ECLI:NL:GHSHE:2024:1356

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.333.145_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen grootouders en minderjarigen met focus op belangen van de kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de grootouders (vaderszijde) tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De grootouders hebben verzocht om een omgangsregeling met hun kleinkinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht van de moeder staan. De rechtbank heeft hun verzoek afgewezen, met de overweging dat een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De grootouders zijn in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoeren dat de rechtbank ten onrechte geen raadsonderzoek heeft gelast en dat de belangen van de kinderen niet goed zijn afgewogen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 maart 2024, waarbij zowel de grootouders als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft betoogd dat de kinderen momenteel veel te verwerken hebben door hun traumatische verleden en dat een omgangsregeling met de grootouders hen zou belasten. De Raad heeft de wens van de grootouders om omgang te hebben met de kinderen begrepen, maar ook aangegeven dat het op dit moment nog te vroeg is voor een omgangsregeling.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het in het belang van de kinderen is om geen omgangsregeling vast te stellen. De kinderen zijn momenteel onder behandeling voor hun trauma's en het hof acht het noodzakelijk dat zij eerst verdere stappen maken in hun hulpverleningstrajecten voordat er een omgangsregeling kan worden overwogen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.333.145/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/382063 / FA RK 22-2054
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootvader],
en
[de grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde (vz),
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 oktober 2023, hebben de grootouders (vz) verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog ten behoeve van hen een omgangsregeling vast te stellen die het hof het meest in het belang van de kinderen acht, onder compensatie van de proceskosten.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 30 november 2023, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grootouders (vz) in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de grootouders (vz), bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Enckevort;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Er zijn geen nadere stukken ingekomen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder is bij beschikking van 2 april 2021 alleen met het gezag over de kinderen belast.
De kinderen wonen bij de moeder
.
3.2.
De kinderen hebben met ingang van 2 oktober 2017 tot 2 oktober 2021 onder toezicht van de GI gestaan.
3.3.
De vader heeft sinds 17 december 2020 geen contact meer met de kinderen gehad.
De procedure in eerste aanleg
3.4.
De grootouders (vz) hebben de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en onder compensatie van de proceskosten, een omgangs-regeling vast te stellen waarbij zij gedurende een weekeinde in de twee maanden van zaterdagochtend tot zondagavond de zorg over de kinderen kunnen uitoefenen en met hen vrijelijk contact kunnen hebben, althans een omgangsregeling vast te stellen die door de rechtbank het meest in overeenstemming met de belangen van de kinderen wordt geacht.
3.5.
Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de grootouders (vz) kunnen worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en de kinderen.
3.5.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder iedere beslissing op het verzoek van de grootouders (vz) pro forma aangehouden tot 13 juni 2023, in afwachting van het verloop en het resultaat van de hulpverleningstrajecten van de kinderen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de grootouders (vz) tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen, afgewezen.
3.6.1.
De rechtbank heeft daarbij verder het verzoek van de moeder tot veroordeling van de grootouders (vz) in de proceskosten afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.7.
De grootouders (vz) kunnen zich met deze beslissing – voor zover daarbij hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen is afgewezen – niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De grootouders (vz) voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank is ten onrechte aan het verzoek van de grootouders (vz) om een raads-onderzoek te gelasten, voorbij gegaan. De grootouders (vz) hebben in hun bericht aan de rechtbank van 5 juni 2023 gemotiveerd uiteengezet waarom in de gegeven omstandigheden een raadsonderzoek dient te worden uitgevoerd. De rapportage van de door de moeder ingeschakelde hulpverlener is namelijk voor meerdere uitleg vatbaar. Ook volgt uit deze verslagen niet dat omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen niet in het belang van de kinderen is. Verder zijn deze verslagen summier en ontbreken er verslagen. De grootouders (vz) zijn ook niet betrokken bij de behandeling van de kinderen. In een raadsonderzoek wordt bovendien in een breder perspectief gekeken naar wat het beste is voor de kinderen, waarbij niet alleen de visie van een enkele hulpverlener bepalend is. De rechtbank heeft, door de afwijzing van het verzoek om een raadsonderzoek, de belangen van de grootouders (vz) en die van de kinderen miskend en een verkeerde belangenafweging gemaakt. Een raadsonderzoek is niet belastend voor de kinderen. Het hof dient alsnog een raadsonderzoek te gelasten en de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij zijn beslissing.
