3.10.Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.Vast staat dat het raadsrapport van 28 maart 2023 niet meer kan worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de in deze procedure voorliggende geschilpunten. De vader heeft zich tijdens de mondelinge behandeling zeer wisselend uitgelaten over zijn antwoord op de vraag of hij aan een hernieuwd raadsonderzoek zou meewerken. Dat kan echter in het midden blijven, aangezien het hof zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een hernieuwd onderzoek te gelasten.
3.10.2.Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 8 augustus 2020 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
Is het gezag met wederzijdse instemming aangetekend?
3.10.3.Op grond van artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Sinds 15 juli 2013 kunnen ouders het gezamenlijk gezag ook digitaal aanvragen. Deze laatste weg is in deze zaak gevolgd. Tussen partijen is in geschil of deze digitale aanvraag met wederzijdse instemming is gedaan.
3.10.4.Het hof stelt voorop dat in beginsel moet worden aangenomen dat het verzoek tot gezamenlijk gezag in het gezagsregister door partijen gezamenlijk is gedaan, aangezien de aanvraag met de gewaarborgde DigiD van elk van beide ouders heeft plaatsgevonden. De vrouw dient dan ook te stellen – en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen – dat de man zonder toestemming dan wel medeweten van de vrouw gebruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens en daarmee het gezamenlijk gezag heeft aangevraagd.
3.10.5.Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van de moeder tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister moet worden afgewezen. De moeder heeft, ook thans in hoger beroep, onvoldoende bewijs overgelegd van de door haar gestelde DigiD-fraude.
Op dit punt zal de bestreden beschikking daarom worden bekrachtigd.
Wijziging van het gezamenlijk gezag
3.10.6.Ingevolge artikel 1:253n van het BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.7.Na de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking heeft de moeder gemeend weer uitvoering te moeten geven aan de tussenbeschikking van 10 augustus 2022. Zij heeft de vader benaderd om de begeleide omgang weer op te starten. De vader stond daar niet voor open. De vader is in plaats daarvan regelmatig en wanneer het hem uitkwam onaangekondigd aan de deur van de moeder verschenen. Ondanks de forse gevoelens van onveiligheid die de moeder op deze momenten ervaart, heeft de moeder dat steeds toegestaan, met het oog op het belang van [minderjarige] om zijn vader te kennen.
3.10.8.Het hof stelt vast dat de vader zich volledig zelfbepalend opstelt in het aangaan van het contact met [minderjarige] . Hij laat zien geen rekening te houden met de grenzen van de moeder en van [minderjarige] en laat niet zien zijn eigen belangen onderschikt te kunnen maken aan die van [minderjarige] .
Het hof heeft zelf tijdens de mondelinge behandeling kunnen waarnemen op welke wijze de vader reageert wanneer hij wordt gewezen op de grenzen van de ander en als hem gevraagd wordt die grenzen te respecteren, waarbij de vader oplopende spanning en emotie (te weten boosheid en forse irritatie) laat zien. Het hof heeft vervolgens, toen de vader zichtbaar zwaar geïrriteerd de zittingszaal uitliep, ook waargenomen hoezeer dit gedrag de sterke angstgevoelens van de moeder triggert, ondanks de therapie die zij daarvoor heeft gevolgd. De vader heeft er tijdens de mondelinge behandeling geen blijk van gegeven dat hij oog heeft voor het effect van zijn handelen op de moeder en daarmee indirect ook voor het effect van zijn handelen op [minderjarige] .
3.10.9.Het hof stelt vast dat de moeder niet onwelwillend is en dat zij het [minderjarige] gunt dat zijn vader een rol speelt in zijn leven, ondanks haar eigen zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in het contact met de vader en ondanks de stress en het onveilige gevoel dat dit contact bij haar teweeg brengt. Het hof acht deze worsteling van de moeder begrijpelijk en invoelbaar. Het hof begrijpt ook de zorgen over de vraag of de vader een goed rolmodel kan zijn [minderjarige] , gezien de jarenlange betrokkenheid van de vader bij (zware) criminele activiteiten en gezien de strafrechtelijke veroordelingen van de vader, onder meer voor verkrachting van één van de moeders van zijn kinderen. Hierbij weegt het hof mee dat dat vader niet laat zien de ernst van dit feit in te zien door het af te doen als een ‘kleinigheidje’ en het gebeurde te bagatelliseren door te zeggen dat het de eerste keer is dat er zoiets is gebeurd. Illustratief is in dit kader ook dat de moeder heeft verklaard dat de vader zich tijdens contactmomenten met [minderjarige] steeds aan de moeder opdringt en dat zij zich hier heel onprettig bij voelt, maar uit de reactie van de vader kan worden opgemaakt dat hij de weerstand en spanning van de moeder op die momenten niet eens opmerkt.
3.10.10.Gelet op het voorgaande en de gebleken problematische interactiepatronen tussen de vader en de moeder, ziet het hof geen enkele mogelijkheid meer voor constructief overleg tussen beide ouders over beslissingen die in het belang van [minderjarige] dienen te worden genomen.
3.10.11.Daarbij komt dat de vader voorwaarden verbindt aan het geven van toestemming voor gezagsbeslissingen met geen ander doel dan de moeder te dwarsbomen, zoals het niet verlenen van toestemming voor een vakantie met [minderjarige] in het buitenland om de enkele reden dat de vader op dat moment geen contact had met [minderjarige] . De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar aangegeven dat hij dat in de toekomst niet meer zal doen, maar hij staat ook nog steeds achter zijn beslissing van destijds en ziet kennelijk ook niet in hiermee misbruik te hebben gemaakt van zijn gezag.
3.10.12.Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders en dat niet is te voorzien dat hierin binnen afzienbare termijn verbetering in komt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezag en de moeder met het eenhoofdig gezag belasten.
3.10.13.Gezien de beslissing van het hof omtrent het gezag, beoordeelt het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot het contact tussen [minderjarige] en de vader naar de maatstaf van artikel 1:377a BW.
3.10.14.Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.10.15.Tussen partijen is in geschil op welke wijze omgangsregeling met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.10.16.Het hof onderschrijft de door de raad omschreven risico’s van de situatie zoals deze nu is, waarbij de vader steeds onaangekondigd op de stoep staat voor contact met zijn zoon en daarbij, zoals hiervoor beschreven, geen inzicht toont in het effect van zijn gedrag op de moeder en op [minderjarige] . De gevoelens van onveiligheid en spanning die dit bij de moeder oproept, kunnen en zullen in de loop der tijd zijn weerslag krijgen op [minderjarige] met uiteindelijk mogelijk een contactbreuk tot gevolg.
De ouders kunnen zich daartoe wenden tot [hulpverlening 4] of [hulpverlening 2] , dan wel een vergelijkbare instantie.
Het hof acht een begeleide omgangsregeling van eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur, met uitzondering van zes weken vakantie per jaar, passend.
3.10.17.Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de contactregeling betreft en het verzoek van de moeder toewijzen als hierna vermeld.
3.10.18.Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.