ECLI:NL:GHSHE:2024:1353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.332.284_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vader om uitbreiding omgangsregeling met kwetsbaar kind met hechtingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn 11-jarige dochter, die kampt met hechtingsproblemen. De vader had verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, die eerder door de rechtbank was afgewezen. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van zijn dochter en niet de noodzakelijke kennis en betrokkenheid toont om een langere omgangsregeling te rechtvaardigen. De rechtbank had eerder al zorgen geuit over de vraag of de vader kan voorzien in de behoeften van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat er weliswaar enkele wijzigingen zijn in de omstandigheden, maar dat deze niet voldoende zijn om de omgangsregeling uit te breiden. De vader moet zich eerst verdiepen in de problematiek van zijn dochter en leren hoe hij haar een veilige basis kan bieden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de eindtijd van de omgang op zondag, maar de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd. De vader's verzoek om het halen en brengen van het kind bij helfte te delen met de moeder is eveneens afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 april 2024
Zaaknummer: 200.332.284/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/388296 / FA RK 22-5547
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Gerritsen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Vooraf
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank zijn verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling tussen hem en de 11-jarige [minderjarige] heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 september 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zijn verzoeken zoals in eerste aanleg geformuleerd alsnog worden toegewezen, althans dat een dusdanige uitbreiding van de bestaande omgangsregeling wordt bepaald die het hof juist acht. Het hof begrijpt (zoals op de mondelinge behandeling door de man bevestigd) dat de man verzoekt om wijziging van de beschikking van dit hof van 22 april 2021 wat betreft de daarin opgenomen omgangsregeling en te bepalen dat de vader en [minderjarige] omgang hebben als volgt:
  • een weekend per 14 dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur waarbij de vader [minderjarige] op de vrijdag uit school haalt en de moeder [minderjarige] om 19.00 uur bij de vader ophaalt;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
  • althans dat een ruimere regeling wordt vastgelegd dan nu het geval is, die de rechter juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2023, heeft de moeder verzocht de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juni 2023;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 27 februari 2024 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 29 februari 2024 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 7 maart 2024 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]) op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend en de moeder oefent van rechtswege het gezag over haar uit.
3.2.
Bij beschikking van 21 april 2021 heeft het hof een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld van eenmaal in de twee weken op zondag, waarbij de vader [minderjarige] om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en haar diezelfde dag om 18.00 uur terugbrengt naar de moeder, nadat [minderjarige] bij de vader heeft (avond)gegeten.
Bij de rechtbank
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen.
Bij het hof
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij, samengevat het volgende aan.
Na verloop van ten minste een jaar is er een gewijzigde omstandigheid aan de orde. Daarmee is [minderjarige] in een andere levensfase beland, waardoor een nieuw inhoudelijk oordeel aangewezen is.
De vader heeft in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft geoordeeld, wel degelijk aangetoond dat hij in de behoeften van [minderjarige] kan voorzien. Hij heeft daartoe gesteld dat [minderjarige] zelf bij de vader heeft aangegeven uitbreiding te willen. Dat zou [minderjarige] nimmer hebben gevraagd op het moment dat de vader niet in haar
behoeften kan voorzien of zij het anderszins niet naar haar zin zou hebben bij de vader. De vader kan [minderjarige] prima bieden wat zij nodig heeft. Hij heeft dat ook aangetoond door de zorg die hij de afgelopen jaren aan [minderjarige] heeft gegeven. Uit niets blijkt dat de vader [minderjarige] geen veiligheid, structuur en stabiliteit kan bieden. Sterker nog, de vader is al lange tijd een betrouwbare en stabiele factor in haar leven en hij is van plan dat te blijven. [minderjarige] voelt zich thuis en op haar gemak bij de vader. Niets staat een overnachting en een langer contact in de weg. [minderjarige] lijkt niet in een loyaliteitsconflict te verkeren. [minderjarige] is een pientere en mondige meid, die prima is staat is haar mening kenbaar te maken. Nergens blijkt uit waarom een vakantie- en feestdagenregeling zou moeten worden afgewezen. Juist een ontspannen contact als een vakantie, zonder verplichtingen, biedt mogelijkheden voor uitbreiding ten opzichte van de regeling zoals deze er nu ligt. Het zou ook in het belang van [minderjarige] zijn om met de vader vakantie te kunnen vieren en een zorgeloze en ontspannen tijd met elkaar te kunnen doorbrengen.
