ECLI:NL:GHSHE:2024:1352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
20-002777-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met geweld, resulterend in gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Limburg was veroordeeld voor een woningoverval. De verdachte is samen met twee anderen op 28 april 2021 een woning binnengekomen in [plaats], waarbij geweld is gebruikt tegen de bewoner, [benadeelde partij]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had de verdachte eerder ook al tot een gevangenisstraf van zes jaar veroordeeld, en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade van in totaal € 9.249,29, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de woning zijn binnengekomen door middel van braak en dat zij de bewoner hebben bedreigd en mishandeld. De verdachte heeft tijdens het proces wisselend verklaard, maar het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar zijn en dat de verdachte betrokken was bij de gewelddadige overval. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is verplicht om de schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de overval.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002777-22
Uitspraak : 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-153887-21 tegen:

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – eventueel met aanvulling van de bewijsmiddelen – zal bevestigen.
De verdediging heeft primair partiële vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de verdediging – gelet op de bepleite vrijspraak – primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging de vordering tot schadevergoeding betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2021 te [plaats] , althans in het arrondissement Limburg, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en/of portemonnee met inhoud (o.m. betaalkaart van de Rabobank en Visacard) en/of een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich met gezichtsbedekkende kleding naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of
- (vervolgens) zich toegang heeft/hebben verschaft tot het perceel en/of de loods door inklimming en/of
- (vervolgens) een raam (van een tussendeur) van voornoemde woning heeft/hebben ingeslagen en/of ingegooid en/of
- (vervolgens) door het voornoemde raam naar binnen is/zijn geklommen en/of de woning heeft/hebben betreden en/of
- met die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling is/zijn gegaan en/of (daarbij) die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- (vervolgens) in gevecht/worsteling (daarbij) gebruik heeft/hebben gemaakt van een of meer slag- en/of stootwapens, zijnde een afkortzaag, baco, schroevendraaier en/of zaklamp en/of
- die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gestoken met een scherp puntig voorwerp, zijnde een schroevendraaier, in het/de be(e)n(en), althans (onder)lichaam, van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] op de grond heeft/hebben gegooid/geduwd en/of
- de handen/polsen van die [benadeelde partij] met tiewraps heeft/hebben vastgebonden en/of
- de mond van die [benadeelde partij] met ducttape heeft/hebben dichtgeplakt en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) meermalen, althans eenmaal, tegen zijn hoofd/gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) hebben opgesloten in diens slaapkamer en/of
- de woning heeft/hebben doorzocht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2021 te [plaats] omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, een portemonnee met inhoud (o.m. betaalkaart van de Rabobank en Visacard) en een sieraad, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededaders
- zich met gezichtsbedekkende kleding naar voornoemde woning hebben begeven en
- (vervolgens) zich toegang hebben verschaft tot het perceel en/of de loods door inklimming en
- (vervolgens) een raam (van een tussendeur) van voornoemde woning hebben ingeslagen en
- (vervolgens) door het voornoemde raam naar binnen zijn geklommen en de woning hebben betreden en
- met die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling zijn gegaan en (daarbij) die [benadeelde partij] meermalen hebben geslagen en
- (vervolgens) in gevecht/worsteling (daarbij) gebruik hebben gemaakt van een of meer slagwapens, zijnde een bahco en schroevendraaier en
- die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling meermalen hebben gestoken met een scherp puntig voorwerp, zijnde een schroevendraaier, in de benen van die [benadeelde partij] en
- de handen van die [benadeelde partij] met tiewraps hebben vastgebonden en
- de mond van die [benadeelde partij] met ducttape hebben dichtgeplakt en
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) meermalen tegen zijn hoofd/gezicht hebben geslagen en
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) hebben opgesloten in diens slaapkamer en
- de woning hebben doorzocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op 27 april 2021 omstreeks 22:40 uur naar bed is gegaan. De woning van [benadeelde partij] is gelegen aan de [adres] te [plaats] . Uit de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat hij op enig moment wakker is geworden van een geluid dat hij herkende als de deur van het kantoor naar de trappenhal in zijn woning. Hij heeft de deur van zijn slaapkamerdeur opengemaakt en hoorde dat er iemand de trap op kwam gelopen. Hierop heeft [benadeelde partij] de slaapkamerdeur dichtgemaakt, maar hij voelde dat tegen de deur werd geduwd. Het is [benadeelde partij] niet gelukt om zijn deur dicht te houden. De deur werd opengeslagen met een bahco, een (hof: verstelbare) moersleutel (hof: hierna ook genoemd een Engelse sleutel). Vervolgens zijn drie mannen de slaapkamer binnengekomen. [benadeelde partij] heeft de mannen als volgt omschreven.
  • Persoon 1 was de man die de bahco in handen had. Daarnaast had persoon 1 een grote donkere lamp. [benadeelde partij] heeft persoon 1 als volgt omschreven: het was een grote vent van ongeveer twee meter lang, blanke huidskleur, breed, vechterstype, donkerkleurig mondkapje. Hij sprak gebrekkig Nederlands en Duits.
  • Persoon 2 had een schroevendraaier in zijn handen en een klein afgekort zaagje. Hij was blank. Qua postuur was hij ongeveer 1.80 meter groot, iets minder breed dan persoon 1, maar nog altijd breed, ook een vechterstype. Hij droeg een donkerkleurig stoffen mondmasker en sprak beter Nederlands, maar met een accent.
  • Persoon 3 had ook een schroevendraaier bij zich. Hij had een getinte huidskleur, was ongeveer 1.80 meter groot en had een tenger postuur. Persoon 3 sprak gebrekkig Duits. Hij droeg een wit mondmasker.
