ECLI:NL:GHSHE:2024:1355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.332.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige in het kader van DigiD-fraude en veiligheidsoverwegingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om eenhoofdig gezag over haar minderjarige zoon, geboren in 2020, en om de aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister te doorhalen. De moeder stelt dat de vader, zonder haar toestemming, gebruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens om gezamenlijk gezag aan te vragen. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim van DigiD-fraude. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar heeft tegelijkertijd geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Gezien de problematische interactiepatronen tussen de ouders en de zorgen van de moeder over de veiligheid van de minderjarige, heeft het hof besloten om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. Daarnaast is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur begeleide omgang heeft met de minderjarige, met uitzondering van zes vakantieweken per jaar. Het hof benadrukt dat de omgang veilig en onbelast moet zijn voor de minderjarige, en dat de persoonlijke grenzen van de moeder gerespecteerd moeten worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.332.410/01
Zaaknummer eerste aanleg: C /01/1376689 /FA RK 21-5335
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: voorheen mr. M.M.M. Minkels, thans zonder advocaat.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2023, is de moeder van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen. De moeder heeft daarbij tevens een incidenteel verzoek gedaan tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De procedure is op de griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummers 200.332.410/01 (de hoofzaak) en 200.332.410/02 (het schorsingsverzoek).
Deze beschikking betreft uitsluitend de zaak met zaaknummer 200.332.410/01.
2.1.1.
In de hoofdzaak heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag over [minderjarige] is afgewezen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is toegewezen en een zorgregeling is vastgesteld en opnieuw rechtdoende:
  • het inleidende verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag toe te wijzen en de aantekening in het gezagsregister van 8 augustus 2020 door te halen, die inhoudt dat partijen vanaf die datum gezamenlijk zijn belast met het gezag over de [minderjarige] , dan wel het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat de moeder voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] zal dragen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
  • te bepalen dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende eenmaal per 14
dagen een aantal uren, onder begeleiding van een deskundige / professionele derde, met uitzondering van 6 vakantieweken per jaar, waarbij de vrouw vakantie mag vieren met [minderjarige] althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
-de brief met bijlage van de raad d.d. 10 oktober 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Die relatie is in juni 2021 verbroken. Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van
[minderjarige] is bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant, kort en zakelijk weergegeven, bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in [hulpverlening 1] van [hulpverlening 2] in [locatie] , en de beslissing ten aanzien van het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden met het verzoek aan [hulpverlening 2] om een rapport over het verloop van de begeleide omgang over te leggen en het verzoek aan de raad om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de contacten tussen [minderjarige] en de vader en daarover de rapporten en adviseren.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot onbegeleid contact met elkaar een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur (in het weekend dat de andere kinderen van de vader bij de vader zijn), waarbij de vader en de moeder [minderjarige] roulerend halen en brengen, met inachtneming van de volgende opbouw:
  • de eerste twee maanden: op zaterdag (onbegeleid) van 10.00 uur tot 13.00 uur, mede dus een keer per twee weken in het bijzijn van de (half)broertjes van [minderjarige] ;
  • vervolgens in de derde en vierde maand: (onbegeleid) een weekend per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur; vervolgens vanaf de vijfde maand: (onbegeleid) een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 12.00 uur; vervolgens vanaf de achtste maand: (onbegeleid) een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • vervolgens na een jaar: een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
Tevens is het verzoek van de moeder om de aantekening in het gezagsregister van 8 augustus 2020 door te halen, dan wel het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te wijzigen en haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Bij het schorsingsverzoek heeft de moeder zoals gezegd verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor zover het betreft de zorgregeling.
