ECLI:NL:GHSHE:2024:1351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
20-002716-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met geweld, resulterend in gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor een woningoverval. De verdachte is samen met twee anderen schuldig bevonden aan het plegen van een gewelddadige woningoverval op 28 april 2021, waarbij de aangever, [benadeelde partij], ernstig letsel heeft opgelopen. De overval vond plaats in de nacht, terwijl de aangever in zijn woning sliep. De verdachten hebben de aangever met geweld bedreigd, zijn handen en voeten vastgebonden met tiewraps en ducttape, en hebben hem meermalen geslagen en gestoken met een schroevendraaier. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de aangever heeft geleden, die in totaal €9.249,29 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze reeds was uitgevoerd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, die zijn gevoel van veiligheid heeft verloren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002716-22
Uitspraak : 17 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 november 2022, parketnummer 03-142973-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-000491-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen (een laken en een sleutel) heeft de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Tot slot heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer
20-000491-20.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – eventueel met aanvulling van de bewijsmiddelen – zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de verdediging – gelet op de bepleite vrijspraak – primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat de gevorderde beveiligingskosten zullen worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2021 te [plaats] , althans in het arrondissement Limburg, omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en/of portemonnee met inhoud (o.m. betaalkaart van de Rabobank en Visacard) en/of een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich met gezichtsbedekkende kleding naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of
- (vervolgens) zich toegang heeft/hebben verschaft tot het perceel en/of de loods doorinklimming en/of
- ( vervolgens) een raam (van een tussendeur) van voornoemde woning heeft/hebben ingeslagen en/of ingegooid en/of
- (vervolgens) door het voornoemde raam naar binnen is/zijn geklommen en/of de woning heeft/hebben betreden en/of
- met die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling is/zijn gegaan en/of (daarbij) die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- (vervolgens) in gevecht/worsteling (daarbij) gebruik heeft/hebben gemaakt van een of meer slag- en/of stootwapens, zijnde een afkortzaag, bahco, schroevendraaier en/of zaklamp en/of
- die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben gestoken met een scherp puntig voorwerp, zijnde een schroevendraaier, in het/de be(e)n(en), althans het (onder)lichaam, van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] op de grond heeft/hebben gegooid/geduwd en/of
- de handen/polsen van die [benadeelde partij] met tiewraps heeft/hebben vastgebonden en/of
- de mond van die [benadeelde partij] met ducttape heeft/hebben dichtgeplakt en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) meermalen, althans eenmaal, tegen zijn hoofd/gezicht, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) hebben opgesloten in diens slaapkamer en/of
- de woning heeft/hebben doorzocht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2021 te [plaats] omstreeks 02:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning (gelegen aan de [adres] te [plaats] ) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, een portemonnee met inhoud (o.m. betaalkaart van de Rabobank en Visacard) en een sieraad, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededaders
- zich met gezichtsbedekkende kleding naar voornoemde woning hebben begeven en
- (vervolgens) zich toegang hebben verschaft tot het perceel en/of de loods door inklimming en
- (vervolgens) een raam (van een tussendeur) van voornoemde woning hebben ingeslagen en
- (vervolgens) door het voornoemde raam naar binnen zijn geklommen en de woning hebben betreden en
- met die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling zijn gegaan en (daarbij) die [benadeelde partij] meermalen hebben geslagen en
- (vervolgens) in gevecht/worsteling (daarbij) gebruik hebben gemaakt van een of meer slagwapens, zijnde een bahco en schroevendraaier en
- die [benadeelde partij] in gevecht/worsteling meermalen hebben gestoken met een scherp puntig voorwerp, zijnde een schroevendraaier, in de benen van die [benadeelde partij] en
- de handen van die [benadeelde partij] met tiewraps hebben vastgebonden en
- de mond van die [benadeelde partij] met ducttape hebben dichtgeplakt en
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) meermalen tegen zijn hoofd/gezicht hebben geslagen en
- die [benadeelde partij] (terwijl hij was vastgebonden) hebben opgesloten in diens slaapkamer en
- de woning hebben doorzocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op 27 april 2021 omstreeks 22:40 uur naar bed is gegaan. De woning van [benadeelde partij] is gelegen aan de [adres] te [plaats] . Uit de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat hij op enig moment wakker is geworden van een geluid dat hij herkende als de deur van het kantoor naar de trappenhal in zijn woning. Hij heeft de deur van zijn slaapkamerdeur opengemaakt en hoorde dat er iemand de trap op kwam gelopen. Hierop heeft [benadeelde partij] de slaapkamerdeur dichtgemaakt, maar hij voelde dat tegen de deur werd geduwd. Het is [benadeelde partij] niet gelukt om zijn deur dicht te houden. De deur werd opengeslagen met een bahco, een (hof: verstelbare) moersleutel (hof: hierna ook genoemd een Engelse sleutel). Vervolgens zijn drie mannen de slaapkamer binnengekomen. [benadeelde partij] heeft de mannen als volgt omschreven.
  • Persoon 1 was de man die de bahco in handen had. Daarnaast had persoon 1 een grote donkere lamp. [benadeelde partij] heeft persoon 1 als volgt omschreven: het was een grote vent van ongeveer twee meter lang, blanke huidskleur, breed, vechterstype, donkerkleurig mondkapje. Hij sprak gebrekkig Nederlands en Duits.