Voorts blijkt uit de aangifte van [benadeelde partij] dat alle drie de mannen hem hebben geslagen. Afgezien van de lamp die persoon 1 in zijn handen had, waren alle overige gereedschappen afkomstig van de werkplaats van de aangever. De drie personen hebben de aangever geslagen met hun vuisten, maar ook met de bahco en met de schroevendraaiers. Op enig moment moest [benadeelde partij] op het bed gaan zitten. De mond van [benadeelde partij] werd met grijze ducttape dicht getapet door persoon 3. Ook maakte persoon 3 de handen van [benadeelde partij] vast. Voorts heeft [benadeelde partij] verklaard dat hij zag dat persoon 2 een zwart met wit gestreepte handdoek in zijn handen had en dat hij die handdoek herkende als een van zijn handdoeken uit de keuken. [benadeelde partij] zag dat persoon 2 met de handdoek probeerde om bloed op de grond op te ruimen en dat persoon 2 ook een stuk uit het laken sneed met de handzaag. Op het stukje dat hij wegsneed, zat namelijk ook bloed. Vervolgens zag [benadeelde partij] dat persoon 2 het hele laken pakte. De handdoek en het laken heeft [benadeelde partij] daarna niet meer gezien. Persoon 3 heeft [benadeelde partij] om geld gevraagd. Hierop heeft [benadeelde partij] gezegd dat zijn portemonnee beneden lag. [benadeelde partij] is toen met de mannen meegegaan naar de begane grond. Persoon 3 heeft de portemonnee gepakt en [benadeelde partij] moest toen weer naar boven, naar zijn slaapkamer. Persoon 3 heeft [benadeelde partij] om de pincode van zijn bankpas gevraagd. Hierop heeft hij een verkeerde pincode gegeven. Vervolgens zijn de drie mannen op zoek gegaan naar de mobiele telefoon van de aangever en hebben zij die gevonden onder het kussen op het bed. Zij hebben de telefoon van [benadeelde partij] afgenomen. Op enig moment was [benadeelde partij] er bijna in geslaagd om zijn handen los te maken, was hij opgesprongen en heeft hij geprobeerd om te vluchten. Hij is toen tegen een van de mannen aangelopen en in een worsteling geraakt. Hij heeft toen weer van alle drie de mannen klappen gekregen. [benadeelde partij] lag op het bed en werd op diverse plekken op zijn lichaam geraakt. Persoon 3 heeft hem met een schroevendraaier gestoken en persoon 1 heeft hem geslagen met de bahco. Persoon 3 heeft aangever vervolgens bevolen dat hij op zijn buik moest gaan liggen. Aangevers handen werden op zijn rug vastgebonden met een tiewrap, alsmede met ducttape en zijn voeten werden vastgebonden met een tiewrap. De drie mannen hebben vervolgens de slaapkamer verlaten en zij hebben de slaapkamerdeur afgesloten. Na verloop van tijd is het [benadeelde partij] gelukt om zijn handen los te maken met behulp van een zaagje dat de mannen hadden achtergelaten in de slaapkamer. Hij is daarna via het slaapkamerraam het dak op geklommen om te seinen voor hulp. Toen dit niet lukte, is hij weer naar binnen gegaan en is hij erin geslaagd om het gat in de slaapkamerdeur groter te maken en zichzelf te ontsluiten. [benadeelde partij] is naar beneden gelopen en heeft geprobeerd om zichzelf te verbinden om het bloeden te stelpen. Hij bloedde onder andere aan zijn bovenbenen, waar persoon 2 met een schroevendraaier in het rechter bovenbeen had gestoken en persoon 3 met een schroevendraaier in het linker bovenbeen had gestoken. [benadeelde partij] heeft om 05.05 uur zijn laptop gepakt en heeft toen geconstateerd hoe laat het was. Hij was er niet in geslaagd de politie te waarschuwen en heeft besloten op zijn zoon te wachten die rond 08.00 uur zou komen. [2]
Verbalisanten [verbalisant I] en [verbalisant II] hebben gerelateerd dat zij op 28 april 2021 omstreeks 08.25 uur arriveerden bij de woning gelegen aan de [adres] (
het hof begrijpt: te [plaats]). Verbalisant [verbalisant I] hoorde dat [benadeelde partij] vertelde dat hij vannacht (
het hof begrijpt: op 28 april 2021) tussen 01.00 en 02.00 uur was overvallen door drie personen. Ook heeft hij verklaard dat zijn portemonnee met daarin zijn pinpas en creditcard weg was. Ook zijn Apple iPhone 7 was weg. [3] Uit de inhoud van het dossier blijkt dat het gaat om een bankpas van de Rabobank en Visacard. [4]
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [benadeelde partij] gelijkluidend verklaard. [5]
De zoon van de aangever heeft bij een rondgang door het huis van zijn vader na de overval een rol ducttape gevonden op een werkbank in de garage die niet van hen was. De politie heeft deze rol ducttape voor nader onderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AALZ5385NL. [6] Aan deze rol ducttape is forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen. De sporen zijn veiliggesteld en gewaarmerkt met de SIN-nummers AANV2262NL (buitenzijde tape vanaf begin 8 cm, in elkaar geplakte deel tape) en AANV2261NL (zijkanten rol tape met uitzondering van het kunststof). [7]
The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) heeft gerapporteerd dat in de bemonstering met het SIN-nummer AANV2262NL (buitenzijde tape vanaf begin 8 cm, in elkaar geplakte deel tape) een DNA-mengprofiel is aangetroffen, afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [medeverdachte] (
het hof begrijpt: de medeverdachte) en onbekende man A kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. In bemonstering AANV2261NL (zijkanten rol tape met uitzondering van het kunststof) is een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man, aangetroffen. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] (
het hof begrijpt: de medeverdachte). Onbekende man A kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. [8]
Op 28 april 2021 is forensisch onderzoek verricht in de woning van de aangever, gelegen aan de [adres] in [plaats] . Tijdens dit onderzoek is onder andere geconstateerd dat een metalen plaat die als afdichting van een deuropening in de schuur diende, aan de onderzijde naar buiten was verbogen. Voorts ontbrak in de poort, op een hoogte van circa 1.30 meter, een ruit met een afmeting van 95 x 52 centimeter, terwijl in de schuur op de vloer een plexiglazen ruit met een afmeting van 95 x 52 centimeter is aangetroffen. In de ruit van de loopdeur tussen de aanbouw en de keuken bevond zich een grillig gat met een afmeting van 60 x 115 centimeter. Op de vloer ter hoogte van deze deur bevonden zich glasscherven. Gelet op het aantreffen van een grote hoeveelheid glasscherven aan de zijde van de keuken, werd deze ruit vermoedelijk aan de zijde van de aanbouw ingeslagen. De schildplaat van de loopdeur aan de zijde van de aanbouw hing los en er ontbrak een schroef uit de schildplaat. [9]
Sporenonderzoek
Tijdens het forensisch onderzoek zijn diverse sporen veiliggesteld en van SIN-nummers voorzien. Voor het verdere onderzoek zijn de volgende sporen(dragers) van belang gebleken.