Bij beschikking van 30 november 2023 in de zaak met nummer 200.332.410/02 heeft het hof de schorsing van de werking van de bestreden beschikking bevolen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Vanwege het advies dat de klachtadviescommissie van de raad op 20 juli 2023 heeft uitgebracht aan de directeur van de raad, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. De directeur heeft op basis daarvan geoordeeld dat de klachten van de moeder grotendeels gegrond zijn en dat het raadsrapport van 28 maart 2023 in de huidige vorm niet langer kan worden gebruikt en moet worden aangepast. In het raadsrapport staan een groot aantal tegenstrijdigheden ten aanzien van de vader. Zo is in het rapport opgenomen dat de vader zich niet langer bezig houdt met (druggerelateerde) criminaliteit, maar laat tegelijkertijd het Justitieel Documentatie Systeem zien dat er sprake is van forse veroordelingen van de vader. In de periode na 2018 zijn er nog vijf registraties, terwijl de vader heeft aangegeven dat hij in 2016 heeft besloten het "anders te gaan doen" (waarbij hij ook zegt dat hij tot 2020 heeft gehandeld in harddrugs). Medio 2021 is de vader nog strafrechtelijk veroordeeld vanwege verkrachting van de moeder van één van zijn kinderen en vanwege vernieling. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de man begin maart 2024 in hoger beroep ook schuldig bevonden voor deze feiten en de man is door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Volgens de wijkagent staan er 20 delicten en 37 registraties op naam van de vader. Er leven bij de moeder zeer grote zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] als hij bij de vader is. Deze zorgen zijn onder andere gelegen in de betrokkenheid van de vader bij (zware) criminaliteit en het gevaar dat [minderjarige] daarbij betrokken wordt of op welke wijze dan ook daar last van zou kunnen hebben. De relatie tussen de ouders kenmerkte zich door psychisch en seksueel grensoverschrijdend geweld van de vader jegens de moeder.
De moeder dient met het eenhoofdig gezag belast te worden. De vader heeft na de geboorte van [minderjarige] van de DigiD gegevens van de moeder misbruik gemaakt en zonder medeweten en instemming van de moeder het gezamenlijk gezag laten aantekenen. De moeder heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude. Bovendien houdt de vader het nemen van gezagsbeslissingen tegen om de moeder te treiteren, en kunnen partijen in het geheel niet met elkaar op ouderniveau communiceren. De vader heeft in het traject bij [hulpverlening 2] geweigerd met de moeder in gesprek te gaan. De paar gesprekken die wel in gezamenlijkheid hebben plaatsgevonden, mondden uit in verbale agressie van de zijde van de vader, ook in het bijzijn van [minderjarige] . De vader toont geen enkele interesse in [minderjarige] en informeert bij de moeder niet naar het wel en wee van [minderjarige] .
De moeder acht de vader niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Als de vader omgang had met zijn andere kinderen in de woning van de moeder, was de moeder degene die zich feitelijk om deze kinderen bekommerde. De vader keek niet naar hen om. Ook heeft de moeder door de jaren heen veel gevaarlijke situaties gezien, waaraan kinderen niet blootgesteld zouden moeten worden, zoals de aanwezigheid van vuur- en steekwapens en drugs, drugshandel in het bijzijn van de kinderen (o.m. tijdens een begeleid omgangsmoment met [minderjarige] ), te hard en onder invloed rijden, agressief gedrag en het aanzetten van (jonge) vrouwen tot prostitutie. Daarnaast heeft de vader een kind erkend ten behoeve van het verkrijgen van een verblijfsvergunning, waarvoor hij een fors geldbedrag heeft gekregen. De vader heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij heeft herhaaldelijk problematische relaties. Ook [hulpverlening 3] heeft aangegeven een zeer groot ‘niet pluis’-gevoel bij de vader te hebben, gebaseerd op de betrokkenheid van [hulpverlening 3] bij de andere kinderen van de vader en uitspraken die de vader heeft gedaan.