  • Persoon 2 had een schroevendraaier in zijn handen en een klein afgekort zaagje. Hij was blank. Qua postuur was hij ongeveer 1.80 meter groot, iets minder breed dan persoon 1, maar nog altijd breed, ook een vechterstype. Hij droeg een donkerkleurig stoffen mondmasker en sprak beter Nederlands, maar met een accent.
  • Persoon 3 had ook een schroevendraaier bij zich. Hij had een getinte huidskleur, was ongeveer 1.80 meter groot en had een tenger postuur. Persoon 3 sprak gebrekkig Duits. Hij droeg een wit mondmasker.
Voorts blijkt uit de aangifte van [benadeelde partij] dat alle drie de mannen hem hebben geslagen. Afgezien van de lamp die persoon 1 in zijn handen had, waren alle overige gereedschappen afkomstig van de werkplaats van de aangever. De drie personen hebben de aangever geslagen met hun vuisten, maar ook met de bahco en met de schroevendraaiers. Op enig moment moest [benadeelde partij] op het bed gaan zitten. De mond van [benadeelde partij] werd met grijze ducttape dicht getapet door persoon 3. Ook maakte persoon 3 de handen van [benadeelde partij] vast. Voorts heeft [benadeelde partij] verklaard dat hij zag dat persoon 2 een zwart met wit gestreepte handdoek in zijn handen had en dat hij die handdoek herkende als een van zijn handdoeken uit de keuken. [benadeelde partij] zag dat persoon 2 met de handdoek probeerde om bloed op de grond op te ruimen en dat persoon 2 ook een stuk uit het laken sneed met de handzaag. Op het stukje dat hij wegsneed, zat namelijk ook bloed. Vervolgens zag [benadeelde partij] dat persoon 2 het hele laken pakte. De handdoek en het laken heeft [benadeelde partij] daarna niet meer gezien. Persoon 3 heeft [benadeelde partij] om geld gevraagd. Hierop heeft [benadeelde partij] gezegd dat zijn portemonnee beneden lag. [benadeelde partij] is toen met de mannen meegegaan naar de begane grond. Persoon 3 heeft de portemonnee gepakt en [benadeelde partij] moest toen weer naar boven, naar zijn slaapkamer. Persoon 3 heeft [benadeelde partij] om de pincode van zijn bankpas gevraagd. Hierop heeft hij een verkeerde pincode gegeven. Vervolgens zijn de drie mannen op zoek gegaan naar de mobiele telefoon van de aangever en hebben zij die gevonden onder het kussen op het bed. Zij hebben de telefoon van [benadeelde partij] afgenomen. Op enig moment was [benadeelde partij] er bijna in geslaagd om zijn handen los te maken, was hij opgesprongen en heeft hij geprobeerd om te vluchten. Hij is toen tegen een van de mannen aangelopen en in een worsteling geraakt. Hij heeft toen weer van alle drie de mannen klappen gekregen. [benadeelde partij] lag op het bed en werd op diverse plekken op zijn lichaam geraakt. Persoon 3 heeft hem met een schroevendraaier gestoken en persoon 1 heeft hem geslagen met de bahco. Persoon 3 heeft aangever vervolgens bevolen dat hij op zijn buik moest gaan liggen. Aangevers handen werden op zijn rug vastgebonden met een tiewrap, alsmede met ducttape en zijn voeten werden vastgebonden met een tiewrap. De drie mannen hebben vervolgens de slaapkamer verlaten en zij hebben de slaapkamerdeur afgesloten. Na verloop van tijd is het [benadeelde partij] gelukt om zijn handen los te maken met behulp van een zaagje dat de mannen hadden achtergelaten in de slaapkamer. Hij is daarna via het slaapkamerraam het dak op geklommen om te seinen voor hulp. Toen dit niet lukte, is hij weer naar binnen gegaan en is hij erin geslaagd om het gat in de slaapkamerdeur groter te maken en zichzelf te ontsluiten. [benadeelde partij] is naar beneden gelopen en heeft geprobeerd om zichzelf te verbinden om het bloeden te stelpen. Hij bloedde onder andere aan zijn bovenbenen, waar persoon 2 met een schroevendraaier in het rechter bovenbeen had gestoken en persoon 3 met een schroevendraaier in het linker bovenbeen had gestoken. [benadeelde partij] heeft om 05.05 uur zijn laptop gepakt en heeft toen geconstateerd hoe laat het was. Hij was er niet in geslaagd de politie te waarschuwen en heeft besloten op zijn zoon te wachten die rond 08.00 uur zou komen. [2]
Verbalisanten [verbalisant I] en [verbalisant II] hebben gerelateerd dat zij op 28 april 2021 omstreeks 08.25 uur arriveerden bij de woning gelegen aan de [adres] (
het hof begrijpt: te [plaats]). Verbalisant [verbalisant I] hoorde dat [benadeelde partij] vertelde dat hij vannacht (
het hof begrijpt: op 28 april 2021) tussen 01.00 en 02.00 uur was overvallen door drie personen. Ook heeft hij verklaard dat zijn portemonnee met daarin zijn pinpas en creditcard weg was. Ook zijn Apple iPhone 7 was weg. [3] Uit de inhoud van het dossier blijkt dat het gaat om een bankpas van de Rabobank en Visacard. [4]
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [benadeelde partij] gelijkluidend verklaard. [5]
De zoon van de aangever heeft bij een rondgang door het huis van zijn vader na de overval een rol ducttape gevonden op een werkbank in de garage die niet van hen was. De politie heeft deze rol ducttape voor nader onderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AALZ5385NL. [6] Aan deze rol ducttape is forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen. De sporen zijn veiliggesteld en gewaarmerkt met de SIN-nummers AANV2262NL (buitenzijde tape vanaf begin 8 cm, in elkaar geplakte deel tape) en AANV2261NL (zijkanten rol tape met uitzondering van het kunststof). [7]
The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) heeft gerapporteerd dat in de bemonstering met het SIN-nummer AANV2262NL (buitenzijde tape vanaf begin 8 cm, in elkaar geplakte deel tape) een DNA-mengprofiel is aangetroffen, afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) en onbekende man A kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. In bemonstering AANV2261NL (zijkanten rol tape met uitzondering van het kunststof) is een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man, aangetroffen. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte). Onbekende man A kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. [8]