Indien het hof geen raadsonderzoek gelast dan zou de benoeming van een bijzondere curator, bijvoorbeeld in de persoon van [bijzondere curator] , nog soelaas kunnen bieden. Een bijzondere curator kan beoordelen of er wel of geen ruimte is voor omgang met de grootouders (vz). De grootouders (vz) zullen zich dan bij de conclusie van de bijzondere curator en/of de raad neerleggen. Bij de grootouders (vz) bestaat er nu te weinig draagvlak voor de bestreden beslissing, gelet op wat er daarvoor op dit moment aan onderbouwing ligt.
De rechtbank heeft verder de grootouders (vz) niet in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de tegenstrijdigheden in het verslag van de hulpverlener naar voren te brengen, omdat zij geen (nadere) mondelinge behandeling heeft gelast. De rechtbank heeft
– door niet aan het daartoe strekkende verzoek van de grootouders (vz) hieromtrent te voldoen – geen, althans onvoldoende acht geslagen op het recht op hoor en wederhoor.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat het, gezien het door de hulpverlener opgemaakte verslag, niet in het belang van de kinderen is dat er tussen hen en de grootouders (vz) een omgangsregeling wordt vastgesteld. Uit genoemd verslag volgt niet onomstotelijk dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen de vaststelling van een omgangsregeling. Doordat de rechtbank haar oordeel alleen baseert op het verslag van één enkele hulpverlener ontbreekt voldoende fundament voor de bestreden beslissing, temeer omdat de aard van de hulpverlening niet gericht is op contactherstel tussen de kinderen en de grootouders (vz) en de hulpverlening zich ten tijde van het verslag nog in een beginfase bevond en/of nog niet was opgestart. In dit verslag wordt bovendien door de hulpverlener aangegeven dat het contact met de grootouders (vz) de kinderen kan helpen bij het verwerken van hun traumatische ervaringen. Deze hulp wordt de kinderen nu ontzegd. Daarnaast staat de inhoud van het verslag in schril contrast met een aantal spontane contacten die tussen de kinderen en de grootouders (vz) in het dorp hebben plaatsgevonden. Deze contacten waren warm en leuk. De kinderen reageerden blij op de grootouders (vz).
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte overwogen dat de moeder de omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen zal faciliteren als blijkt dat omgang in het belang van de kinderen is. De moeder heeft zich van meet af aan tegen iedere vorm van omgang verzet. Uit de stukken volgt dat de moeder de intrinsieke motivatie mist om daadwerkelijk open te staan voor omgang en deze omgang te faciliteren. De moeder ziet de grootouders (vz) nog altijd als een verlengstuk van de vader; zijn gedragingen worden ten onrechte aan hen toegerekend. Iedere kans om daadwerkelijk tot een vorm van omgang met de kinderen te komen, is daarmee op voorhand uitgesloten. De grootouders (vz) hebben zelf geen, althans nauwelijks, contact met de vader. De moeder is voor hen de enige toegang om tot omgang met de kinderen te kunnen komen. De moeder verstrekt aan hen geen informatie over de kinderen. De grootouders (vz) vrezen dat het contact met de kinderen definitief verloren zal gaan, wat niet in het belang van de kinderen is.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Uit het beroepschrift volgt dat de grootouders (vz) slechts in hun eigen belang handelen. De grootouders (vz) willen nu een omgangsregeling afdwingen op een manier die niet in het belang van de kinderen is.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om een raadsonderzoek te gelasten. Een raadsonderzoek is te belastend voor de kinderen. Een raadsonderzoek zal zorgen voor onrust en stress bij zowel de kinderen als de moeder. Ook een benoeming van een bijzondere curator is voor de kinderen te belastend. De kinderen hebben door de jarenlange (juridische) strijd tussen de ouders en het feit dat de vader reeds geruime tijd uit beeld is, veel te verwerken. Daarom is de hulpverlening nauw bij de kinderen betrokken. De moeder betwist dat het gaat om één enkele hulpverlener. Inmiddels zijn beide kinderen onder behandeling van een psycholoog bij [instantie] . Verder is er een gezins- en jongerencoach betrokken. Ook worden er door de moeder diverse andere vormen van hulpverlening aangewend om te bezien of zij de kinderen kunnen helpen met hun traumaverwerking. Uit de verslagen volgt duidelijk wat de behoefte van de kinderen op dit moment is. Verder kunnen de grootouders (vz) niet beoordelen of er sprake is van tegenstrijdigheden in het verslag van de hulpverlener, noch wat het beste is voor de kinderen. Niet valt in te zien waarom de grootouders (vz) in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening over het verslag van de hulpverlening aan de rechtbank kenbaar te maken.
