ECLI:NL:GHSHE:2024:1354

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.332.313_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van bewind en mentorschap na verzoek tot opheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van een bewind en mentorschap voor [de rechthebbende]. De rechthebbende, die onder curatele was gesteld, verzocht om het bewind en mentorschap op te heffen, stellende dat haar situatie verbeterd was. De bewindvoerder en de echtgenoot van de rechthebbende waren echter van mening dat de gronden voor het bewind en mentorschap nog steeds aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2023 bekrachtigd, waarin het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind en mentorschap was afgewezen. Het hof oordeelde dat de rechthebbende nog steeds kwetsbaar en afhankelijk is, en dat de omstandigheden in haar leven, waaronder de uithuisplaatsing van haar kind en haar aanstaande zwangerschap, een stabiele situatie in de weg staan. De rechthebbende heeft in het verleden blijk gegeven van onvermogen om haar belangen zelfstandig te behartigen, en het hof concludeerde dat de bescherming die het bewind en mentorschap bieden nog steeds noodzakelijk is. De rechthebbende en haar echtgenoot hebben ook aangegeven dat er een vertrouwensbreuk is met de huidige bewindvoerder, maar dit verzoek werd niet in de procedure meegenomen. Het hof heeft bepaald dat de beschikking in stand blijft en dat een kopie van de uitspraak naar de rechtbank Limburg wordt gestuurd voor aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.332.313/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9817133 BM VERZ 22-1596 en 9817138 MS VERZ 22-470
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [de rechthebbende] ,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V. t.h.o.d.n. [de bewindvoerder],
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder/mentor,
[echtgenoot rechthebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de echtgenoot van [de rechthebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 18 september 2023, en op na te noemen mondelinge behandeling verduidelijkt, heeft [de rechthebbende] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder verbetering en aanvulling van de gronden en met inachtneming van hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van [de rechthebbende] tot opheffing van het bewind en mentorschap alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2023, heeft de bewindvoerder, naar het hof begrijpt, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [de rechthebbende] , bijgestaan door mr. Joosten.
2.3.1.
De bewindvoerder/mentor en de echtgenoot van [de rechthebbende] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 9 november 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 mei 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 1 november 2017 is [de rechthebbende] onder curatele gesteld, met benoeming van [moeder rechthebbende] (de moeder van [de rechthebbende] ) tot curator.
3.2.
Bij beschikking van 23 maart 2021 heeft de kantonrechter met ingang van 16 april 2021 de ondercuratelestelling van [de rechthebbende] opgeheven en met ingang van die datum over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende (zullen) toebehoren een bewind ingesteld en ten behoeve van [de rechthebbende] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. t.h.o.d.n. [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor.
De procedure in eerste aanleg
3.3.
[de rechthebbende] heeft bij verzoekschrift met bijlage, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 14 april 2022, verzocht om opheffing van het bewind en het mentorschap.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter genoemd verzoek van [de rechthebbende] afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.5.
[de rechthebbende] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
[de rechthebbende] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het te vroeg is om het bewind en mentorschap op te heffen. [de rechthebbende] was bij de aanvang van het bewind en mentorschap een heel ander persoon en ze zat destijds volledig aan de grond. Zij erkent dat ook 2023 voor haar nog een onrustig jaar was. [de rechthebbende] heeft echter nu haar leven weer op de rit. Zij heeft geen schulden, zij is inmiddels gehuwd en zij vormt met haar echtgenoot en zoontje [zoon rechthebbende] een gezin. [zoon rechthebbende] is op dit moment nog uit huis geplaatst en verblijft in een pleeggezin, maar er wordt gewerkt aan een terugplaatsing. [de rechthebbende] is bovendien zwanger van haar tweede kind. Het moederschap heeft bij [de rechthebbende] voor een ommezwaai in haar leven gezorgd. Zij is zich bewust van de daarmee gepaard gaande extra verantwoordelijkheden. Ook de echtgenoot van [de rechthebbende] heeft zijn leven op de rit. Hij heeft een vaste baan en hij wordt voor zijn financiën bijgestaan door [bedrijf] van [bedrijf] .