Sporen op Engelse sleutel en doos (keuken)
In de keuken stonden kartonnen dozen waarop een Engelse sleutel is aangetroffen. Op zowel de Engelse sleutel als een doos is bloed aangetroffen. Op de bovenkant van de doos, ter hoogte van de bek van de Engelse sleutel, bevond zich een ellips vormige bloedspat. Dit bloedspoor werd bemonsterd en veiliggesteld onder SIN AAOO0426NL. [10] In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 3 mei 2021 is gerapporteerd dat in de
bemonstering die is veiliggesteld op de doos onder de Engelse sleutel (SIN-nummer
AAOO0426NL) het DNA-profiel is aangetroffen van “onbekende man A". De frequentie
van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11] In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 16 december 2021 wordt gerapporteerd dat het DNA-profiel van [verdachte ] (
het hof begrijpt: de verdachte) overeenkomt met het DNA-profiel van de onbekende man A, SIN-nummerAAOO0426NL. [12]
Sporen op schroevendraaier (badkamer)
In de badkamer lag op de vloer een witte handdoek. Op deze handdoek lag een schroevendraaier. De kruiskop van deze schroevendraaier testte middels de tetra-basetest positief op de aanwezigheid van bloed. De schroevendraaier werd veiliggesteld onder SIN AAOO0430NL. [13] De op de vloer in de badkamer aangetroffen schroevendraaier (SIN-nummer AAOO0430NL) is bemonsterd op humaan biologische sporen (SIN-nummers AAOO0043NL, AAOO0044NL en AAOO0045NL). De sporen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed en met behulp van de TB-test is een indicatie voor de aanwezigheid van bloed verkregen. De sporendragers zijn vervolgens overgedragen aan TMFI. [14] TMFI heeft gerapporteerd dat in de bemonstering van SIN-nummer AAOO0043NL (gehele oppervlakte handvat van de schroevendraaier) een DNA-mengprofiel is aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Aangever [benadeelde partij] en onbekende man A kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. In de bemonsteringen van SIN-nummers AAOO0044NL en AAOO0045NL (gehele kruiskop schroevendraaier en begin kunststof laag op steel schroevendraaier) is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van aangever [benadeelde partij] (bloed). [15]
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van onbekende
man A in de bemonstering gehele oppervlakte handvat van de schroevendraaier
AAOO0043NL is de likelihood-ratiomethode toegepast. Daarbij worden de resultaten
bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van onbekende man A en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek aan de bemonstering zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [16]
Sporen op grijze ducttape (slaapkamer)
In de slaapkamer werd links naast het bed een stuk grijze ducttape aangetroffen. Deze tape was aan de plakzijde voorzien van haren en tiewraps. De tape met tiewraps werd veiliggesteld onder SIN AAOO0429NL. [17] Voorts werd rechts op de hoek naast de poot van het bed een kluwen met meerdere lagen grijze ducttape aangetroffen. Aan de plakzijde van de tape zaten haren en tiewraps. Op de tiewraps en de tape bevond zich bloed. De tape met de tiewraps werd veiliggesteld onder SIN AAOO0428NL. [18]
Er is nader onderzoek verricht naar biologische sporen aan de sporendragers met de SIN-nummers AAOO0428NL (grijze tape met kabelbinder op slaapkamervloer voor
bed) en AAOO0429NL (grijze tape met kabelbinder op vloer slaapkamer naast bed). Aan
sporendrager AAOO0428NL is het uiteinde van de grijs gekleurde zijde van de tape
bemonsterd en voorzien van SIN-nummer AAOO0162NL. Aan de sporendrager
AAOO0429NL is de gehele grijze zijde van de stukken op elkaar geplakte tape bemonsterd
en voorzien van SIN-nummer AAOO0161NL. De veiliggestelde sporen zijn overgedragen
aan TMFI. [19]
In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 4 mei 2021 is gerapporteerd dat in de
bemonstering AAOO0162NL (uiteinde grijs gekleurde zijde van de tape) een DNA-
mengprofiel is aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [medeverdachte] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. [20] Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van [medeverdachte] in de bemonstering van het uiteinde van de grijs gekleurde zijde van de tape AAOO0162NL is de likelihood-ratio methode toegepast.
Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [medeverdachte] en een onbekende,
niet verwante persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [21]
In de bemonstering AAOO0161 (gehele grijze zijde van de stukken op elkaar geplakte tape) is een DNA-mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Aangever [benadeelde partij] en [medeverdachte] kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. [22]
Ontvreemding gouden schakelarmband
Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat [benadeelde partij] op 30 juni 2021 heeft verklaard dat hij er achter was gekomen dat ook een 18-karaats gouden schakelarmband was weggenomen. Kenmerkend aan deze armband was dat er tekens van watersport, een ankertje en een vlaggetje op afgebeeld waren. Ook was de sluiting kapot en ontbrak er een schakeltje. [23] Door verbalisant [verbalisant III] werd aan [benadeelde partij] een foto getoond van een gouden sieraad dat bij een goudinkoper in Heerlen was aangeboden. [benadeelde partij] heeft de armband op de foto herkend. [24]
Op 17 juni 2021 is bij een controle van het digitale opkopersregister geconstateerd dat
[medeverdachte] (
het hof begrijpt: de medeverdachte), op 28 april 2021 een gouden armband had verkocht bij een goudopkoper in Heerlen. Voor deze transactie heeft hij een netto bedrag van € 760,00 ontvangen. [25] De betreffende goudopkoper, genaamd ‘ [goudinkoper] ’, bleek geen camerabeelden te hebben, maar de eigenaar van de zaak kon zich de betreffende armband nog goed herinneren. Hij heeft foto's van de armband verstrekt. De eigenaar van [goudinkoper] heeft verklaard dat [medeverdachte] , toen hij de armband inleverde, in het gezelschap was van een Nederlandse man. Deze man was kaal. Tijdens de verkoop van de armband zou een derde man buiten hebben staan wachten. [26] Aangever heeft op een van deze foto’s zijn armband herkend. [27]
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij met anderen, waaronder medeverdachte [medeverdachte] , op Koningsdag heeft ingebroken in de woning van aangever, dat het een uur of 01.30 uur was dat het glas van de garage (
het hof begrijpt: het plexiglas van de sectionaalpoort) werd ingetrapt en zo omlaag viel en dat de medeverdachte vervolgens ducttape op het glas van de deur (
het hof begrijpt: de deur naar de keuken) plakte, dat verdachte vervolgens heeft ingetikt en heeft weggebroken. [28]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat hij die bewuste nacht in de woning van aangever [benadeelde partij] in [plaats] heeft ingebroken en dat medeverdachte [medeverdachte] daarbij was. Ook heeft de verdachte herhaald dat hij, de verdachte, de volgende dag erbij was in Heerlen, toen medeverdachte [medeverdachte] bij de goudopkoper voor die Pool een armband ter verkoop heeft aangeboden.
Bewijsoverwegingen
Voor zover aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte partieel van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, namelijk ten aanzien van de tenlastegelegde geweldshandelingen. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat alleen aangever [benadeelde partij] heeft verklaard over geweldshandelingen die zouden hebben plaatsgehad, dit terwijl hij daaromtrent tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Om die reden dient voorzichtig te worden omgegaan met hetgeen [benadeelde partij] heeft verklaard. Uit hetgeen de verdachte heeft verklaard blijkt dat hij met nog vier andere personen in de (aanbouw van de) woning is geweest, dat hij iemand (
het hof begrijpt dat de verdachte hier duidt op de aangever) hoorde schreeuwen en dat hij toen is weggegaan. De verklaring van de verdachte wordt door de verklaring van [benadeelde partij] niet weersproken. Bovendien heeft de verdachte – zoals door de rechtbank is overwogen – niet wisselend en tegenstrijdig verklaard. Hij heeft ontkend dat hij één van de drie personen is geweest die ten aanzien van [benadeelde partij] geweld heeft toegepast. De verdachte past ook niet in de door de aangever genoemde omschrijvingen van de drie personen en gelet op verdachtes schouderklachten was hij ook niet in staat om geweldshandelingen te verrichten. Voorts is slechts in de keuken bloed van de verdachte aangetroffen, hetgeen zijn verklaring, inhoudende dat hij direct is weggegaan, ondersteunt. Op de schroevendraaier die in een handdoek op de badkamer is gevonden, werd een mengprofiel aangetroffen. Uit het dossier komt bovendien onvoldoende naar voren dat bij deze woninginbraak voor de verdachte geweld voorzienbaar is geweest, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het gepleegde geweld heeft gehad, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Voorts wordt in de overwegingen het volgende betrokken.
Verklaringen van verdachte
De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op 23 juli 2021 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op 13 oktober 2021 heeft hij verklaard dat ze op die bewuste nacht van Koningsdag 2021 met vijf man bij de aangever op de [adres] in [plaats] hebben ingebroken omdat ‘die Pool’ wist dat ze daar gereedschap konden stelen. Zij hebben eerst met stenen naar de ramen gegooid en toen heeft één iemand het glas van de garagepoort ingetrapt. Binnen heeft [medeverdachte] (
het hof begrijpt hier en hierna: de medeverdachte [medeverdachte]) met ducttape het glas afgeplakt, waarna de verdachte het heeft weggebroken. De verdachte is door het gat in het glas heen gekropen en in de keuken terechtgekomen. Toen de tweede man met veel kabaal de keuken binnenkwam, hoorde de verdachte iemand schreeuwen en is hij op de vlucht geslagen. Wat de anderen deden, weet hij niet. Die heeft hij pas buiten weer getroffen. Op verzoek van ‘die Pool’ heeft hij samen met [medeverdachte] goud ingeleverd bij een goudopkoper in Heerlen. Ze hebben hier ieder 20 euro voor gekregen. Tijdens de regiezitting van 24 januari 2022 is de verdachte geconfronteerd met zijn DNA op een schroevendraaier. Hij heeft toen verklaard dat ze, voordat ze de tape op de deur hebben geplakt, eerst hebben geprobeerd om met schroevendraaiers binnen te komen. De eerste schroevendraaier paste niet. Toen kwam er een tweede schroevendraaier bij en die heeft de verdachte in handen gehad. Daarom is zijn DNA op die schroevendraaier terechtgekomen. Die schroevendraaier ging daarna terug naar de andere jongens. Hij heeft dit niet eerder verklaard omdat hij dacht dat het niet van belang was. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 9 november 2022 heeft de verdachte verklaard dat ze met een baksteen de ruit hebben ingegooid en dat zij zodoende via de garage naar binnen zijn gegaan. Er is geen alarm afgegaan en hij dacht dat er niemand binnen was. Hij heeft met schroevendraaiers geprobeerd de deur open te draaien, maar dit lukte niet. Pas toen de politie hem confronteerde met zijn DNA op een schroevendraaier, realiseerde hij zich dat hij die schroevendraaier met de andere schroevendraaier aan [medeverdachte] had gegeven. Op de vraag waarom zijn DNA op de rol tape zit, heeft hij verklaard dat hij de tape van [medeverdachte] heeft aangepakt, en ook hij het raam heeft afgeplakt en vervolgens het raam heeft ingetikt. Hij is via een gat in het glas de keuken binnengegaan en heeft daar gemerkt dat hij zijn hand had verwond. Toen hoorde hij het kabaal van degene die achter hem aan de keuken in kwam. Vervolgens hoorde hij iemand roepen: "hallo, is daar iemand?" en is hij op de vlucht geslagen. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte bij die verklaring gebleven.