De moeder betwist verder dat zij zich van meet af aan tegen iedere vorm van omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen heeft verzet. Op 15 februari 2021 heeft een gesprek tussen de moeder, de grootouders (vz) en de GI plaatsgevonden om de mogelijkheid te bespreken dat de grootouders (vz) omgang konden blijven houden met de kinderen. De grootouders (vz) hebben hier afwijzend op gereageerd en zij hebben ervoor gekozen om een gerechtelijke procedure aanhangig te maken. De moeder erkent dat zij – gelet op de gebeurtenissen van de afgelopen periode – en dan met name de behoefte van de kinderen hierin, op dit moment de intrinsieke motivatie mist om daadwerkelijk open te staan voor een omgangsregeling tussen de grootouders (vz) en de kinderen. De belangen van de kinderen wegen op dit moment zwaarder en de moeder zal hier gehoor aan geven. De kinderen kunnen momenteel de grootouders (vz) niet los van de vader zien. Voor de kinderen is het daarom belangrijk dat zij eerst met hun trauma’s kunnen omgaan en vervolgens leren dat de grootouders (vz) los van de vader staan. De moeder heeft op dit moment ‘haar handen vol’ aan de kinderen, alle betrokken hulpverlening en de school. De verstandhouding tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet goed. [minderjarige 2] heeft al zes jaar therapie, [minderjarige 1] is eveneens onder behandeling van een psycholoog en de moeder gaat daardoor vier tot vijf keer in de week met de kinderen naar de psycholoog. [minderjarige 2] heeft sinds twee maanden één keer per week EMDR-therapie. Na een EMDR-sessie heeft zij altijd een terugslag in haar gedrag. [minderjarige 1] gaat binnenkort ook met EMDR-therapie starten. Ook de school constateert dat de emotionele toestand van de kinderen nog niet is wat het moet zijn. De driftbuien van [minderjarige 2] zijn weer verergerd. De moeder heeft daarvoor een psychologisch onderzoek aangevraagd. De huidige procedure is ook belastend voor de kinderen en doet veel met hen. De kinderen zijn al genoeg beschadigd en zij dienen in alle rust te kunnen werken aan hun herstel om zich tot gezonde volwassenen te kunnen ontwikkelen. Wanneer de kinderen er klaar voor zijn, zal de moeder de omgang tussen hen en de grootouders (vz) faciliteren, in het tempo dat de kinderen aangeven. De moeder is niet tegen de spontane ontmoetingen tussen de grootouders (vz) en de kinderen in het dorp. De kinderen vertellen het ook gewoon aan de moeder dat zij de grootouders (vz) hebben gezien. De moeder geeft de kaartjes die de grootouders (vz) aan de kinderen sturen, maar zij laat het aan de kinderen over of zij daarop willen reageren. Verder bespreekt zij dat ook met de hulpverlening. De grootouders (vz) moeten meer vertrouwen in de moeder hebben.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
De raad begrijpt de wens van de grootouders (vz) om omgang met de kinderen te hebben. Het is op dit moment echter nog te vroeg om een omgangsregeling tussen de grootouders (vz) en de kinderen vast te kunnen stellen. De kinderen hebben het nodige meegemaakt. De inhoud van de overgelegde verslagen van de hulpverlening is duidelijk. Er is sprake van traumabehandeling. Voor het welslagen van deze traumabehandeling is een rustige en stabiele situatie nodig. Hoewel de vader weinig contact heeft met de grootouders (vz), horen zij – in de beleving van de kinderen – wel bij de vader. Het opstarten van een omgangsregeling met de grootouders (vz) zal daarom bij de kinderen onrust en instabiliteit veroorzaken, wat vanwege de (trauma)therapie niet in hun belang is.