Het bewind en mentorschap hangt bij elke beslissing die [de rechthebbende] neemt boven haar hoofd. Ze voelt zich gediskwalificeerd en betutteld. Het feit dat [de rechthebbende] wordt beperkt in haar uitgaven levert haar stress en een onrustig gevoel op. [de rechthebbende] wil meer vrijheid. De bewindvoerder/ mentor had [de rechthebbende] beloofd om te gaan werken aan haar zelfstandigheid, maar hij is die belofte niet nagekomen. [de rechthebbende] is met de juiste begeleiding – niet zijnde een bewind of mentorschap – in staat om haar leven op de rit te houden. Deze begeleiding is aanwezig dan wel kan door [de rechthebbende] worden ingeschakeld. [bedrijf] heeft zich bereid verklaard om [de rechthebbende] bij te staan in het beheren van haar financiële situatie. Verder heeft [de rechthebbende] een goed contact met de jeugdbeschermer, is Voorzorg betrokken voor het tweede kind en zal er op korte termijn persoonlijke begeleiding voor [de rechthebbende] worden ingeschakeld. Bovendien heeft de mentor niet veel voor [de rechthebbende] hoeven te regelen of hoeven in te grijpen. [de rechthebbende] is in staat om zelf haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Daarbij komt dat de relatie van [de rechthebbende] met haar bewindvoerder/mentor niet goed is en alleen maar spanningen oplevert. Het bewind en mentorschap heeft daardoor, in combinatie met de hiervoor genoemde omstandigheden, geen meerwaarde. [de rechthebbende] en haar echtgenoot hebben ‘geen klik’ met de bewindvoerder/mentor. Er is tussen [de rechthebbende] en de bewindvoerder/mentor geen vertrouwensband aanwezig. Hij kent [de rechthebbende] niet goed. Omdat [de rechthebbende] met haar echtgenoot in (beperkte) gemeenschap van goederen gehuwd is, heeft het bewind ook invloed op haar echtgenoot. De bewindvoerder/mentor zorgt daarom voor discussies tussen [de rechthebbende] en haar echtgenoot .
3.7.
De bewindvoerder/mentor voert in het verweerschrift – samengevat – het volgende aan.
[de rechthebbende] vormt geen gezin met haar echtgenoot en [zoon rechthebbende] . [zoon rechthebbende] woont in een pleeggezin. [de rechthebbende] heeft tijdens het bewind en mentorschap laten zien dat zij, ‘wanneer de nood aan de man is’, de bewindvoerder/mentor en andere hulpverleners als een soort vangnet ziet. [de rechthebbende] is van mening dat zij recht heeft op hun inzet en betrokkenheid, zonder dat zij hier enige verplichtingen tegenover hoeft te stellen. De bewindvoerder/mentor heeft [de rechthebbende] , en later ook haar echtgenoot , verzocht om informatie over relevante zaken aan hem te verstrekken. [de rechthebbende] laat echter de hulpverleners weer net zo makkelijk vallen, waarna zij haar eigen plan trekt. Hierdoor heeft zij zichzelf en [zoon rechthebbende] in het verleden vaak in onverantwoordelijke situaties gebracht. De echtgenoot van [de rechthebbende] is niet alleen debet aan het gedrag van [de rechthebbende] , maar hij is ook meermaals de oorzaak hiervan geweest. [de rechthebbende] is nog niet klaar om haar leven weer zelfstandig op te pakken. De bewindvoerder/mentor vreest dat [de rechthebbende] in de problemen komt. Zij overziet de consequenties van haar acties niet. Ook heeft [de rechthebbende] nog geen stabiel beeld laten zien, gelet op alle gebeurtenissen in 2023. De bewindvoerder/mentor wordt nu al langere tijd buiten beeld gehouden, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door de echtgenoot van [de rechthebbende] .
Het benoemen van een andere bewindvoerder/mentor zou een gedeeltelijke oplossing van het probleem kunnen zijn, omdat de vertrouwensrelatie beschadigd is. Verder zal de opstelling van [de rechthebbende] en haar echtgenoot moeten wijzigen en zullen zij zich coöperatiever naar de bewindvoerder/mentor toe moeten opstellen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Het wettelijk kader
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
3.8.4.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
De inhoudelijke beoordeling
3.8.5.
Vanaf 1 november 2017 stond [de rechthebbende] onder curatele. Uit de beschikking van de kantonrechter van 23 maart 2021 volgt dat [de rechthebbende] ten gevolge van haar lichamelijke of geestelijke toestand nog steeds niet in staat was om ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, maar dat met een bewind en mentorschap een voldoende behartiging van die belangen kon worden bewerkstelligd. De kantonrechter heeft bij genoemde beschikking de ondercuratelestelling van [de rechthebbende] opgeheven en een bewind en mentorschap ingesteld. Thans ligt aan het hof de vraag voor of de gronden voor het bewind en mentorschap inmiddels zijn komen te vervallen. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt hieromtrent het volgende.