Op 28 april 2021 is forensisch onderzoek verricht in de woning van de aangever, gelegen aan de [adres] in [plaats] . Tijdens dit onderzoek is onder andere geconstateerd dat een metalen plaat die als afdichting van een deuropening in de schuur diende, aan de onderzijde naar buiten was verbogen. Voorts ontbrak in de poort, op een hoogte van circa 1.30 meter, een ruit met een afmeting van 95 x 52 centimeter, terwijl in de schuur op de vloer een plexiglazen ruit met een afmeting van 95 x 52 centimeter is aangetroffen. In de ruit van de loopdeur tussen de aanbouw en de keuken bevond zich een grillig gat met een afmeting van 60 x 115 centimeter. Op de vloer ter hoogte van deze deur bevonden zich glasscherven. Gelet op het aantreffen van een grote hoeveelheid glasscherven aan de zijde van de keuken, werd deze ruit vermoedelijk aan de zijde van de aanbouw ingeslagen. De schildplaat van de loopdeur aan de zijde van de aanbouw hing los en er ontbrak een schroef uit de schildplaat. [9]
Sporenonderzoek
Tijdens het forensisch onderzoek zijn diverse sporen veiliggesteld en van SIN-nummers voorzien. Voor het verdere onderzoek zijn de volgende sporen(dragers) van belang gebleken.
Sporen op Engelse sleutel en doos (keuken)
In de keuken stonden kartonnen dozen waarop een Engelse sleutel is aangetroffen. Op zowel de Engelse sleutel als een doos is bloed aangetroffen. Op de bovenkant van de doos, ter hoogte van de bek van de Engelse sleutel, bevond zich een ellips vormige bloedspat. Dit bloedspoor werd bemonsterd en veiliggesteld onder SIN AAOO0426NL. [10] In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 3 mei 2021 is gerapporteerd dat in de
bemonstering die is veiliggesteld op de doos onder de Engelse sleutel (SIN-nummer
AAOO0426NL) het DNA-profiel is aangetroffen van “onbekende man A". De frequentie
van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11] In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 16 december 2021 wordt gerapporteerd dat het DNA-profiel van [medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) overeenkomt met het DNA-profiel van de onbekende man A, SIN-nummerAAOO0426NL. [12]
Sporen op schroevendraaier (badkamer)
In de badkamer lag op de vloer een witte handdoek. Op deze handdoek lag een schroevendraaier. De kruiskop van deze schroevendraaier testte middels de tetra-basetest positief op de aanwezigheid van bloed. De schroevendraaier werd veiliggesteld onder SIN AAOO0430NL. [13] De op de vloer in de badkamer aangetroffen schroevendraaier (SIN-nummer AAOO0430NL) is bemonsterd op humaan biologische sporen (SIN-nummers AAOO0043NL, AAOO0044NL en AAOO0045NL). De sporen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed en met behulp van de TB-test is een indicatie voor de aanwezigheid van bloed verkregen. De sporendragers zijn vervolgens overgedragen aan TMFI. [14] TMFI heeft gerapporteerd dat in de bemonstering van SIN-nummer AAOO0043NL (gehele oppervlakte handvat van de schroevendraaier) een DNA-mengprofiel is aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Aangever [benadeelde partij] en onbekende man A kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. In de bemonsteringen van SIN-nummers AAOO0044NL en AAOO0045NL (gehele kruiskop schroevendraaier en begin kunststof laag op steel schroevendraaier) is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van aangever [benadeelde partij] (bloed). [15]
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van onbekende
man A in de bemonstering gehele oppervlakte handvat van de schroevendraaier
AAOO0043NL is de likelihood-ratiomethode toegepast. Daarbij worden de resultaten
bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van onbekende man A en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek aan de bemonstering zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [16]
Sporen op grijze ducttape (slaapkamer)
In de slaapkamer werd links naast het bed een stuk grijze ducttape aangetroffen. Deze tape was aan de plakzijde voorzien van haren en tiewraps. De tape met tiewraps werd veiliggesteld onder SIN AAOO0429NL. [17] Voorts werd rechts op de hoek naast de poot van het bed een kluwen met meerdere lagen grijze ducttape aangetroffen. Aan de plakzijde van de tape zaten haren en tiewraps. Op de tiewraps en de tape bevond zich bloed. De tape met de tiewraps werd veiliggesteld onder SIN AAOO0428NL. [18]
Er is nader onderzoek verricht naar biologische sporen aan de sporendragers met de SIN-nummers AAOO0428NL (grijze tape met kabelbinder op slaapkamervloer voor
bed) en AAOO0429NL (grijze tape met kabelbinder op vloer slaapkamer naast bed). Aan
sporendrager AAOO0428NL is het uiteinde van de grijs gekleurde zijde van de tape
bemonsterd en voorzien van SIN-nummer AAOO0162NL. Aan de sporendrager
AAOO0429NL is de gehele grijze zijde van de stukken op elkaar geplakte tape bemonsterd
en voorzien van SIN-nummer AAOO0161NL. De veiliggestelde sporen zijn overgedragen
aan TMFI. [19]
In de deskundigenrapportage van TMFI d.d. 4 mei 2021 is gerapporteerd dat in de
bemonstering AAOO0162NL (uiteinde grijs gekleurde zijde van de tape) een DNA-
mengprofiel is aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [verdachte] kan donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. [20] Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van [verdachte] in de bemonstering van het uiteinde van de grijs gekleurde zijde van de tape AAOO0162NL is de likelihood-ratio methode toegepast.
Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en een onbekende,
niet verwante persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [21]
In de bemonstering AAOO0161 (gehele grijze zijde van de stukken op elkaar geplakte tape) is een DNA-mengprofiel aangetroffen afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Aangever [benadeelde partij] en [verdachte] kunnen donor zijn van celmateriaal in de bemonstering. [22]
Ontvreemding gouden schakelarmband
Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat [benadeelde partij] op 30 juni 2021 heeft verklaard dat hij er achter was gekomen dat ook een 18-karaats gouden schakelarmband was weggenomen. Kenmerkend aan deze armband was dat er tekens van watersport, een ankertje en een vlaggetje op afgebeeld waren. Ook was de sluiting kapot en ontbrak er een schakeltje. [23] Door verbalisant [verbalisant III] werd aan [benadeelde partij] een foto getoond van een gouden sieraad dat bij een goudinkoper in Heerlen was aangeboden. [benadeelde partij] heeft de armband op de foto herkend. [24]
Op 17 juni 2021 is bij een controle van het digitale opkopersregister geconstateerd dat
[verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte), op 28 april 2021 een gouden armband had verkocht bij een goudopkoper in Heerlen. Voor deze transactie heeft hij een netto bedrag van € 760,00 ontvangen. [25] De betreffende goudopkoper, genaamd ‘ [goudinkoper] ’, bleek geen camerabeelden te hebben, maar de eigenaar van de zaak kon zich de betreffende armband nog goed herinneren. Hij heeft foto's van de armband verstrekt. De eigenaar van [goudinkoper] heeft verklaard dat [verdachte] , toen hij de armband inleverde, in het gezelschap was van een Nederlandse man. Deze man was kaal. Tijdens de verkoop van de armband zou een derde man buiten hebben staan wachten. [26] Aangever heeft op een van deze foto’s zijn armband herkend. [27]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 april 2024 herhaald dat hij op 27 oktober 2021 met medeverdachte [medeverdachte] en een Pool naar [plaats] is gegaan. Ook heeft de verdachte herhaald dat hij de volgende dag in Heerlen bij de goudopkoper een armband ter verkoop heeft aangeboden. Volgens de verdachte waren medeverdachte [medeverdachte] en diezelfde Pool toen ook aanwezig.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte op Koningsdag mee is gefietst om te gaan inbreken in de woning van aangever, dat het een uur of 01.30 uur was dat het glas van de garage (
het hof begrijpt: het plexiglas van de sectionaalpoort) werd ingetrapt en zo omlaag viel en dat de verdachte vervolgens ducttape op het glas van de deur (
het hof begrijpt: de deur naar de keuken) plakte, dat medeverdachte [medeverdachte] vervolgens heeft ingetikt en heeft weggebroken. [28]
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota – bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet kan worden uitgesloten. Dit scenario luidt als volgt. De verdachte was net vrijgekomen uit detentie, had een sterke behoefte aan methadon en de medeverdachte [medeverdachte] heeft hem aangeboden om voor € 20,00 mee te fietsen van Sittard naar Valkenburg, zodat hij op de fietsen kon passen. Na de fietstocht was hij fysiek niet meer in staat om iets te doen. De anderen zijn naar de woning gegaan en toen zij terugkwamen, hadden zij een tas met voorwerpen meegenomen, waaronder tape, die de verdachte heeft aangeraakt. Dit verklaart waarom er slechts op de buitenzijde van de ducttape DNA van de verdachte is aangetroffen en niet op de binnenzijde van de tape. Er is geen DNA van de verdachte aangetroffen op de schroevendraaier, noch op de Engelse sleutel. Evenmin is er DNA van de verdachte aangetroffen op de vernielde ruit van de deur in de keuken, op de (keuken)vloer en op de kabelbinders. Dat het DNA van de verdachte alleen op de buitenzijde van de tape is aangetroffen en niet op overige plekken in de woning van de aangever of op een schroevendraaier en/of Engelse sleutel, sluit aan bij verdachtes verklaring, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Voorts wordt in de overwegingen het volgende betrokken.