De vader wil ook een gewijzigde regeling voor het halen en brengen. Het is goed voor [minderjarige] als zij ervaart dat de moeder achter uitbreiding van contact staat en een rol vervult bij deze omgang. Door het ophalen door de moeder laat de moeder dat zien, kan de vader het omgangsweekend met [minderjarige] rustig afsluiten en kan er rustig gegeten worden.
Er had een raadsonderzoek gelast moeten worden. Het onderzoek had kunnen aantonen dat er wel degelijk een gewijzigde situatie is door een gewijzigde levensfase (en wens) bij [minderjarige] .
Op de mondelinge behandeling heeft de vader hieraan toegevoegd dat hij tijdens de omgangsregeling geen hechtingsproblematiek ziet bij [minderjarige] . In de korte tijd die de vader met [minderjarige] heeft, blijkt nooit van zulke problematiek. Het contact tussen de vader en [minderjarige] verloopt super en de vader ziet geen signalen van problemen. Zorg is niet nodig. Er is daarom voor hem ook geen reden om contact te zoeken met de hulpverleners van [minderjarige] .
3.5.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend. Haar standpunt luidt, samengevat, als volgt.
De rechtbank en het hof hebben destijds heel duidelijk aangegeven waar de zorgen liggen; er zijn namelijk zorgen of de vader kan voorzien in de behoeften van [minderjarige] . De vader stelt en bewijst echter opnieuw helemaal niets waaruit blijkt dat deze zorgen zijn weggenomen. Dat deed hij in eerste aanleg niet en nu in hoger beroep ook niet.
De zorgen die er in 2021 waren omtrent [minderjarige] zijn er nog steeds, deze zijn niet ineens weg of opgelost. Het is duidelijk dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit en dat zij bij haar vader aangeeft wat zij denkt dat hij graag wil horen. In februari 2019 is [minderjarige] door het [hulpverlening 1] verwezen naar [hulpverlening 2] voor een psychologisch onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat [minderjarige] kampt met hechtingsproblematiek. [hulpverlening 2] heeft op 31 augustus 2020 geconstateerd dat er veel onzekerheden en gevoelens van onveiligheid zichtbaar waren bij [minderjarige] . Uit de afsluitbrief van [hulpverlening 3] van 3 september 2021 blijkt dat de handvatten die eerder aan de vader waren geboden door [hulpverlening 2] op het gebied van communicatie en voorspelbaarheid, slechts beperkt zijn waargenomen door [hulpverlening 3] . Dat laat wederom zien dat de vader de instructies en adviezen nog steeds niet op juiste wijze oppakt.
Momenteel volgt [minderjarige] al enige tijd de [hulpverlening 4] . Deze methode is gericht op kinderen met (ernstige) gedrag- en/of emotionele problemen, waarbij tevens sprake is van problemen in de gehechtheidsrelatie. De moeder en [minderjarige] leren hierbij om een veilige basis voor [minderjarige] te creëren. De vader heeft aan de gemeente aangegeven hieraan niet te willen meewerken, waardoor hij niet is betrokken bij deze hulpverlening. Het is onjuist dat [minderjarige] mondiger wordt en minder kwetsbaar is. Het is juist het tegenovergestelde. Haar coping is vermijding, waardoor zij zich als een voorbeeldig kind zal gedragen, ze zal wel wat zeggen maar haar emoties stopt ze weg. De vader heeft niet de juiste tools om ermee om te gaan wanneer [minderjarige] in een moeilijke fase zit of een boze bui heeft. Ten eerste omdat hij helemaal niet weet hoe die fases eruitzien, ten tweede omdat niet begrijpt wat haar problematiek is, hij nooit bij de therapie aansluit en hij tot slot niet weet wat [hulpverlening 4] inhoudt. De momenten met haar vader zijn ontspannen voor [minderjarige] , ze hoeft daar geen dagelijkse dingen en er wordt geen beroep gedaan op haar kwetsbaarheden. De tijd wordt voornamelijk met leuke dingen gevuld.
