker] was gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer, hij vaker risico’s nam met geld en dit makkelijk uitleende, ook aan zijn kinderen. De manier waarop hij met zijn geld omgaat, kan derhalve ook tot zijn manier van leven horen. [verzoeker] gaf op de mondelinge behandeling een redelijk aannemelijke verklaring waarom hij geld had uitgeleend aan een bewoner. Ook heeft hij toegelicht hoe het was gegaan met de betaling van zijn advocaat om dit hoger beroep mogelijk te maken. Hij heeft hiervoor contant € 800,- opgehaald bij zijn huurders en dit aan zijn advocaat gegeven. Dat is mogelijk een minder professioneel ogende actie die in beginsel niet verwacht wordt van een bestuurder van een woningbouwvereniging. Toch kent het hof hier minder gewicht aan toe, omdat het onder de huidige omstandigheden ook wel weer begrijpelijk is dat [verzoeker] het zo gedaan heeft. Het belang bij dit hoger beroep was immers groot en de advocaat moest worden betaald. Van ander ‘gerommel’ met de financiën van de vereniging is niet gebleken, anders dan dat personen verklaren dat er wordt gerommeld.
Uitgangspunt is de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van een betrokkene. De stelling dat [verzoeker] de financiële verantwoordelijkheid op dit moment niet aankan, is onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan.
Op de mondelinge behandeling is verder gebleken dat het standpunt van de stichting dat het bewind noodzakelijk is, voornamelijk is gebaseerd op verklaringen die [vertegenwoordiger stichting] van derden heeft vernomen: van de boekhouder en van [zoon verzoeker 1] . De eigen waarnemingen van [vertegenwoordiger stichting] over het gedrag van [verzoeker] , hebben minder te maken met de vraag of [verzoeker] wel of niet in staat is om zijn financiële middelen te beheren. Dat [verzoeker] niet meer mag autorijden en dat hij vaak in herhaling valt (wat het hof overigens ook is opgevallen), is bij deze beoordeling evenmin relevant.
Al met al zijn er in het dossier geen objectiveerbare gegevens waaruit blijkt dat [verzoeker] op dit moment niet in staat is om zijn financiële belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof moet hem dus daartoe in staat achten, zodat de beschermingsmaatregel van bewind niet noodzakelijk is. Het hoger beroep slaagt en het hof zal het bewind opheffen.
3.6.3.
Hoewel de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, kan de instelling van het bewind door de kantonrechter en de benoeming van de heer [bewindvoerder] tot bewindvoerder in hun gevolgen niet meer ongedaan worden gemaakt. Het hof zal het bewind daarom opheffen met ingang van 1 mei 2024, zodat de bewindvoerder voldoende tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen en ten overstaan van de kantonrechter de (eind)-rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind.
3.6.4.
De kwestie wie de bewindvoerder van [verzoeker] moet worden, is niet langer aan de orde omdat het bewind wordt opgeheven. In zoverre is dat verzoek van [verzoeker] achterhaald.
3.6.5.
Het hof ziet geen aanleiding om de stichting in de proceskosten te veroordelen. Hoewel dit verzoek vanuit het perspectief van [verzoeker] te volgen is, is een proceskostenveroordeling van de stichting hierbij niet op zijn plaats. De stichting heeft het verzoek gedaan vanuit professionele betrokkenheid en oprechte zorgen om [verzoeker] .
3.6.6.
Tot slot. Het is begrijpelijk dat [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] zich oprecht zorgen maken om hun vader. De ziekte van Alzheimer zal niet overgaan en het is een feit van algemene bekendheid dat de toestand van [verzoeker] (op termijn) zal verslechteren. Mocht in de toekomst blijken dat het [verzoeker] niet meer lukt om zijn financiën te behartigen, dan kunnen ook [zoon verzoeker 1] en [zoon verzoeker 2] desgewenst zelf de kantonrechter verzoeken om een bewind in te stellen over de goederen van hun vader.
3.6.7.
Beslist wordt als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
heft met ingang van 1 mei 2024 het bewind op dat is ingesteld over de goederen van [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [verzoeker] en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de Zeeland-West-Brabant (Middelburg) overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden, K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.