De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op 20 juli 2021 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en bij het verlaten van de verhoorkamer zei hij iets als dat hij daar toen niet was, omdat hij die nacht in de opvang in Maastricht was geweest. Op 21 juli 2021 heeft hij verklaard dat hij in de nacht van de overval bij een vriend was. De verdachte heeft op 1 februari 2022 verklaard dat hij met de medeverdachte [medeverdachte] en een Pool, [naam Pool] genaamd, met de fiets vanuit Sittard naar [plaats] is gegaan. Hij zou € 20,00 krijgen om op de fietsen te passen. Daar aangekomen was hij doodmoe en is in de bosjes bij de fietsen in slaap gevallen. Op enig moment kwamen de medeverdachte [medeverdachte] en [naam Pool] met een tas met voorwerpen en heeft hij die spullen aangeraakt. Er waren nog twee andere Polen in een auto, maar die heeft hij niet gezien. De dag daarna heeft de medeverdachte [medeverdachte] hem gevraagd om een gouden armband in te leveren en daar heeft hij € 20,00 voor gekregen. Hij is met de medeverdachte [medeverdachte] bij een goudinkoper in Heerlen naar binnengegaan en heeft daar de armband ingeleverd. [naam Pool] heeft buiten de winkel gewacht. Bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 9 november 2022 is de verdachte niet verschenen, maar in hoger beroep was hij er wel. Verdachte heeft toen zijn lezing van 1 februari 2022 herhaald en op onderdelen aangevuld, zoals dat zij op 27 april 2021 rond 17.00-18.00 in het bos in [plaats] aankwamen en dat hij al die tijd in het bos is gebleven, in dat bos ook samen met de medeverdachten heeft overnacht en zij het bos in de ochtend van 28 april 2021 rond 10.00-11.00 uur hebben verlaten. Ondanks dat de verdachte iedere betrokkenheid bij de woningoverval ontkent, plaatst de medeverdachte hem op de plaats delict.
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij louter in het bos en niet in de woning van aangever is geweest, ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden. Met dit scenario poogt de verdachte immers ook in hoger beroep de redengevendheid van het hem belastende bewijs voor de conclusie dat hij een van de daders was te ontzenuwen.
Aan dit oordeel ligt in de eerste plaats ten grondslag dat de verdachte wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft de verdachte aanvankelijk een beroep gedaan op zijn zwijgrecht om vervolgens toch nog te zeggen dat hij de bewuste nacht in Maastricht in de opvang heeft verbleven. Een dag later heeft hij verklaard dat hij in de nacht van de overval bij een vriend was. Pas een half jaar nadien heeft hij verklaard dat hij met anderen naar [plaats] is gefietst en dat hij € 20,00 zou krijgen om op de fietsen te passen. Uiteindelijk zou hij zich gedurende minstens 17 uur met de fietsen (en een deel van al die tijd in het bijzijn van medeverdachten) in een bos hebben bevonden, waar zij allemaal hebben geslapen.
Anders dan dat de verdachte, geconfronteerd met tegen hem verzameld bewijs dat hem steeds dichter bij en zelfs op de plaats delict brengt, poogt de verdachte zijn verklaring daarop te laten aansluiten, valt niet in te zien om welke redenen in een bos, in de nacht, op fietsen zou moeten worden gepast. De verklaring dat hij in ruil voor € 20,00 gedurende minstens 17 uur in een bos, in de vrieskou, heeft vertoefd om op de fietsen te passen, zoals de verdachte het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft willen doen geloven, wordt derhalve naar het rijk der fabelen verwezen. Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte] , geconfronteerd met het jegens [medeverdachte] verzamelde bewijs, weliswaar ook zijn best doet om van het jegens aangever [benadeelde partij] gebruikte geweld ver weg te blijven, maar volhardend is voor wat betreft de aanwezigheid van de verdachte in de woning van [benadeelde partij] . Van enige reden om de verdachte valselijk en in strijd met de waarheid te belasten voor wat betreft diens betrokkenheid, is het hof niet gebleken.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof verder vast dat verdachtes DNA met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (>1.000.000) is aangetroffen op het uiteinde van grijze tape (sporendrager AAOO0428NL dat is voorzien van SIN-nummer AAOO0162NL). Op deze tape bevond zich een kabelbinder. Deze tape met kabelbinder is voor het bed aangetroffen op de vloer in de slaapkamer van de woning van de aangever.
Behalve op voornoemd stuk tape voor het bed is het DNA van de verdachte ook aangetroffen op tape naast het bed van de aangever (sporendrager
AAOO0429NL dat over de gehele grijze zijde van de stukken op elkaar geplakte tape is bemonsterd en is voorzien van SIN-nummer AAOO0161NL). Voorts is hierop DNA van de aangever [benadeelde partij] aangetroffen.
Gelet hierop en de verklaring van [benadeelde partij] , inhoudende dat zijn handen werden vastgebonden met een tiewrap en met ducttape, kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat het gaat om een kabelbinder/tiewrap en ducttape waarmee [benadeelde partij] was vastgebonden.
Naar het oordeel van het hof geldt het aantreffen van het DNA van de verdachte op deze stukken tape in beginsel dan ook als een daderspoor.
Geconfronteerd met zijn DNA op de plaats delict, heeft de verdachte (A) op 1 februari 2022 hierover tegenover de verhorende verbalisanten (V/O) het volgende verklaard.
V: Zoals je weet hebben wij onderzoek gedaan. In de betreffende woning is sporenonderzoek
gedaan waarin DNA is aangetroffen maar ook personen gehoord waaronder andere verdachten. Heb jij dit ook gelezen?
A: Ja dat heb ik gelezen, ze zijn terug gekomen met een tas. In de tas heb ik gezien, daar lag een emmer, handschoenen en tape om iets vast te binden. Ik heb die spullen wel aangeraakt.
V: Wanneer heb je die aangeraakt?