Oordeel hof
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen aangever [benadeelde partij] heeft verklaard. [benadeelde partij] heeft in zijn aangifte gedetailleerd verklaard over hetgeen hem is overkomen. Dat hij bij zijn eerste contact met de politie, ervan uitgaande dat in die hectische momenten alles juist is begrepen en geverbaliseerd, op bepaalde punten anders zou hebben verklaard dan wel zijn verklaring door de ter plaatse gekomen verbalisanten op onderdelen anders is begrepen dan door aangever is bedoeld, is naar het oordeel van het hof voorstelbaar. Het kan niet anders dan dat hij zwaar onder de indruk is geweest van hetgeen was gebeurd en dat hij eenmaal beneden heeft kennisgenomen van de situatie ter plaatse en dat hij ook daarover in een adem heeft verklaard tegenover de politie die als eerste ter plaatse kwam. Bijvoorbeeld dat hij tegenover de verbalisanten zou hebben verklaard dat hij die nacht glasgerinkel in zijn keuken hoorde en daarom die kant opliep om te kijken wat er aan de hand was en dat hij zag dat de grote ruit tussen zijn keuken en de schuifpui vernield was en door de gebroken ruit drie gemaskerde personen naar binnen kwamen lopen, terwijl hij dit nadien in zijn aangifte, noch in het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft herhaald. In zijn aangifte en nadien is de aangever naar eigen zeggen duidelijk over waardoor hij wakker is geworden. Hij blijft erbij dat dit het geluid was van het open en dicht gaan van de houten deur tussen zijn voormalige kantoorruimte op de begane grond en zijn trappenhuis. Aangever is op dat moment ook zijn slaapkamer op de tweede verdieping niet uit geweest. Toen de daders weg waren en de aangever naar beneden ging, zag hij dat die ruit was ingeslagen. Achteraf wist hij hoe ze binnen zijn gekomen. Aangever, expliciet hierop bevraagd, heeft verklaard niet te hebben gehoord dat de ruit is ingeslagen en evenmin te hebben gezien dat door de gebroken ruit drie gemaskerde mannen naar binnen kwamen lopen, zoals is gerelateerd. Hij is strikt bij zijn aangifte gebleven. Dit is een van de voorbeelden waarover de aangever uiteraard met de politie zal hebben gesproken bij het eerste contact, maar dit betreft ook een voorbeeld dat weergeeft dat de aangever ten overstaan van de raadsheer-commissaris in de kern hetzelfde heeft verklaard als in zijn aangifte. Zoals gezegd, dat een en ander wat anders kan zijn gerelateerd door de verbalisanten die hem als eerste spraken, kan niet worden uitgesloten, maar zulks doet niets af aan zijn verklaringen waarin hij gedetailleerd heeft verteld en herhaald wat er volgens hem die nacht is gebeurd. Het hof vermag ook niet in te zien welk belang aangever, anders dan verdachte, zou hebben om niet naar waarheid te verklaren omtrent het gebeurde die nacht. Voorts vinden zijn verklaringen in belangrijke mate steun in de overige bewijsmiddelen, hetgeen extra bijdraagt aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van aangever.
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat zij aanvankelijk met zijn vijven waren, dat hij niet in de slaapkamer van de aangever is geweest, omdat hij de woning heeft verlaten toen hij aangever hoorde roepen en toen drie andere personen zijn achtergebleven, ongeloofwaardig en schuift dat derhalve terzijde. Hierbij heeft het hof in de eerste plaats in aanmerking genomen dat de verdachte wisselend en niet consistent heeft verklaard, bijvoorbeeld over waar en met wie hij op welk moment had afgesproken voorafgaand aan het gebeuren die nacht in [plaats] , over het gebruik van schroevendraaiers als verklaring voor zijn DNA op een schroevendraaier waarmee aangever is gestoken, over de gebruikte ducttape met zijn DNA die is aangetroffen op scherven van de stukgeslagen ruit die toegang gaf tot de keuken en over het aantreffen van zijn bloed in de keuken van aangever. In zijn eerste verhoor heeft de verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. In zijn latere verklaringen lijkt het erop dat hij – steeds wanneer een bewijsindicatie in zijn richting wijst – zijn verklaring op dat onderdeel iets heeft aangepast. Uiteindelijk komt zijn verklaring in hoger beroep erop neer dat hij met medeverdachte [medeverdachte] , een Pool, een Rus en een Griek de woning van aangever [benadeelde partij] is binnengegaan. Concrete gegevens die te herleiden zijn tot de Rus en de Griek blijven evenwel uit. Toen hij aangever hoorde roepen, zouden de verdachte en de Griek de woning direct hebben verlaten en zouden de medeverdachte [medeverdachte] , de Pool en de Rus zijn achtergebleven. Hoe zeer de verdachte ook zijn best doet om ver weg te blijven van het jegens aangever [benadeelde partij] gebruikte geweld, is het scenario dat verdachte het hof voorwendt geenszins aannemelijk geworden.
Daarbij betrekt het hof volgende.