Vanuit praktisch oogpunt, in verband met haar werk en het feit dat [minderjarige] nog een broertje en zusje van 5 jaar en 2,5 jaar heeft die op tijd in bed moeten liggen, is het ophalen van [minderjarige] bij haar vader voor de moeder geen optie.
De moeder wil niet dat er uitbreiding komt van de omgangsregeling zonder dat daar gedegen onderzoek naar is gedaan. In dat licht bezien, heeft de moeder geen bezwaar tegen een raadsonderzoek.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het hoger beroep af te wijzen en de omgangsregeling niet verder uit te breiden. De vader moet worden geïnformeerd over wat [minderjarige] nodig heeft en hij moet meer betrokkenheid tonen bij wat er met haar aan de hand is. [minderjarige] ’s gevoel van veiligheid moet worden versterkt. Het zou goed zijn als de vader door [hulpverlening 4] , een neutrale instantie, uitgelegd krijgt wat de problematiek van [minderjarige] inhoudt en wat er van hem wordt verwacht in hoe hij het beste met haar kan omgaan. Als de vader nog niet is voorgelicht over hechtingsproblematiek, kan hij het ook niet begrijpen. Het is jammer dat de vader niet betrokken is bij de hulpverlening van [minderjarige] , want daar ligt de sleutel tot uitgebreider contact en niet in de gang naar de rechter.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.7.2.
Anders dan de rechtbank ziet het hof wel een relevante wijziging van omstandigheden. De nu geldende regeling, vastgesteld door het hof op 21 april 2021, is inmiddels drie jaar oud en er hebben sindsdien enkele wijzigingen plaatsgevonden. In juli 2023 hebben de ouders in onderling overleg afgesproken dat de omgangsregeling met één uur wordt verlengd. Verder is gebleken dat de vader inmiddels ook, buiten de omgangsregeling om, [minderjarige] naar turnen brengt. Nu bovendien [minderjarige] inmiddels 11 jaar oud is en hiermee, afgezet tegen 2021, in een andere levensfase is terechtgekomen, ziet het hof voldoende gewijzigde omstandigheden aanwezig om de omgangsregeling opnieuw te beoordelen.
3.7.3.
Voor een raadsonderzoek, zoals door de vader geopperd in zijn beroepschrift, ziet het hof geen aanleiding. Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
3.7.4.
Uit de brief van [hulpverlening 2] Psychologenpraktijk voor kind en jeugd van 31 augustus 2020 blijkt dat er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. [hulpverlening 3] schrijft in de brief van 3 september 2021 dat het van belang is dat de aanpak die voor [minderjarige] nodig is door beide ouders wordt toegepast en dat [hulpverlening 3] heeft gezien dat de vader die aanpak slechts minimaal toepast. Uit de tussenevaluatie van [hulpverlening 4] van 6 oktober 2023 blijkt dat [minderjarige] is aangemeld bij [hulpverlening 4] in verband met hechtingsproblematiek, mogelijk trauma, laag zelfbeeld, controle drang, snel huilen of boos worden en het snel worden overvallen door haar emoties. Haar coping-mechanisme is vermijding. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nader toegelicht hoe de hechtingsproblematiek van [minderjarige] tot uiting komt. Volgens de moeder heeft [minderjarige] een laag zelfbeeld, voelt ze zich vaak onveilig, heeft ze de neiging zichzelf weg te cijferen en wil ze iedereen te vriend houden, ten koste van zichzelf. Ze kiest dan voor de ander in de hoop dat ze gezien wordt en dat ze zich belangrijk voelt. Om haar gevoel van basisveiligheid te versterken volgt [minderjarige] samen met de moeder en stiefvader een intensief wekelijks hulpverleningstraject bij [hulpverlening 4] . De vader is hier niet bij betrokken. Uit de stukken is gebleken dat het voor [minderjarige] van belang is dat alle betrokkenen rondom haar (waaronder ook de basisschool en de clubjes waar ze op zit) haar op een zelfde specifieke manier benaderen en dat er regelmatig afstemming hierin plaatsvindt. Het is voor het hof duidelijk dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is dat vanwege haar persoonlijke problematiek speciale aandacht en zorg nodig heeft.