A: Nadat zij na 2 a 3 uur terug waar hebben ze aan mij gevraagd of ik die tas bij mij wilde houden. Hierna kwamen ze terug. Ik heb die spullen aangeraakt en de spullen gezien.
V: Begrijp ik goed dat zij weg zijn gegaan en terugkwamen met die tas met spullen en dat jij toen in die tas hebt gekeken?
A: Dat is correct.
V: Toen zij vertrokken in dat bos, hadden ze toen iets bij zich?
A: Nee, in het begin hadden ze de tas niet bij zich. Eigenlijk de tas was ongeveer voor 1 uur bij mij. Daarna toen ze terugkwamen hebben ze de tas meegenomen.
V: De politie heeft inderdaad jouw DNA op voorwerpen aangetroffen, op welke voorwerpen heeft de politie deze aangetroffen?
A: Ik heb alle spullen aangeraakt, ik weet niet precies welke.
O: In de verklaringen en het onderzoek blijkt dat er DNA van jou in de woning is aangetroffen, daarnaast geeft [medeverdachte] aan dat jij hierbij betrokken was. Hoe verklaar je dit dan?
A: Mijn DNA is 100 procent door de spullen uit de tas, ik heb de tas met spullen doorgezocht en heb daar alles aangeraakt. Dit komt door de spullen uit de tas, iemand anders kan ook de spullen daar plaatsen.
V: Oké als wij even jouw verhaal moeten volgen dan gaan [naam Pool] en [medeverdachte] eerst inbreken. Komen terug met een tas met gereedschap, geven dit bij jou af. Jij gaat rommelen in die tas. [naam Pool] en [medeverdachte] gaan weg. Komen later terug en pakken de tas weer over en gaan weer naar die zelfde woning, klopt dat?
A: Dat is correct.
De uitleg die de verdachte op 1 februari 2022 heeft gegeven zou volgens hem verklaren hoe zijn DNA in de woning van aangever terecht is gekomen. Het hof acht deze uitleg – in het verlengde van het hiervoor reeds besproken in de nacht bewaken van fietsen in een bos – eveneens ongeloofwaardig. Niet alleen het door hem beschreven verloop en de daarmee gemoeide tijdsduur is in het geheel niet aannemelijk geworden in het licht van de verklaringen van de aangever over de gang van zaken die nacht voor wat betreft -min of meer permanente- aanwezigheid van de door hem omschreven drie daders in zijn woning, maar ook verklaart de medeverdachte [medeverdachte] volledig anders dan verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] plaatst de verdachte zoals gezegd namelijk simpelweg als een van de daders in de woning van aangever [benadeelde partij] . Bovendien geeft verdachte deze verklaring eerst op 1 februari 2022. Dat de verdachte eerst toen met deze verklaring kwam bevreemdt het hof in het licht van zijn verklaring van 21 juli 2021 waarin hem werd gewezen op het feit dat zijn DNA in de woning was aangetroffen, zonder evenwel precies te vermelden waar en op welke voorwerpen. Verdachte opperde toen slechts de mogelijkheid dat het aangetroffen DNA door middel van een door hem weggegeven sigaret dan wel door middel van zijn gestolen kleding op de plaats delict terecht was gekomen. Eerst in zijn verhoor van 1 februari 2022, derhalve na het bekend worden van de uitkomsten van het sporenonderzoek, verklaarde de verdachte dat zijn DNA ‘100 procent’ zeker wordt verklaard door het aanraken van de spullen in de tas.
Onverminderd het vorenstaande wijst het hof op het gegeven dat het DNA op twee verschillende stukken tape is aangetroffen. Zo DNA al op de door verdachte geschetste wijze in de woning van de aangever terecht zou hebben kunnen komen, draagt het aantreffen van zijn DNA tezamen met dat van aangever op een tweede stuk tape elders in de slaapkamer niet bij aan de aannemelijkheid van dit door verdachte geschetste alternatieve scenario. Het DNA op de stukken tape merkt het hof derhalve ook daadwerkelijk aan als een daderspoor. Dat volgens de verdediging geen DNA van de verdachte op de binnenzijde (plakzijde) van de tape is aangetroffen, maar louter op de buitenzijde, waardoor verdachtes scenario niet kan worden uitgesloten, kan het hof overigens volstrekt niet volgen bij gebrek aan enige bevestiging hiervan die ontbreekt. Immers, buiten deze stellige aanname van de verdediging blijkt nergens uit dat de bemonsteringen van deze sporendragers (zijnde
stukkentape) louter aan de buitenzijde zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien was het de verdachte die kort na de overval in het bezit was van een aan de aangever toebehorende gouden armband, die door hem kort na de overval bij een goudinkoper in Heerlen werd verkocht. Voorts stelt het hof – op basis van de inhoud van de aangifte en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep – vast dat de verdachte (voor wat betreft zijn lichaamslengte, huidskleur, tengere postuur en niet Nederlands sprekend, nu de verdachte in hoger beroep is gehoord met tussenkomst van een tolk Farsi) past in de omschrijving die de aangever van persoon 3 heeft gegeven.
Alle tegen de verdachte verzamelde bewijsmiddelen ten spijt volhardt hij ook in hoger beroep in zijn ontkennende verklaring. Een aannemelijke verklaring die de belastende redengevendheid van het bewijs tegen hem heeft kunnen ontzenuwen, is evenwel uitgebleven.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – concludeert het hof dat de verdachte één van de drie door de aangever genoemde mannen van de woningoverval is geweest.