Verdachte heeft uiteindelijk verklaard dat hij bij het naar binnenklimmen door de stukgeslagen ruit zijn hand heeft verwond, waardoor hij flink bloedde. Het hof betwijfelt niet dat de verdachte op enig moment die nacht letsel heeft opgelopen. Het in de keuken van aangever aangetroffen bloed van de verdachte is daar het bewijs van. Het is evenwel de vraag waar en op welk moment hij dat letsel heeft opgelopen dan wel dat letsel zich heeft geopenbaard door te bloeden. Bij het beantwoorden van die vraag acht het hof de volgende in dit verband niet onbelangrijke verklaringen van aangever relevant.
- In zijn aangifte, p. 71 -
Persoon 2 was op dat moment even weg en kwam later terug. Ik zag dat persoon 2 een handdoek in zijn handen had. Een zwart met wit gestreepte handdoek. Ik herkende deze
handdoek als een van mij uit de keuken. Ik zag dat hij ook een spuitbus met ontvetter
in zijn handen had. Ik zag dat persoon 2 met de handdoek probeerde om het bloed op de
grond op te ruimen. Ik zag dat persoon 2 ook een stuk uit het laken sneed met de
handzaag. Op dit stukje wat hij wegsneed zat namelijk ook bloed. Ik zag dat persoon 2
vervolgens het hele laken pakte. Ik heb de handdoek en het laken hierna niet meer
gezien. Ik vermoed dat ze deze hebben meegenomen.
- Bij de raadsheer-commissaris -

Ik bloedde al aan mijn hoofd omdat ze mij geslagen hadden. Het Nederlandse type was al naar beneden gegaan om schoonmaakspul te pakken om bloed op te ruimen, op mijn slaapkamervloer. Ik weet niet of zij zelf toen al ook bloed hadden verloren.

Het hof acht deze verklaringen van aangever van belang, omdat de omschrijving die aangever van persoon 2 heeft gegeven, gelet op de lengte, postuur, Nederlands type, Nederlands sprekend maar met accent alsmede gelet op diens bijzondere in het oog springende gedrag op aangevers slaapkamer, goed zou kunnen passen bij dat van de verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep Nederlands sprak met een duidelijk accent.
De aangever spreekt over het opruimen van bloed door deze persoon 2, zowel bloed dat op de grond lag in zijn slaapkamer als bloed dat op het bedlaken zat. Met een spuitbus schoonmaakmiddel en een handdoek heeft deze persoon 2 de vloer schoongeboend en vervolgens is hij met een handzaag het laken te lijf gegaan om het bebloede deel eruit te snijden om vervolgens toch maar het hele laken mee te nemen. Het hof stelt op basis van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat de aangever op dat moment reeds gewond was en naar eigen zeggen ook al bloedde aan zijn hoofd. Echter, de aangever spreekt ook over het bloeden van de daders. Onduidelijk is of de aangever daarmee heeft gedoeld op een of meer daders. Wat daarvan ook zij, de handdoek waarmee de vloer is schoongemaakt en het bebloede laken zijn in hun geheel meegenomen en niet meer teruggevonden. Naar het oordeel van het hof duiden deze handelingen van persoon 2 erop dat bloedsporen van een van de daders uit de woning van de aangever zijn verwijderd. Sterker nog, dit bijzondere gedrag van persoon 2 kan alleen worden verklaard doordat hij, persoon 2, ermee werd geconfronteerd dat het door hém, persoon 2, opgelopen letsel zich in de slaapkamer openbaarde door te bloeden. Dat een dergelijk zichtbaar en direct tot hem te herleiden daderspoor moest worden weggemaakt, spreekt voor zich en is de enige denkbare redengevende verklaring voor zijn handelingen, nu aangever op dat moment al bloedde en diens bloed overal in de slaapkamer is aangetroffen en van bloed van anderen dan dat van aangever en persoon 2 in de woning van de aangever niet is gebleken. Dat er aldus alleen bloed van de verdachte in de keuken en niet in de slaapkamer is aangetroffen – dat is immers naar mag worden aangenomen het beoogde gevolg van het opruimen – staat naar het oordeel van het hof dan ook niet aan de bewezenverklaring in de weg. Integendeel, nu de verdachte zich had verwond en vast staat dat hij in de woning heeft gebloed, de verdachte voldoet aan de omschrijving van persoon 2, zijn DNA met dat van aangever op een schroevendraaier (AAOO0043NL) is aangetroffen en persoon 2 bijzonder opvallende schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op de slaapkamer als hiervoor omschreven, is het hof van oordeel, mede bezien in het licht van zijn, verdachtes, overigens wisselende en weinig consistente verklaringen, dat de verdachte persoon 2 is geweest.
Die conclusie vindt naar het oordeel van het hof nog bevestiging in het volgende. Uit hetgeen [benadeelde partij] in zijn aangifte heeft verklaard alsmede uit hetgeen hij tegen de politie heeft verklaard die ter plaatse kwam, blijkt dat hij, [benadeelde partij] , niets heeft geroepen toen hij iets hoorde waardoor hij wakker werd. Uit zijn aangifte blijkt namelijk dat hij wakker werd van het geluid van de deur van het kantoor naar de trappenhal, dat hij hoorde dat er iemand de trap op kwam gelopen, dat hij de slaapkamerdeur heeft dichtgemaakt, maar dat hij voelde dat er tegen de deur werd geduwd en dat de deur werd opengeslagen. Tegenover de politie ter plaatse heeft hij zich ook niet in die trant uitgelaten. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof het dan ook niet aannemelijk dat [benadeelde partij] – nu hij nagenoeg direct werd geconfronteerd met de aanwezigheid van drie personen in zijn trappenhuis en vervolgens in zijn slaapkamer – nog eerst zou hebben geroepen: "hallo, is daar iemand?", zoals door de verdachte is verklaard en wat voor de verdachte de redengevende aanleiding zou zijn geweest om de woning te verlaten.