Het door de grootouders (vz) verzochte raadsonderzoek zal niet tot een andere conclusie van de raad leiden. Er wordt nu volop hulpverlening ingezet om de kinderen de stabiliteit en de veiligheid te geven die zij nodig hebben. De moeder verzet zich niet tegen omgang tussen de grootouders (vz) en de kinderen. Zij zegt niet dat er nooit omgang tussen hen zal komen, alleen dat het daar op dit moment nog te vroeg voor is. De raad onderschrijft dit. De raad constateert wel dat er in het onderlinge vertrouwen tussen de grootouders (vz) en de moeder wat ‘wringt’. Dat maakt het voor de kinderen moeilijker om in de toekomst op onbelaste wijze omgang met de grootouders (vz) te kunnen hebben. Het zou in het belang van de kinderen zijn, wanneer het partijen zou lukken om het verleden achter zich te laten en dat zij op een andere manier naar elkaar gaan kijken. Voor de grootouders (vz) zou het helpend kunnen zijn wanneer zij meer inzicht hebben in de traumabehandeling van de kinderen en de belasting en het effect hiervan op de kinderen. Wel dient de moeder op regelmatige basis het onderwerp omgang met de grootouders (vz) met de kinderen te bespreken. Dit thema kan ook aan de orde worden gesteld binnen de hulpverleningstrajecten van de kinderen. De betrokken hulpverlening zou dan een signaal af kunnen geven wanneer de kinderen eventueel aan contactherstel met de grootouders (vz) toe zouden zijn.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet in geschil is dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders (vz) en de kinderen.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.11.3.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of er op dit moment een omgangsregeling tussen de grootouders (vz) en de kinderen dient te worden vastgesteld.
3.11.4.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat de kinderen in het verleden veel hebben meegemaakt. Er was onder meer sprake van een vechtscheiding tussen de moeder en de vader en de vader is in december 2020 uit beeld geraakt. De vader is, volgens de grootouders (vz), sinds enkele jaren in het buitenland woonachtig. De kinderen ontvangen op dit moment meerdere vormen van intensieve (trauma)therapie en/of hulpverlening om de gebeurtenissen uit het verleden te kunnen verwerken. Deze trajecten vragen veel van de kinderen en hebben een grote impact op het hele gezin. Zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken verklaard dat [minderjarige 2] al zes jaar lang therapie heeft, dat de moeder vier tot vijf keer per week met de kinderen naar de psycholoog gaat, dat [minderjarige 2] sinds twee maanden EMDR-therapie heeft en zij na iedere EMDR-sessie een terugslag in haar gedrag heeft. Verder heeft de moeder verklaard dat [minderjarige 1] eveneens onder behandeling is van een psycholoog en dat zij binnenkort ook met EMDR-therapie zal starten, dat er een gezins- en jongerencoach is betrokken en dat er binnenkort een psychologisch onderzoek naar de driftbuien van [minderjarige 2] wordt gestart.
3.11.5.
De moeder heeft bij het verweerschrift in hoger beroep recente(re) stukken van de trajecten van de kinderen bij [instantie] (psycholoog) overgelegd. Het hof stelt vast dat, anders dan de grootouders (vz) in hoger beroep aanvoeren, de inhoud van deze stukken niet voor meerdere uitleg vatbaar is.
In het advies van [instantie] van [GZ-psycholoog 1] , GZ-psycholoog, van 8 november 2023 ten aanzien van [minderjarige 1] staat dat:
(…)
“ [minderjarige 1] maakt mooie stappen in haar proces, maar is hier nog wel wankel in.
(…)
Rondom het verwerken van het trauma rondom de vader blijft een thema waarbij [minderjarige 1] blokkeert en waarbij zij haar gevoelens uit de weg gaat. Op dit moment lijkt de ontwikkeling van [minderjarige 1] onvoldoende stabiel om het contact met de grootouders aan te gaan. In haar proces is het van belang dat de ingezette groei verder toeneemt en daarmee meer stabiel wordt”.