Het hof acht gelet op het vorenstaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde man in de woning van [benadeelde partij] heeft ingebroken en dat zij bij die gelegenheid alle drie geweld tegen [benadeelde partij] hebben gebruikt en dat zij de portemonnee (met daarin een betaalkaart van de Rabobank en een Visacard), een telefoon en een gouden armband hebben weggenomen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft – op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota – bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, aan welke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 28 april 2021 omstreeks 02.00 uur samen met twee andere mannen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een telefoon, een portemonnee met inhoud en een armband zijn buitgemaakt. Bij deze woningoverval is grof geweld toegepast. Slachtoffer [benadeelde partij] , een man van middelbare leeftijd, bevond zich die nacht alleen in zijn woning. Hij sliep in bed en werd wakker doordat hij de deur naar boven hoorde opengaan. Vervolgens hoorde hij dat er iemand de trap op kwam en werd hij in zijn slaapkamer geconfronteerd met hem 3 onbekende mannen. Hij is meermalen door hen geslagen en met schroevendraaiers in zijn benen gestoken. De handen van [benadeelde partij] zijn met tiewraps vastgebonden en zijn mond is met ducttape dichtgeplakt. Met forse verwondingen en aldus gekneveld en de mond gesnoerd sloten zij hem op in zijn slaapkamer. Zijn telefoon was weg, waardoor hij niet in staat was zelfstandig vanuit de woning de hulpdiensten te alarmeren.
Door aldus te handelen is op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, alsmede op zijn gevoel van veiligheid. De bewezenverklaarde gedragingen vonden plaats in de woning van het slachtoffer, terwijl dit juist een plek is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat de gebeurtenis voor het slachtoffer een zeer heftige en schokkende ervaring is geweest en nog altijd is. Aangever is vastgebonden en volstrekt hulpeloos, fors bloedend achtergelaten. Bij aangever leefde hierdoor de angst, zoals hij zelf verklaarde, dat hij dood zou bloeden. De onbevangenheid van vóór de woningoverval is met de woningoverval geheel verdwenen. Nimmer aflatende grote alertheid – binnen- en buitenshuis, dag en nacht – is daarvoor in de plaats gekomen. De woningoverval heeft derhalve niet alleen op 28 april 2021 een hoge tol van aangever geëist maar ook nog ten tijde van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 25 oktober 2023. Er bestaat bepaald geen zekerheid dat dit in de nabije en verre toekomst anders zal zijn.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder en bij herhaling onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van vermogensdelicten. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 26 oktober 2022. Uit dit advies blijkt onder andere dat de verdachte problemen heeft op nagenoeg alle leefgebieden; de verdachte heeft geen huisvesting, geen werk, geen inkomen en forse schulden. Voorts ontbreekt het aan een positief sociaal netwerk waardoor de verdachte vooral op zichzelf is aangewezen. Uit het advies blijkt ook dat het de verdachte is gelukt om in detentie af te kicken van middelengebruik, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft verklaard. Bovendien blijkt uit voornoemd advies dat de reclassering de verdachte heeft aangemeld bij Moveo om te kijken naar huisvestingsmogelijkheden na de detentieperiode van de verdachte, waarbij moet worden gedacht aan een vorm van beschermd of begeleid wonen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als uitgangspunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor een woningoverval waarbij sprake is van ander geweld dan licht geweld/bedreiging – waarvan gelet op de bewezenverklaarde gedragingen naar het oordeel van het hof sprake is – geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof acht termen aanwezig, gelegen in de brute wijze waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden alsmede gelet op de duur van het geweld, het feit dat de verdachte de woningoverval in vereniging met twee anderen heeft gepleegd, de vrijheidsbeneming en de toestand waarin het slachtoffer is achtergelaten, om een straf op te leggen die dit uitgangspunt overstijgt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met voorwaardelijke straf acht het hof onvoldoende recht doen aan voornoemde aspecten en om die reden niet passend.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 20 juli 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van het tenlastegelegde door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 23 november 2022 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen 16 maanden na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn, zijnde de termijn die in beginsel als redelijk geldt indien een verdachte zich ter zake het bewezenverklaarde in voorarrest bevindt. In eerste aanleg is de redelijke termijn met een periode van enkele dagen overschreden. Van de zijde van de verdachte is op 29 november 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst het onderhavige arrest op 17 april 2024. Het hof stelt vast dat evenmin in hoger beroep binnen dezelfde geldende termijn van zestien maanden nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer 20 dagen overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en gelet op de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn, volstaat het hof hier met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een laken (omschrijving: PL2300-2021063139-G1411373. wit) en een sleutel (omschrijving: PL2300-2021063139-G1411712) zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.249,29, bestaande uit € 3.249,29 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten eigen risico 2021, € 385,00;
  • kosten eigen risico 2022, € 385,00;
  • beveiligingskosten, € 2.479,29.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank zal toewijzen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – gelet op de bepleite vrijspraak – primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat de gevorderde beveiligingskosten zullen worden afgewezen, nu er geen sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen en die gestelde schade. Dat de benadeelde partij daarmee verdere psychische schade heeft beperkt – zoals door de rechtbank is overwogen – maakt dat niet anders, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Ten aanzien van de posten ‘kosten eigen risico 2021’ en ‘kosten eigen risico 2022’ is het hof van oordeel dat die voldoende zijn onderbouwd en inhoudelijk niet zijn betwist. De benadeelde partij heeft bij brief van 15 juni 2021 van CZ (bijlage 12 bij het schadeonderbouwingsformulier) aangetoond dat hij het eigen risico over 2021 aan CZ heeft moeten betalen. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat hij fors letsel ten gevolge van het bewezenverklaarde feit heeft opgelopen en dat hij hier medische zorg voor heeft ontvangen, waaruit kosten zijn voortgevloeid die het eigen risico ruim overschrijden. Met betrekking tot het jaar 2022 blijkt uit de medische stukken van een onderliggende problematiek bij de benadeelde partij, die door het bewezenverklaarde feit is verergerd. Het is dan ook aannemelijk dat het eigen risico door de specialistische consulten en behandelingen mede in het kader van het onderhavige feit is opgesoupeerd.