Voorts is het hof op basis van de inhoud van het dossier bovendien niet gebleken van aanknopingspunten die duiden op meer dan drie daders, zelfs vijf zoals de verdachte het hof wil doen geloven. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat [benadeelde partij] bij de politie en ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat drie personen zich schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde woningoverval en dat zij allemaal geweld hebben gebruikt. [benadeelde partij] is op enig moment ook met de drie personen naar de begane grond van de woning gegaan en daarna zijn zij weer naar boven gegaan. Uit zijn verklaring blijkt niet dat er nog andere personen in en/of rondom de woning aanwezig waren en uit zijn verklaringen blijkt ook niet dat de daders hem enige aanleiding hebben gegeven dat wel te denken.
Tot slot draagt ook het vervolg van die nacht bij aan de conclusie dat de verdachte persoon 2 is geweest. Medeverdachte [medeverdachte] heeft immers kort na de woningoverval een aan de aangever toebehorende gouden armband verkocht aan een goudinkoper in Heerlen. De verdachte was bij het inleveren van die armband aanwezig en een derde persoon stond op dat moment buiten te wachten. Met dit gedrag bevestigt de verdachte de uiterlijke verschijningsvorm van drie daders bij een strafbaar feit die de opbrengst vervolgens onderling en gedrieën verdelen. De buit van de gewelddadige woningoverval die kort daarvoor in de nacht had plaatsgevonden door deze drie daders. Immers, dit gedrag, de aanwezigheid bij het verkopen van een bij een woningoverval buitgemaakt sieraad, valt op geen enkele wijze te verklaren door iemand die zich volledig van die woningoverval zou hebben gedistantieerd. De verklaring die de verdachte uiteindelijk, na veel vragen en doorvragen door de politie, al draaiend geeft dat hem € 20,00 zou zijn geboden door de Pool om bij het inleveren op [medeverdachte] toe te zien omdat de Pool [medeverdachte] niet vertrouwde, overtuigt het hof niet. De aangever spreekt van drie daders, de verdachte was er van meet af aan bij, de verdachte wist van de hoed en de rand en ook op dit onderdeel komt de verdachte schoorvoetend met steeds meer details waar hij aanvankelijk van niets wist. Ook deze poging om ver van het bewezenverklaarde weg te blijven, is niet geslaagd.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – concludeert het hof dat de verdachte één van de drie door aangever genoemde mannelijke daders van de woningoverval is geweest, te weten persoon 2. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat alle drie de daders – onder wie dus de verdachte – geweld tegen [benadeelde partij] hebben gebruikt, alsmede dat zij bij die gelegenheid de portemonnee met inhoud, een telefoon en een gouden armband van [benadeelde partij] hebben weggenomen. Nu de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde geweld tegen [benadeelde partij] heeft gebruikt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes opzet ook daarop was gericht.
Het verweer strekkende tot partiële vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen en behoeft geen verdere bespreking meer, nu dit wordt weerlegd door al het vorenoverwogene.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte niet zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht overschrijdt. De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die in hij voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke straf.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 28 april 2021 omstreeks 02.00 uur samen met twee andere mannen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een telefoon, een portemonnee met inhoud en een armband zijn buitgemaakt. Bij deze woningoverval is grof geweld toegepast. Slachtoffer [benadeelde partij] , een man van middelbare leeftijd, bevond zich die nacht alleen in zijn woning. Hij sliep in bed en werd wakker doordat hij de deur naar boven hoorde opengaan. Vervolgens hoorde hij dat er iemand de trap op kwam en werd hij in zijn slaapkamer geconfronteerd met hem 3 onbekende mannen. Hij is meermalen door hen geslagen en met schroevendraaiers in zijn benen gestoken. De handen van [benadeelde partij] zijn met tiewraps vastgebonden en zijn mond is met ducttape dichtgeplakt. Met forse verwondingen en aldus gekneveld en de mond gesnoerd sloten zij hem op in zijn slaapkamer. Zijn telefoon was weg, waardoor hij niet in staat was zelfstandig vanuit de woning de hulpdiensten te alarmeren.
Door aldus te handelen is op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, alsmede op zijn gevoel van veiligheid. De bewezenverklaarde gedragingen vonden plaats in de woning van het slachtoffer, terwijl dit juist een plek is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat de gebeurtenis voor het slachtoffer een zeer heftige en schokkende ervaring is geweest en nog altijd is. Aangever is vastgebonden en volstrekt hulpeloos, fors bloedend achtergelaten. Bij aangever leefde hierdoor de angst, zoals hij zelf verklaarde, dat hij dood zou bloeden. De onbevangenheid van vóór de woningoverval is met de woningoverval geheel verdwenen. Nimmer aflatende grote alertheid – binnen- en buitenshuis, dag en nacht – is daarvoor in de plaats gekomen. De woningoverval heeft derhalve niet alleen op 28 april 2021 een hoge tol van aangever geëist maar ook nog ten tijde van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 25 oktober 2023. Er bestaat bepaald geen zekerheid dat dit in de nabije en verre toekomst anders zal zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook voor een vermogensdelict. Deze veroordeling dateert echter van 1997, zodat het hof die omstandigheid thans niet ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging meeweegt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 3 oktober 2022. Uit dit advies blijkt onder andere dat de verdachte geen hulpvragen heeft en dat hij niet open staat voor enige vorm van begeleiding. Mede gelet op de houding van de verdachte ziet de reclassering dan ook geen mogelijkheden voor de inzet van interventies of het uitoefenen van toezicht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als uitgangspunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor een woningoverval waarbij sprake is van ander geweld dan licht geweld/bedreiging – waarvan gelet op de bewezenverklaarde gedragingen naar het oordeel van het hof sprake is – geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof acht termen aanwezig, gelegen in de brute wijze waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden alsmede gelet op de duur van het geweld, het feit dat de verdachte de woningoverval in vereniging met twee anderen heeft gepleegd, de vrijheidsbeneming en de toestand waarin het slachtoffer is achtergelaten, om een straf op te leggen die dit uitgangspunt overstijgt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met voorwaardelijke straf acht het hof onvoldoende recht doen aan voornoemde aspecten en om die reden niet passend.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 23 juli 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van het tenlastegelegde door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 23 november 2022 vonnis gewezen, zodat naar het oordeel van het hof de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden. Van de zijde van de verdachte is op 6 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst het onderhavige arrest op 17 april 2024. Het hof stelt vast dat het niet binnen zestien maanden nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer 10 dagen overschreden. Deze overschrijding komt naar het oordeel van het hof niet voor rekening van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en gelet op de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn, volstaat het hof hier met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.249,29, bestaande uit € 3.249,29 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten eigen risico 2021, € 385,00;
