In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg was gewezen. De man, de appellant, was het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter die hem had bevolen om zijn 13-jarige dochter, [minderjarige 1], af te geven aan de moeder, de geïntimeerde. De man had in hoger beroep gevraagd om vernietiging van deze beslissing, terwijl de vrouw, de moeder, concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 is gebleken dat de man de zorg voor [minderjarige 1] had, terwijl de vrouw het gezag over haar uitoefende. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [minderjarige 1] beter af was bij de vrouw en dat er geen rekening was gehouden met de wensen van het kind. De vrouw daarentegen stelde dat de man het contact tussen haar en de kinderen blokkeerde en dat [minderjarige 1] op school een warm contact met haar had gehad.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de man zouden vrijstellen van de verplichting om [minderjarige 1] aan de vrouw af te geven. Het hof heeft de signalen van een loyaliteitsconflict tussen de kinderen en de ouders erkend, maar benadrukt dat het in het belang van [minderjarige 1] is om met haar moeder herenigd te worden. Het hof heeft het hoger beroep van de man afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met de noodzaak om de kinderen niet verder te belasten met de conflicten tussen de ouders.