ECLI:NL:GHSHE:2024:1333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.336.027_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg was gewezen. De man, de appellant, was het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter die hem had bevolen om zijn 13-jarige dochter, [minderjarige 1], af te geven aan de moeder, de geïntimeerde. De man had in hoger beroep gevraagd om vernietiging van deze beslissing, terwijl de vrouw, de moeder, concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 is gebleken dat de man de zorg voor [minderjarige 1] had, terwijl de vrouw het gezag over haar uitoefende. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [minderjarige 1] beter af was bij de vrouw en dat er geen rekening was gehouden met de wensen van het kind. De vrouw daarentegen stelde dat de man het contact tussen haar en de kinderen blokkeerde en dat [minderjarige 1] op school een warm contact met haar had gehad.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de man zouden vrijstellen van de verplichting om [minderjarige 1] aan de vrouw af te geven. Het hof heeft de signalen van een loyaliteitsconflict tussen de kinderen en de ouders erkend, maar benadrukt dat het in het belang van [minderjarige 1] is om met haar moeder herenigd te worden. Het hof heeft het hoger beroep van de man afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met de noodzaak om de kinderen niet verder te belasten met de conflicten tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.336.027/01
arrest van 16 april 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: de man,
advocaat: mr. M.J.W. van Rooij,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. K.C.M. Stultiens,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 december 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 november 2023, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.
In het kort
De man is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter hem heeft bevolen de 13-jarige [minderjarige 1] af te geven aan de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/322770 / KG ZA 23-364)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van de man met grieven inclusief een schorsingsincident, voorzien van producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident van de vrouw;
  • de memorie van antwoord van de vrouw.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof aan de advocaat van de man akte verleend van de indiening van zijn V-formulier van 11 maart 2024 met bijlagen.
2.2.
Op 12 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is [persoon A] verschenen.
2.3.
Het hof heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt. Zij heeft buiten aanwezigheid van partijen en de raad een gesprek gehad met de voorzitter, in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat het onduidelijk is of [minderjarige 1] wist dat zij was uitgenodigd voor het kindgesprek met het hof. De man heeft het hof nadrukkelijk verzocht om [minderjarige 1] nogmaals uit te nodigen voor het kindgesprek, want hij denkt dat zij graag met het hof had willen praten om haar kant van het verhaal te vertellen. Het hof wijst dit verzoek af. Het hof heeft op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting een goed beeld gekregen van de situatie en het is daarom niet nodig om [minderjarige 1] alsnog te spreken. Dit geldt temeer nu uit de stukken blijkt dat de kinderen klem zitten tussen de ouders (hetgeen de raad heeft bevestigd op zitting) en het hof [minderjarige 1] niet onnodig wil belasten met een kindgesprek.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie zijn geboren:
  • [minderjarige 2] (hierna:
  • [minderjarige 1] (hierna:
De vrouw heeft alleen het gezag over de kinderen. Partijen zijn in september 2023 uit elkaar gegaan.
Bij de voorzieningenrechter
3.2.
Bij het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde vonnis, heeft de voorzieningenrechter:
  • de man bevolen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de kinderen bij de vrouw te brengen dan wel aan haar te doen afgeven;
  • bepaald dat de vrouw met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [adres] met al hetgeen daartoe behoort, totdat er een definitieve beslissing is genomen over het huurrecht van de woning;
  • de man veroordeeld om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis de
woning aan [adres] te verlaten en niet meer te betreden totdat er een definitieve beslissing is genomen over het huurrecht van de woning;
Tot slot heeft de voorzieningenrechter de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Bij het hof
3.3.1.
De man heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover hem daarbij is bevolen om [minderjarige 1] bij de vrouw te brengen dan wel aan haar te doen afgeven en, opnieuw rechtdoende (naar het hof begrijpt) de vrouw in haar daartoe strekkende vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen.
- Het standpunt van de man luidt, samengevat, als volgt:
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het voor de hand ligt dat [minderjarige 1] bij de vrouw verblijft. De man heeft inmiddels bij de rechtbank een verzoek ingediend om mede het ouderlijk gezag te verkrijgen.