  • kosten eigen risico 2022, € 385,00;
  • beveiligingskosten, € 2.479,29.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank zal toewijzen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – gelet op de bepleite vrijspraak – primair bepleit dat benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde materiële schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat die schade onvoldoende is onderbouwd om op objectieve wijze te kunnen vaststellen dat sprake is van psychische schade. Indien de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld de vordering tot schadevergoeding op dat punt nader te onderbouwen, zou dat een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij dient derhalve voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Ten aanzien van de posten ‘kosten eigen risico 2021’ en ‘kosten eigen risico 2022’ is het hof van oordeel dat die voldoende zijn onderbouwd en inhoudelijk niet zijn betwist. De benadeelde partij heeft bij brief van 15 juni 2021 van CZ (bijlage 12 bij het schadeonderbouwingsformulier) aangetoond dat hij het eigen risico over 2021 aan CZ heeft moeten betalen. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat hij fors letsel ten gevolge van het bewezenverklaarde feit heeft opgelopen en dat hij hier medische zorg voor heeft ontvangen, waaruit kosten zijn voortgevloeid die het eigen risico ruim overschrijden. Met betrekking tot het jaar 2022 blijkt uit de medische stukken van een onderliggende problematiek bij de benadeelde partij, die door het bewezenverklaarde feit is verergerd. Het is dan ook aannemelijk dat het eigen risico door de specialistische consulten en behandelingen mede in het kader van het onderhavige feit is opgesoupeerd.
Met betrekking tot de post ‘beveiligingskosten’ is het hof van oordeel dat die kosten
eveneens voldoende zijn onderbouwd. Bij het verzoek tot schadevergoeding is een factuur gevoegd van [bedrijf] d.d. 15 mei 2021, ter hoogte van € 2.479,29. Deze kosten houden verband met het plaatsen van een camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij. Na het voorval heeft de benadeelde partij enige tijd bij familie verbleven omdat hij zich niet meer veilig voelde in zijn eigen woning. Mede gelet op de datum van voornoemde factuur heeft hij vrijwel meteen na het voorval maatregelen getroffen ter beveiliging van zijn woning om het veiligheidsgevoel – voor zover als mogelijk – terug te krijgen. Gelet op de hevige wijze waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en heeft ingegrepen in het leven van de verdachte, acht het hof de in dit verband gestelde gevolgen voor de benadeelde en de aanschaf van een camerasysteem voor de hand liggen. De kosten van het plaatsen van het camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij kunnen naar het oordeel van het hof, anders dan zijdens de verdediging is bepleit, dan ook worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Uit het dossier, in het bijzonder de forensisch medische letselrapportage (dossierpagina 89 e.v.), alsmede uit het schadeonderbouwingsformulier, blijkt dat aan de benadeelde partij fors lichamelijk letsel is toegebracht. Er wordt onder andere gesproken van letsel aan het hoofd, waaronder aan het oog, alsmede van steekverwondingen op beide bovenbenen. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het hof reeds ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding ter zake van immateriële schade.
De vraag is of in het onderhavige geval nog een bijkomende grondslag bestaat voor het gevorderde smartengeld. Daartoe overweegt het hof als volgt. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ook nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen. Op basis van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn evenwel niet voldoende concrete gegevens aangevoerd op grond waarvan aan de hand van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending (een woningoverval met fors en vrijheidsbenemend geweld gedurende de nacht) brengen naar het oordeel van het hof niettemin met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat ook op die grond ruimte bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 6.000,00.
Totale schade en wettelijke rente
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 9.249,29. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade net als zijn mededaders die ook tot vergoeding van de schade zijn gehouden. Dit betekent dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 9.249,29. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.249,29 (negenduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 3.249,29 (drieduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.249,29 (negenduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 3.249,29 (drieduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 81 (eenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2021.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en L. Beskers, griffiers,
en op 17 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] d.d. 28 april 2021, p. 69-73.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant I] en [verbalisant II] d.d. 28 april 2021, p. 62-63.
4.Het proces-verbaal van verdenking d.d. 7 mei 2021, p. 404.
5.Het door de raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. 25 oktober 2023.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant IV] en [verbalisant V] d.d. 30 april 2021, p. 142 en 143.
7.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 4 mei 2021, p. 227 en 228.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 6 mei 2021, p. 231-234.
9.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 147-155.
10.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 150 en 152.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 3 mei 2021, p. 239.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten, een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 16 december 2021, p. 451.
13.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 150-151.
14.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 20 mei 2021, p. 211-213.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 25 mei 2021, p. 218 en 219.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 14 juli 2021, p. 221 en 222.
17.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 151 en 154.
18.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 151 en 154.
19.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 7 mei 2021, p. 259-263.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 276
21.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 278.
22.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 276.
23.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86.
24.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86-87.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VI] d.d. 30 juni 2021, p. 130.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VII] d.d. 30 juni 2021, p. 132-135.
27.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86-87 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VII] d.d. 30 juni 2021, p. 132 en 133.
28.Het proces verbaal van verhoor van verdachte [verdachte ] d.d. 13 oktober 2021, p. 373-382.