3.8.6.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er bij [de rechthebbende] sprake is van een verstandelijke beperking, dat zij kwetsbaar en makkelijk beïnvloedbaar is, dat zij afhankelijk is van haar echtgenoot en dat de relatie met haar echtgenoot een turbulent verloop kent. Het hof verwijst daarvoor naar de inhoud van het verweerschrift van de bewindvoerder in hoger beroep en het daarin geschetste verloop van zaken in 2023. Hieruit volgt onder meer dat er in 2023 sprake is geweest van een aan-uit-relatie tussen [de rechthebbende] en haar echtgenoot, dat [de rechthebbende] tijdelijk een andere relatie heeft gehad en dat zij meerdere keren – zonder overleg met de betrokken hulpverlening en de bewindvoerder/mentor – met [zoon rechthebbende] is vertrokken en op verschillende plaatsen met hem heeft gewoond om vervolgens weer terug te keren naar haar echtgenoot. Verder blijkt hieruit dat [de rechthebbende] een verzoek om extra geld bij de bewindvoerder heeft ingediend om de aankoop van een auto voor haar echtgenoot voor te schieten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de rechthebbende] – desgevraagd door het hof – erkend dat 2023 voor haar een onrustig jaar is geweest en dat het op dat moment inderdaad nog te vroeg was om het bewind en mentorschap op te heffen. Verder heeft zij verklaard dat het nu, in 2024, wel goed met haar gaat en dat haar situatie stabiel is.
Het hof is echter van oordeel dat de situatie van [de rechthebbende] nog niet voldoende stabiel is. Het hof neemt daarbij niet alleen in aanmerking dat 2024 pas net gestart is, maar ook dat [zoon rechthebbende] nog steeds uithuisgeplaatst is, dat er sprake is van een omgangsregeling tussen [de rechthebbende] , haar echtgenoot en [zoon rechthebbende] in het kader van een eventuele terugplaatsing, dat het perspectief van [zoon rechthebbende] nog niet duidelijk is en dat [de rechthebbende] in juni 2024 een tweede kind verwacht. Deze recente ontwikkelingen gaan opnieuw voor veel onrust en veranderingen in het leven van [de rechthebbende] zorgen.
Het hof is gelet op genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat [de rechthebbende] bescherming nodig heeft op vermogensrechtelijk en op niet-vermogensrechtelijk gebied en dat de gronden voor het bewind en mentorschap daarmee nog onverminderd aanwezig zijn. Dit maakt tevens dat de door [de rechthebbende] genoemde vormen van hulpverlening, waaronder [bedrijf] van [bedrijf] , niet toereikend zijn. Het hof constateert overigens dat het merendeel van de door [de rechthebbende] genoemde hulpverlening – behoudens het [bedrijf] van [bedrijf] – wordt ingezet binnen het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [zoon rechthebbende] . Dat [de rechthebbende] inmiddels is gehuwd, dat het bewind vanwege de beperkte huwelijksgemeenschap ook haar echtgenoot raakt en dat de verstandhouding tussen de bewindvoerder/mentor en haar echtgenoot slecht is, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden vormen geen reden om het bewind en mentorschap op te heffen.
3.8.7.
Voor zover [de rechthebbende] en de bewindvoerder/mentor in hoger beroep nog hebben aangevoerd dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat de benoeming van een andere bewindvoerder/mentor mogelijk uitkomst zou kunnen bieden, overweegt het hof dat zij deze stelling voor het eerst in hoger beroep hebben opgeworpen en dit punt ook niet terugkomt in het petitum van het beroepschrift en/of verweerschrift. Dit verzoek ligt daarom niet aan het hof voor. Bovendien is een dergelijk verzoek aan te merken als een zelfstandig verzoek in hoger beroep. Op grond van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een zelfstandig verzoek in hoger beroep niet toegestaan. [de rechthebbende] en/of de bewindvoerder/ mentor zullen, wanneer zij het ontslag van de huidige bewindvoerder/mentor en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder/mentor willen bewerkstelligen, daartoe een nieuw verzoek bij de kantonrechter moeten indienen.
De slotsom
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Dit betekent dat het bewind en mentorschap in stand blijven.
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en A.C. van den Boogaard en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.