De grootouders (vz) voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank is ten onrechte aan het verzoek van de grootouders (vz) om een raads-onderzoek te gelasten, voorbij gegaan. De grootouders (vz) hebben in hun bericht aan de rechtbank van 5 juni 2023 gemotiveerd uiteengezet waarom in de gegeven omstandigheden een raadsonderzoek dient te worden uitgevoerd. De rapportage van de door de moeder ingeschakelde hulpverlener is namelijk voor meerdere uitleg vatbaar. Ook volgt uit deze verslagen niet dat omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen niet in het belang van de kinderen is. Verder zijn deze verslagen summier en ontbreken er verslagen. De grootouders (vz) zijn ook niet betrokken bij de behandeling van de kinderen. In een raadsonderzoek wordt bovendien in een breder perspectief gekeken naar wat het beste is voor de kinderen, waarbij niet alleen de visie van een enkele hulpverlener bepalend is. De rechtbank heeft, door de afwijzing van het verzoek om een raadsonderzoek, de belangen van de grootouders (vz) en die van de kinderen miskend en een verkeerde belangenafweging gemaakt. Een raadsonderzoek is niet belastend voor de kinderen. Het hof dient alsnog een raadsonderzoek te gelasten en de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij zijn beslissing.
Indien het hof geen raadsonderzoek gelast dan zou de benoeming van een bijzondere curator, bijvoorbeeld in de persoon van [bijzondere curator] , nog soelaas kunnen bieden. Een bijzondere curator kan beoordelen of er wel of geen ruimte is voor omgang met de grootouders (vz). De grootouders (vz) zullen zich dan bij de conclusie van de bijzondere curator en/of de raad neerleggen. Bij de grootouders (vz) bestaat er nu te weinig draagvlak voor de bestreden beslissing, gelet op wat er daarvoor op dit moment aan onderbouwing ligt.
De rechtbank heeft verder de grootouders (vz) niet in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de tegenstrijdigheden in het verslag van de hulpverlener naar voren te brengen, omdat zij geen (nadere) mondelinge behandeling heeft gelast. De rechtbank heeft
– door niet aan het daartoe strekkende verzoek van de grootouders (vz) hieromtrent te voldoen – geen, althans onvoldoende acht geslagen op het recht op hoor en wederhoor.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat het, gezien het door de hulpverlener opgemaakte verslag, niet in het belang van de kinderen is dat er tussen hen en de grootouders (vz) een omgangsregeling wordt vastgesteld. Uit genoemd verslag volgt niet onomstotelijk dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen de vaststelling van een omgangsregeling. Doordat de rechtbank haar oordeel alleen baseert op het verslag van één enkele hulpverlener ontbreekt voldoende fundament voor de bestreden beslissing, temeer omdat de aard van de hulpverlening niet gericht is op contactherstel tussen de kinderen en de grootouders (vz) en de hulpverlening zich ten tijde van het verslag nog in een beginfase bevond en/of nog niet was opgestart. In dit verslag wordt bovendien door de hulpverlener aangegeven dat het contact met de grootouders (vz) de kinderen kan helpen bij het verwerken van hun traumatische ervaringen. Deze hulp wordt de kinderen nu ontzegd. Daarnaast staat de inhoud van het verslag in schril contrast met een aantal spontane contacten die tussen de kinderen en de grootouders (vz) in het dorp hebben plaatsgevonden. Deze contacten waren warm en leuk. De kinderen reageerden blij op de grootouders (vz).
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte overwogen dat de moeder de omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen zal faciliteren als blijkt dat omgang in het belang van de kinderen is. De moeder heeft zich van meet af aan tegen iedere vorm van omgang verzet. Uit de stukken volgt dat de moeder de intrinsieke motivatie mist om daadwerkelijk open te staan voor omgang en deze omgang te faciliteren. De moeder ziet de grootouders (vz) nog altijd als een verlengstuk van de vader; zijn gedragingen worden ten onrechte aan hen toegerekend. Iedere kans om daadwerkelijk tot een vorm van omgang met de kinderen te komen, is daarmee op voorhand uitgesloten. De grootouders (vz) hebben zelf geen, althans nauwelijks, contact met de vader. De moeder is voor hen de enige toegang om tot omgang met de kinderen te kunnen komen. De moeder verstrekt aan hen geen informatie over de kinderen. De grootouders (vz) vrezen dat het contact met de kinderen definitief verloren zal gaan, wat niet in het belang van de kinderen is.