Met betrekking tot de post ‘beveiligingskosten’ is het hof van oordeel dat die kosten
eveneens voldoende zijn onderbouwd. Bij het verzoek tot schadevergoeding is een factuur gevoegd van [bedrijf] d.d. 15 mei 2021, ter hoogte van € 2.479,29. Deze kosten houden verband met het plaatsen van een camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij. Na het voorval heeft de benadeelde partij enige tijd bij familie verbleven omdat hij zich niet meer veilig voelde in zijn eigen woning. Mede gelet op de datum van voornoemde factuur heeft hij vrijwel meteen na het voorval maatregelen getroffen ter beveiliging van zijn woning om het veiligheidsgevoel – voor zover als mogelijk – terug te krijgen. Gelet op de hevige wijze waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en heeft ingegrepen in het leven van de verdachte, acht het hof de in dit verband gestelde gevolgen voor de benadeelde en de aanschaf van een camerasysteem voor de hand liggen. De kosten van het plaatsen van het camerasysteem bij de woning van de benadeelde partij kunnen naar het oordeel van het hof, anders dan zijdens de verdediging is bepleit, dan ook worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt – voor zover van belang – het volgende in:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Uit het dossier, in het bijzonder de forensisch medische letselrapportage (dossierpagina 89 e.v.), alsmede uit het schadeonderbouwingsformulier, blijkt dat aan de benadeelde partij fors lichamelijk letsel is toegebracht. Er wordt onder andere gesproken van letsel aan het hoofd, waaronder aan het oog, alsmede van steekverwondingen op beide bovenbenen. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het hof reeds ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding ter zake van immateriële schade.
De vraag is of in het onderhavige geval nog een bijkomende grondslag bestaat voor het gevorderde smartengeld. Daartoe overweegt het hof als volgt. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ook nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen. Op basis van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn evenwel niet voldoende concrete gegevens aangevoerd op grond waarvan aan de hand van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending (een woningoverval met fors en vrijheidsbenemend geweld gedurende de nacht) brengen naar het oordeel van het hof niettemin met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat ook op die grond ruimte bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 6.000,00.
Totale schade en wettelijke rente
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 9.249,29. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade net als zijn mededaders die ook tot vergoeding van de schade zijn gehouden. Dit betekent dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 9.249,29. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie van het arrondissementsparket Limburg heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2021 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – conform de beslissing van de rechtbank – het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de voorwaardelijk opgelegde taakstraf reeds ten uitvoer is gelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Op basis van de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2024 stelt het hof vast dat bij beslissing van de politierechter in de rechtbank Limburg van 6 juli 2021 – op welke datum die beslissing ook onherroepelijk is geworden – de vordering tot tenuitvoerlegging reeds volledig is toegewezen.
Het zal het Openbaar Ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK laken (omschrijving: PL2300-2021063139-G1411373. Wit);
- 1 STK sleutel (omschrijving: PL2300-2021063139-G1411712).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.249,29 (negenduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 3.249,29 (drieduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.249,29 (negenduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 3.249,29 (drieduizend tweehonderdnegenenveertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 81 (eenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2021.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 20-000491-20.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting en L. Beskers, griffiers,
en op 17 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] d.d. 28 april 2021, p. 69-73.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant I] en [verbalisant II] d.d. 28 april 2021, p. 62-63.
4.Het proces-verbaal van verdenking d.d. 7 mei 2021, p. 404.
5.Het door de raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. 25 oktober 2023.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant IV] en [verbalisant V] d.d. 30 april 2021, p. 142 en 143.
7.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 4 mei 2021, p. 227 en 228.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 6 mei 2021, p. 231-234.
9.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 147-155.
10.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 150 en 152.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 3 mei 2021, p. 239.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten, een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 16 december 2021, p. 451.
13.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 150-151.
14.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 20 mei 2021, p. 211-213.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 25 mei 2021, p. 218 en 219.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 14 juli 2021, p. 221 en 222.
17.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 151 en 154.
18.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] [plaats] ) d.d. 5 juli 2021, p. 151 en 154.
19.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 7 mei 2021, p. 259-263.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 276
21.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 278.
22.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek door TMFI d.d. 4 mei 2021, p. 276.
23.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86.
24.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86-87.
25.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VI] d.d. 30 juni 2021, p. 130.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VII] d.d. 30 juni 2021, p. 132-135.
27.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] d.d. 30 juni 2021, p. 86-87 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant VII] d.d. 30 juni 2021, p. 132 en 133.
28.Het proces verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 13 oktober 2021, p. 373-382.