De vader verschijnt regelmatig onaangekondigd bij de moeder aan de deur. De moeder staat op die momenten toe dat er bij de voordeur een kort moment van omgang is tussen [minderjarige] en de vader. Dat doet zij omdat zij meent dat het in beginsel in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn vader leert kennen, al heeft zij daar ook twijfels over omdat contact met deze vader ook zeer schadelijk kan zijn voor een kind. Er heeft zich aan de deur een incident voorgaan waarbij de vader [minderjarige] , om hem te corrigeren, heeft gebeten. De moeder heeft daarvan aangifte gedaan. De moeder gaat bij die contactmomenten volledig over haar eigen grenzen heen, omdat de vader zich op die momenten ook aan haar opdringt, aandringt op het hebben van geslachtsgemeenschap en seksueel grensoverschrijdende opmerkingen maakt. De vader gedraagt zich ook grensoverschrijdend tijdens videobelcontacten met [minderjarige] , bijvoorbeeld door zich ineens uit te kleden. De moeder is in contact met de vader zeer gespannen en erg op haar hoede, omdat er altijd iets kan gebeuren.
De belangen van [minderjarige] brengen met zich mee dat de verzoeken van de moeder moeten worden toegewezen, dan wel dat een zorgvuldig en deugdelijk raadsonderzoek moet plaatsvinden om de destijds in de tussenbeschikking van 10 augustus 2022 gestelde vragen te beantwoorden. Tot die tijd blijft de moeder open staan voor begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] .
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader stelt dat er een spelletje wordt gespeeld en dat de moeder zaken anders voordoet dan ze in werkelijkheid zijn. Er is sprake van een ‘achterbakse strijd’ waar hij geen zin meer in heeft. Het enige dat de vader wil is zijn zoon op een normale manier kunnen zien. Als het nodig is staat de vader ook open voor begeleid contact.
De vader heeft zijn leven op orde. Hij woont in Arnhem bij zijn vriendin en is schuldenvrij. De veroordeling in hoger beroep is een ‘kleinigheidje’; een straf die hij zal accepteren. Als hij die straf heeft uitgezeten is hij klaar met politie en justitie.
De reden dat de vader bij de moeder aan de deur gaat is dat hij anders geen gelegenheid heeft om [minderjarige] te zien. De vader betwist dat hij [minderjarige] heeft gebeten om hem te corrigeren. Hij heeft alleen wat ruw met hem gespeeld en in dat spel iets te hard op zijn borst gedrukt. Hoe de moeder op de vader reageert als hij aan de deur komt, is niet zoals zij dat voor het hof beschrijft. Het irriteert de vader in grote mate dat de moeder een andere voorstelling van zaken geeft.
De vader erkent dat hij in het verleden geweigerd heeft om toestemming te geven aan de moeder om met [minderjarige] in het buitenland op vakantie te gaan en dat hij die toestemming heeft geweigerd omdat hij van de moeder [minderjarige] niet mocht zien. Bovendien heeft de moeder destijds tegen de vader verklaard dat zij niet op vakantie kon gaan omdat zij daar het geld niet voor had, niet omdat de vader daarvoor geen toestemming gaf. Hij zal de moeder echter niet (meer) dwarsliggen, omdat hij daarmee zelf niets wint. De vader merkt dat de moeder nu beslissingen over [minderjarige] neemt zonder hem daarbij te betrekken.
De vader heeft tijdens het vorige raadsonderzoek volledige openheid van zaken gegeven. Aan een nieuw onderzoek werkt hij niet meer mee. Hij zou niet méér kunnen vertellen of laten zien dan hij destijds heeft gedaan. De vader zegt tegelijkertijd ook dat men kan komen onderzoeken wat men wil.
3.9.
De raad komt tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – tot het volgende advies.
De raad heeft goed geluisterd naar de standpunten van partijen en komt tot de conclusie dat [minderjarige] een moeder heeft die openstaat voor contact tussen [minderjarige] en de vader, als dat maar veilig is, en een vader die graag contact wil met hem, desnoods begeleid. Begeleid contact zou dus een optie kunnen zijn.
Het beste zou echter zijn als er een nieuw raadsonderzoek komt, zodat duidelijk wordt wat de mogelijkheden zijn op de lange termijn en de raad met een bestendig advies kan komen.