(…)
In het vervolgbehandelcontract van [instantie] van, [vaktherapeut] , vaktherapeut, en [GZ-psycholoog 2] , GZ-psycholoog, van 15 november 2023 ten aanzien van [minderjarige 2] staat dat:
(…)

Momenteel zitten we midden in een proces van het verwerken van haar traumatische verleden en het weer voorzichtig opbouwen van het vertrouwen in zichzelf en de ander. (…)
Aangezien de vader evenals de grootouders aan vaders kant, in de beleving van [minderjarige 2] , onderdeel zijn van haar traumatische verleden, is de reële verwachting dat omgang met de grootouders op dit moment, teveel onrust gaat brengen voor [minderjarige 2] en haar herstelproces zal verstoren. Ook het fragiele evenwicht dat er momenteel binnen het systeem bestaat, kan hierdoor verstoord raken. Dit is zeer schadelijk voor het herstel van [minderjarige 2] . Daarom is het advies van de therapeut om hierbij het proces van de [minderjarige 2] te volgen. Een tijdlijn hiervoor uitzetten is niet mogelijk. Aangezien de verwerking van een trauma zich niet laat dwingen en het voor de heling belangrijk is om [minderjarige 2] haar tempo hierin te volgen. De vraag om contactherstel van de grootouders komt voor [minderjarige 2] te vroeg”.
(…)
3.11.6.
Het hof is, op grond van de in de rechtsoverwegingen 3.11.4. en 3.11.5. genoemde feiten en omstandigheden, met de rechtbank en de raad, van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is om een omgangsregeling tussen de kinderen en de grootouders (vz) vast te stellen. Het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders (vz) en de kinderen is op dit moment anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub d BW. Dat er tussen de kinderen en de grootouders (vz) in het dorp spontane contactmomenten hebben plaatsgevonden omdat zij elkaar toevallig tegenkwamen en dat de kinderen daar volgens de grootouders (vz) goed op hebben gereageerd, maakt dat niet anders. Een structurele omgangsregeling tussen de kinderen en de grootouders (vz) zou de hiervoor genoemde hulpverleningstrajecten van de kinderen en de daarin door hen gemaakte prille positieve stappen, doorkruisen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat voor het welslagen van (trauma)therapie rust en stabiliteit in de thuissituatie noodzakelijk is. Deze rust en stabiliteit komt in gevaar wanneer er nu al een omgangsregeling met de grootouders (vz) zou worden vastgesteld, temeer omdat de kinderen de grootouders (vz) nog niet los kunnen zien van de vader en zij nog niet de draagkracht hebben om op structurele basis het contact met hen aan te gaan. Uit de hiervoor genoemde stukken van [instantie] kan worden afgeleid dat de kinderen eerst verdere stappen dienen te maken in hun hulpver-leningstrajecten. Deze intensieve trajecten, in combinatie met school, vormen – naar het oordeel van het hof – een zware belasting voor de kinderen. De kinderen dienen niet verder te worden belast. Het hof acht – onder de genoemde omstandigheden – ook een raadsonder-zoek of de benoeming van een bijzondere curator voor deze kinderen te belastend en niet in het belang van de kinderen noodzakelijk. Een raadsonderzoek of een traject bij een bijzondere curator gaat gepaard met extra verplichtingen voor de kinderen. Daarnaast zorgt dit voor een periode van stress en onzekerheid bij de kinderen. Daarbij komt dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat een raadsonderzoek niet tot een andere conclusie van de raad zal leiden, wat voor het hof een extra reden vormt om het daartoe strekkende verzoek van de grootouders (vz) af te wijzen.
3.11.7.
Voor zover de grootouders (vz) in grief 2 nog hebben aangevoerd dat de rechtbank geen, althans onvoldoende acht heeft geslagen op het recht op hoor en wederhoor, dient dit hoger beroep tevens tot het herstel van eventuele fouten in eerste aanleg. Nog daargelaten of er in de procedure bij de rechtbank sprake is geweest van een schending van het recht op hoor en wederhoor, hebben de grootouders (vz) in hoger beroep alsnog hun zienswijze omtrent de overgelegde verslagen kenbaar kunnen maken, zodat grief 2 niet tot een vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden.
De slotsom
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, omdat alle grieven van de grootouders (vz) falen. Dit betekent dat het hof, net zoals de rechtbank, geen omgangsregeling tussen de grootouders (vz) en de kinderen zal vaststellen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal – gelet op de aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en
A.C. van den Boogaard en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.