Het stond vast dat de man op het moment van de procedure in eerste aanleg de overwegende zorg voor [minderjarige 1] had. Hij heeft die volledig op zich genomen toen de vrouw de woning (vrijwillig) verliet en naar haar ouders toe ging. Daarnaast heeft de man ook tijdens de relatie van partijen altijd een belangrijke rol gespeeld in de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] . Zij heeft een erg goede band met haar vader. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat ze aan hem wordt toevertrouwd. De rechtbank heeft te snel geoordeeld dat [minderjarige 1] beter af is bij de vrouw. Er is geen rekening gehouden met de wensen van [minderjarige 1] . Zij wil bij de man blijven en is op 12 december 2023 weggelopen naar hem. De man heeft dit niet gepland; [minderjarige 1] heeft zelf haar spullen ingepakt en is naar hem toegekomen. De man stimuleert [minderjarige 1] om het contact met de vrouw aan te gaan, maar hij weet echt niet wat hij verder moet doen. De man wil meewerken aan het vonnis, maar er is geen uitvoering aan te geven. [minderjarige 1] wil niet naar de vrouw toe en de man krijgt haar niet in de auto. De man staat open voor hulpverlening hierbij. Er moet eerst contactherstel plaatsvinden tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Daarna kan de man [minderjarige 1] pas teruggeven aan de vrouw.
[minderjarige 2] verblijft volledig bij de vrouw, maar de man heeft via sociale media wel contact met [minderjarige 2] .
3.3.2.
De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met compensatie van kosten
- Het standpunt van de vrouw luidt, samengevat, als volgt:
Nadat de vrouw de woning had verlaten in september 2023, kwam zij moeilijk in contact met [minderjarige 1] . De man probeerde het contact tussen de kinderen en de vrouw volledig te blokkeren. De man heeft zich na het bestreden vonnis tot het laatste moment verzet tegen het verlaten van de woning. De vrouw heeft hiervoor contact opgenomen met de politie. Op 12 december 2023 heeft de man de woning verlaten en keerde de vrouw erin terug. Toen de vrouw een rondje door de woning maakte om te bekijken hoe de woning erbij lag, hoorde zij de deur dichtgaan waarna [minderjarige 1] was verdwenen. Zij was naar de man gegaan. De vrouw kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man zich erop had voorbereid dat hij [minderjarige 1] zou meenemen. Alle spullen van [minderjarige 1] waren al meegenomen op het moment dat de vrouw in de woning aankwam.
De vrouw heeft [minderjarige 1] kort voor de mondelinge behandeling gezien op school bij een oudergesprek. School had [minderjarige 1] verteld dat de vrouw aanwezig was en [minderjarige 1] mocht kiezen of ze naar het oudergesprek zou gaan. [minderjarige 1] koos ervoor om wel naar het gesprek te gaan. Ze kwam de vrouw dus tegen en gaf haar een kus en een knuffel. Dat rijmt niet met de zogenaamde weerstand die [minderjarige 1] tegen de vrouw zou hebben. De vrouw heeft via social media ook contact met [minderjarige 1] .
[minderjarige 2] verblijft sinds 12 december 2023 weer volledig bij de vrouw en zij wil geen contact met de man.
3.3.3.
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd het hoger beroep af te wijzen. De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige 1] en het is logisch dat ze naar haar moeder moet. Hiervan kan onder omstandigheden worden afgeweken, maar de raad ziet daarvoor in dit geval geen redenen. Het is hard ‘geklapt’ tussen de ouders en iedereen moet nog op adem komen in de nieuwe situatie. De ouders werken niet samen en staan in de overlevingsstand. De kinderen zijn genoodzaakt om een kant te kiezen en dat is niet goed voor ze. De raad vindt dat er contact moet zijn tussen beide ouders en ouders moeten dat ook uitdragen naar hun kinderen. Er was een moment dat het contact tussen [minderjarige 1] en de vrouw fijn en ontspannen was, dus het kan wel. De mogelijkheden van de vrouw om in contact te komen met [minderjarige 1] zijn beperkt. De raad wijst de man er nadrukkelijk op dat hij de eerste stap moet zetten. Er moet een overdracht van [minderjarige 1] naar haar moeder plaatsvinden. Centrum Jeugd en Gezin (CJG) heeft de ouders aangeboden om dit te ondersteunen. De man moet zich dan ook laten adviseren en het CJG vragen hoe hij dit handen en voeten moet geven.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.1.