De raad benadrukt ook dat wanneer op de huidige voet wordt doorgegaan, waarbij de vader steeds onaangekondigd bij de moeder aan de deur verschijnt, er een groot risico is dat de deur bij [minderjarige] op den duur op slot gaat. De moeder voelt zich bij de handelwijze van de vader namelijk, begrijpelijk, niet comfortabel en de spanning die de moeder voelt en uitstraalt brengt voor [minderjarige] een gevoel van onveiligheid met zich mee.
Als de vader zich in het kader van begeleid contact gedraagt zoals hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft gedaan, is ook begeleide omgang geen optie. De vader moet wel oog hebben voor wat zijn eigen gedrag voor een kind betekent. Vooralsnog is daarvan niet gebleken.
De overwegingen van het hof
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Vast staat dat het raadsrapport van 28 maart 2023 niet meer kan worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de in deze procedure voorliggende geschilpunten. De vader heeft zich tijdens de mondelinge behandeling zeer wisselend uitgelaten over zijn antwoord op de vraag of hij aan een hernieuwd raadsonderzoek zou meewerken. Dat kan echter in het midden blijven, aangezien het hof zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een hernieuwd onderzoek te gelasten.
Gezag
3.10.2.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 8 augustus 2020 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
Is het gezag met wederzijdse instemming aangetekend?
3.10.3.
Op grond van artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Sinds 15 juli 2013 kunnen ouders het gezamenlijk gezag ook digitaal aanvragen. Deze laatste weg is in deze zaak gevolgd. Tussen partijen is in geschil of deze digitale aanvraag met wederzijdse instemming is gedaan.
3.10.4.
Het hof stelt voorop dat in beginsel moet worden aangenomen dat het verzoek tot gezamenlijk gezag in het gezagsregister door partijen gezamenlijk is gedaan, aangezien de aanvraag met de gewaarborgde DigiD van elk van beide ouders heeft plaatsgevonden. De vrouw dient dan ook te stellen – en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen – dat de man zonder toestemming dan wel medeweten van de vrouw gebruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens en daarmee het gezamenlijk gezag heeft aangevraagd.
3.10.5.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van de moeder tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister moet worden afgewezen. De moeder heeft, ook thans in hoger beroep, onvoldoende bewijs overgelegd van de door haar gestelde DigiD-fraude.
Op dit punt zal de bestreden beschikking daarom worden bekrachtigd.
Wijziging van het gezamenlijk gezag
3.10.6.
Ingevolge artikel 1:253n van het BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.7.
Na de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking heeft de moeder gemeend weer uitvoering te moeten geven aan de tussenbeschikking van 10 augustus 2022. Zij heeft de vader benaderd om de begeleide omgang weer op te starten. De vader stond daar niet voor open. De vader is in plaats daarvan regelmatig en wanneer het hem uitkwam onaangekondigd aan de deur van de moeder verschenen. Ondanks de forse gevoelens van onveiligheid die de moeder op deze momenten ervaart, heeft de moeder dat steeds toegestaan, met het oog op het belang van [minderjarige] om zijn vader te kennen.
3.10.8.
Het hof stelt vast dat de vader zich volledig zelfbepalend opstelt in het aangaan van het contact met [minderjarige] . Hij laat zien geen rekening te houden met de grenzen van de moeder en van [minderjarige] en laat niet zien zijn eigen belangen onderschikt te kunnen maken aan die van [minderjarige] .
Het hof heeft zelf tijdens de mondelinge behandeling kunnen waarnemen op welke wijze de vader reageert wanneer hij wordt gewezen op de grenzen van de ander en als hem gevraagd wordt die grenzen te respecteren, waarbij de vader oplopende spanning en emotie (te weten boosheid en forse irritatie) laat zien. Het hof heeft vervolgens, toen de vader zichtbaar zwaar geïrriteerd de zittingszaal uitliep, ook waargenomen hoezeer dit gedrag de sterke angstgevoelens van de moeder triggert, ondanks de therapie die zij daarvoor heeft gevolgd. De vader heeft er tijdens de mondelinge behandeling geen blijk van gegeven dat hij oog heeft voor het effect van zijn handelen op de moeder en daarmee indirect ook voor het effect van zijn handelen op [minderjarige] .