3.7.5.
Voordat er sprake kan zijn van een verdere uitbreiding van de omgangsregeling, acht het hof het van cruciaal belang wat [minderjarige] hierin aankan, dat de vader inzicht krijgt in haar problematiek en dat hij leert hoe hij met haar moet omgaan. Daarvan is nu nog geen sprake. Al bij beschikking van 21 april 2021 heeft het hof zorgen geuit over de vraag of de vader kan voorzien in de behoeften van [minderjarige] . Deze zorgen heeft het hof nog steeds. In de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader onvoldoende blijk gegeven dat hij zich realiseert wat de problematiek van [minderjarige] inhoudt en wat daarvan de gevolgen zijn. Hij ziet namelijk geen problematiek en hij heeft geen zorgen over [minderjarige] . In het korte tijdsbestek dat de vader omgang heeft met [minderjarige] is er ook geen zichtbare problematiek waarneembaar is bij [minderjarige] . De vader en [minderjarige] doen leuke dingen met elkaar, maar dat vindt altijd binnen een overzichtelijk aantal uren plaats. Omdat de vader alleen dit stukje van [minderjarige] ziet lijkt de diepere problematiek waarmee zij kampt aan hem voorbij te gaan. De vader mist hierdoor de noodzakelijke kennis en betrokkenheid om voor een langere periode aan te kunnen sluiten bij (de problematiek van) [minderjarige] en zij zal zich daardoor bij haar vader niet voldoende veilig voelen om zich voor hem open te stellen. Zijn herhaalde opmerkingen op zitting dat [minderjarige] best met hem op vakantie kan en dat [minderjarige] ook bij hem kan logeren of op ‘luchtige’ dagen zoals Kerstmis extra bij hem kan komen, zijn hiervoor illustratief. De vader moet zich gaan verdiepen in de problematiek van [minderjarige] en hij moet leren hoe hij haar een veilige basis kan bieden voordat er mogelijk in de toekomst kan worden gesproken over uitbreiding van de omgangsregeling. De eerste stap hiervoor is dat de vader zelf contact legt met [hulpverlening 4] en vraagt om uitleg over wat er met [minderjarige] aan de hand is.
Op grond van het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling afwijzen.
3.7.6.
De vader verzoekt het hof het halen en brengen van [minderjarige] bij helfte delen met de moeder. Het hof zal ook dit verzoek afwijzen. Zoals de moeder in het verweerschrift terecht opmerkt, is bij het eerder vaststellen van de duur van de omgangsregeling al rekening gehouden met het feit dat de vader [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder.
Nu de omgangsregeling na de beschikking van de rechtbank al met een uur is uitgebreid en de vader ook nog tussentijds contact heeft gehad met [minderjarige] ziet het hof, gelet op het in de vorige overweging besprokene, geen aanleiding om de regeling in effectieve zin nog verder uit te breiden door de moeder [minderjarige] bij de vader te laten ophalen.
3.7.7.
Het hof zal wel de huidige regeling vastleggen, nu deze regeling tot stand is gekomen na de bestreden beslissing. Om die reden zal de bestreden beschikking worden vernietigd wat betreft de eindtijd van de omgang op zondag en voor het overige worden bekrachtigd. Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2023 voor zover daarbij het verzoek van de vader om uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen;
en opnieuw recht doende:
wijzigt de beschikking van het hof van 21 april 2021, in die zin dat de eindtijd van de daarin vastgestelde omgang op de zondag (hierboven onder 3.2 weergegeven) wordt gewijzigd van 18.00 uur in 19.00 uur;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar, in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.