Voor de beoordeling is allereerst de actuele situatie van belang. Op de mondelinge behandeling op 12 maart 2024 is het volgende gebleken:
  • aan de tijdelijke omgangsregeling die partijen bij de voorzieningenrechter op 3 november 2023 zijn overeengekomen voor beide kinderen, wordt geen uitvoering gegeven: [minderjarige 1] verblijft nog steeds volledig bij de man en heeft geen fysiek contact met de vrouw. Voor [minderjarige 2] geldt het omgekeerde; zij verblijft volledig bij de vrouw en heeft geen fysiek contact met de man;
  • in een tweede kort geding heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 15 januari 2024 de man veroordeeld om [minderjarige 1] binnen 24 uur na betekening van het vonnis over te dragen aan de vrouw en is de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 150,- voor iedere dag dat hij niet aan de in uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 3.000,- is bereikt.
3.4.2.
Het uitgangspunt is dat het bestreden vonnis moet worden nagekomen, tenzij is gebleken van bijzondere omstandigheden die niet nakoming rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft op 15 januari 2024 nog geoordeeld dat die omstandigheden er niet zijn. Er liggen nu dus twee vonnissen waarin de man is veroordeeld om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] weer met haar moeder moet worden herenigd. Het hof sluit zich daar volledig bij aan. Er zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat niet van de man kan worden gevergd dat hij de veroordeling niet nakomt. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en het meisje hoort bij haar moeder te zijn. En zelfs al was het zo wat de man stelt, namelijk dat de weerstand van [minderjarige 1] een overdracht naar de vrouw onmogelijk maakt, dan nog ligt het op de weg van de man om alles in het werk te stellen om zich toch aan de vonnissen van de voorzieningenrechter te houden. De man dient actief hulpverlening in te schakelen (bijvoorbeeld via CJG) om de overdracht van [minderjarige 1] naar de vrouw te realiseren.
Uitermate zorgelijk zijn de vele signalen die erop wijzen dat [minderjarige 1] klem zit tussen haar ouders. Hoewel dit hoger beroep geen betrekking heeft op [minderjarige 2] , hecht het hof er aan, op te merken dat dit ook voor haar geldt. Het hof heeft [minderjarige 2] gesproken en zag een zeer geëmotioneerd en gespannen meisje dat nauwelijks uit haar woorden kwam en grote moeite had het gesprek aan te gaan met de voorzitter. [minderjarige 2] wil haar vader absoluut niet zien en zij heeft ernstig te lijden onder de huidige situatie. Het hof ziet verder serieuze aanwijzingen dat beide kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen. Hoewel de man stellig beweert dat [minderjarige 1] geen contact wil met haar moeder en hoewel de vrouw, op haar beurt, dit met een zelfde stelligheid beweert over de [minderjarige 2] en haar vader, blijkt uit het dossier dat beide kinderen via internet-berichtjes/social media wel contact onderhouden met de ouder die zij niet zouden willen zien. Dit is illustratief voor de klempositie waar de kinderen in zijn beland. Verder heeft de man niet ontkend dat de vrouw heeft verklaard dat het recente contact tussen de vrouw en [minderjarige 1] op school prettig en warm is verlopen. De raad heeft op de mondelinge behandeling bevestigd wat het hof al vermoedde: [minderjarige 1] heeft de kant van haar vader gekozen. Al met al acht het hof het noodzakelijk dat [minderjarige 1] zo snel mogelijk met haar moeder wordt herenigd. Wat er verder zij van de vraag of er in dit hoger beroep nog sprake is van spoedeisend belang, vloeit uit de aard van deze zaak de noodzaak voort om de beslissing van de voorzieningenrechter in stand te laten. Iedere andere beslissing zou een verkeerd signaal zijn aan zowel de ouders als de kinderen. Het hof zal het hoger beroep van de man daarom afwijzen.
3.4.3.
De man had in zijn dagvaarding in hoger beroep ook een incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis gedaan, maar dat verzoek heeft hij op de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 april 2024.
griffier rolraadsheer