3.10.9.
Het hof stelt vast dat de moeder niet onwelwillend is en dat zij het [minderjarige] gunt dat zijn vader een rol speelt in zijn leven, ondanks haar eigen zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in het contact met de vader en ondanks de stress en het onveilige gevoel dat dit contact bij haar teweeg brengt. Het hof acht deze worsteling van de moeder begrijpelijk en invoelbaar. Het hof begrijpt ook de zorgen over de vraag of de vader een goed rolmodel kan zijn [minderjarige] , gezien de jarenlange betrokkenheid van de vader bij (zware) criminele activiteiten en gezien de strafrechtelijke veroordelingen van de vader, onder meer voor verkrachting van één van de moeders van zijn kinderen. Hierbij weegt het hof mee dat dat vader niet laat zien de ernst van dit feit in te zien door het af te doen als een ‘kleinigheidje’ en het gebeurde te bagatelliseren door te zeggen dat het de eerste keer is dat er zoiets is gebeurd. Illustratief is in dit kader ook dat de moeder heeft verklaard dat de vader zich tijdens contactmomenten met [minderjarige] steeds aan de moeder opdringt en dat zij zich hier heel onprettig bij voelt, maar uit de reactie van de vader kan worden opgemaakt dat hij de weerstand en spanning van de moeder op die momenten niet eens opmerkt.
3.10.10.
Gelet op het voorgaande en de gebleken problematische interactiepatronen tussen de vader en de moeder, ziet het hof geen enkele mogelijkheid meer voor constructief overleg tussen beide ouders over beslissingen die in het belang van [minderjarige] dienen te worden genomen.
3.10.11.
Daarbij komt dat de vader voorwaarden verbindt aan het geven van toestemming voor gezagsbeslissingen met geen ander doel dan de moeder te dwarsbomen, zoals het niet verlenen van toestemming voor een vakantie met [minderjarige] in het buitenland om de enkele reden dat de vader op dat moment geen contact had met [minderjarige] . De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar aangegeven dat hij dat in de toekomst niet meer zal doen, maar hij staat ook nog steeds achter zijn beslissing van destijds en ziet kennelijk ook niet in hiermee misbruik te hebben gemaakt van zijn gezag.
3.10.12.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders en dat niet is te voorzien dat hierin binnen afzienbare termijn verbetering in komt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezag en de moeder met het eenhoofdig gezag belasten.
Omgangsregeling
3.10.13.
Gezien de beslissing van het hof omtrent het gezag, beoordeelt het hof het verzoek van de moeder met betrekking tot het contact tussen [minderjarige] en de vader naar de maatstaf van artikel 1:377a BW.
3.10.14.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.10.15.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze omgangsregeling met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.10.16.
Het hof onderschrijft de door de raad omschreven risico’s van de situatie zoals deze nu is, waarbij de vader steeds onaangekondigd op de stoep staat voor contact met zijn zoon en daarbij, zoals hiervoor beschreven, geen inzicht toont in het effect van zijn gedrag op de moeder en op [minderjarige] . De gevoelens van onveiligheid en spanning die dit bij de moeder oproept, kunnen en zullen in de loop der tijd zijn weerslag krijgen op [minderjarige] met uiteindelijk mogelijk een contactbreuk tot gevolg.
De ouders kunnen zich daartoe wenden tot [hulpverlening 4] of [hulpverlening 2] , dan wel een vergelijkbare instantie.
Het hof acht een begeleide omgangsregeling van eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur, met uitzondering van zes weken vakantie per jaar, passend.
3.10.17.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de contactregeling betreft en het verzoek van de moeder toewijzen als hierna vermeld.
Proceskosten
3.10.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de beslissing over het gezag en de zorgregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020 aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
stelt tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling vast waarbij zij eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur begeleide omgang hebben met elkaar, met uitzondering van zes vakantieweken per jaar, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de begeleidende instantie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M. Stammes en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.