ECLI:NL:GHSHE:2024:1326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.318.535_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invloed van vrijspraak op buitengerechtelijke ontbinding ex artikel 7:231 lid 2 BW

In deze zaak gaat het om de invloed van een strafrechtelijke vrijspraak op de buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomsten. [Appellant] huurde een standplaats en een woonwagen van de gemeente Valkenburg aan de Geul. Na een politie-inval in 2017, waarbij drugs in de woonwagen van [appellant] werden aangetroffen, heeft de burgemeester de woonwagen drie maanden gesloten. De gemeente ontbond vervolgens de huurovereenkomsten buitengerechtelijk. In 2020 werd [appellant] vrijgesproken van de strafrechtelijke aanklachten met betrekking tot de aangetroffen drugs. [Appellant] stelde dat deze vrijspraak moest leiden tot de conclusie dat de ontbinding van de huurovereenkomst onterecht was. De rechtbank Limburg wees zijn vorderingen af, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de vrijspraak van [appellant] niet automatisch betekende dat de burgemeesterssluiting en de buitengerechtelijke ontbinding onrechtmatig waren. Het hof benadrukte dat de sluiting was gebaseerd op de aanwezigheid van een grote hoeveelheid drugs, wat een inbreuk op de openbare orde vormde. De rechtbank had terecht overwogen dat de gemeente in beginsel gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de gemeente was en dat de vorderingen van [appellant] niet konden slagen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.318.535/01
arrest van 16 april 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg,
tegen
Gemeente Valkenburg aan de Geul,
zetelende te Valkenburg aan de Geul,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. G.J. Scholten te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 juli 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/296262 / HA ZA 21-460)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met een productie;
  • de akte uitlating van [appellant] met een productie;
  • de antwoordakte van de gemeente;
  • de op 12 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij de gemeente spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Inleiding en samenvatting
3.1.
[appellant] huurde een standplaats en een woonwagen van de gemeente. In 2017 is er een inval van de politie geweest op het woonwagenkamp. De politie heeft in de woonwagen van [appellant] drugs aangetroffen. De burgemeester heeft daarop de woonwagen van [appellant] drie maanden gesloten. Vervolgens heeft de gemeente als verhuurder de huurovereenkomsten buitengerechtelijk ontbonden en [appellant] moest de de woonwagen ontruimen en verlaten. Jaren later, in 2020, is [appellant] door de politierechter vrijgesproken van hetgeen hem strafrechtelijk werd verweten met betrekking tot de in zijn woonwagen aangetroffen drugs. Volgens [appellant] moet dat leiden tot de conclusie dat destijds ten onrechte een einde is gekomen aan de huurovereenkomst. Hij wil schadevergoeding en weer op het woonwagenkamp wonen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het tegen dat vonnis gerichte hoger beroep slaagt niet. Het hof zal dat hierna motiveren.
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
De gemeente heeft met [appellant] op 21 oktober 2011 twee huurovereenkomsten gesloten. De een heeft betrekking op de woonwagenstandplaats aan de [adres] te [plaats] , die met ingang van 1 november 2011 aan [appellant] is verhuurd tegen een aanvangshuurprijs van € 125,- per maand. De andere heeft betrekking op de woonwagen, die eveneens met ingang van 1 november 2011 aan [appellant] is verhuurd tegen een aanvangshuurprijs van € 500,- per maand.
3.2.2.
In artikel 1 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woonwagen staat, voor zover van belang:
“Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte, met de indeling zoals deze is bij de overname.”.
3.2.3.
Uit een rapportage van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Heuvelland, van 25 januari 2017 blijkt dat op 24 januari 2017 een strafrechtelijke handhavingsactie is uitgevoerd op de woonwagenlocatie te [plaats] , gelegen aan de [straatnaam] , [huisnummers] , gemeente Valkenburg aan de Geul. Uit deze bestuurlijke rapportage (hierna: de bestuurlijke rapportage), blijkt dat tijdens de handhavingsactie is vastgesteld dat op het adres de [adres] :
“(…) Geen van de vertrekken was ingericht als slaapkamer, geen bedden in deze vertrekken. Ook bevonden zich in de woning geen andere attributen die wezen op daadwerkelijke bewoning. Wel gaf de woning de indruk dat daar regelmatig kortstondig personen verbleven. (…)
Op de slaapkamer werd op de vloer, in het midden van de kamer, een gele jumbo tas aangetroffen met daarin 2 zakken hennep. Naast de jumbo tas werd een andere zak met hennep aangetroffen en langs de muur werd nog een zak met hennep aangetroffen. Na weging bleek dit in het totaal 2356 Gram te zijn. (…)
Onder de woonwagen, achter de zijplaten werden 4 blokken hasjiesj aangetroffen. Na weging bleek dit in het totaal 375 gram te zijn.
In het bosperceel meteen achter de omheining van perceel [adres] te [plaats] werden de navolgende goederen aangetroffen
- 2 jerrycans met onbekende inhoud
- 1 plastic draagtas waarin zich een met een witte, op amfetamine lijkende substantie, bevond. (…)”
3.2.4.
De burgemeester van de gemeente heeft bij besluit van 14 maart 2017 op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woonwagen en de woonwagenstandplaats vanaf 23 maart 2017 voor de duur van drie maanden (hierna: de burgemeesterssluiting). In het besluit wordt gerefereerd aan en geciteerd uit de bestuurlijke rapportage. Verder wordt (onder andere) in het besluit vermeld dat het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs erop duidt dat deze aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, wat doorgaans een aantasting is van het woon- en leefklimaat en dat, gelet op de aard en de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen, het gerechtvaardigd en noodzakelijk is om de woonwagen voor de duur van drie maanden te sluiten.
[appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
De woning is met ingang van 23 maart 2017 gesloten.
3.2.5.
De gemeente heeft bij brief van 23 mei 2017 de huurovereenkomsten op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden (hierna: de buitengerechtelijke ontbinding).
3.2.6.
De gemeente heeft vervolgens in kort geding gevorderd [appellant] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een huurachterstand. Bij vonnis van 22 juni 2017 heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter beide vorderingen toegewezen.
3.2.7.
[appellant] is gedagvaard om op 6 november 2020 voor de politierechter te verschijnen wegens het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 375 gram, althans meer dan 30 gram hasjiesj en/of 2356 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. De politierechter heeft [appellant] vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en tegen de uitspraak is door de officier van justitie geen hoger beroep ingesteld.
3.2.8.
[appellant] heeft op 25 oktober 2022 herziening gevraagd van de burgemeesterssluiting omdat volgens hem de grondslag aan dat besluit is ontvallen door de vrijspraak van het tenlastegelegde. Bij beslissing van 22 maart 2023 is daarop afwijzend beslist. Vervolgens heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Dat bezwaar is ongegrond verklaard. [appellant] is van de beslissing op het bezwaar in beroep gegaan bij de rechtbank.
De vorderingen en de omvang van het geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft gevorderd (samengevat weergegeven):
1. voor recht te verklaren dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten door over te gaan tot de burgemeesterssluiting en de buitengerechtelijke ontbinding;
2. voor recht te verklaren dat [appellant] als gevolg daarvan zowel materiële als immateriële schade heeft geleden en dat de gemeente daarvoor aansprakelijk is;
3. de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. de gemeente te veroordelen om een standplaats en woonwagen te verhuren op de woonwagenlocatie aan de [straatnaam] te [plaats] , op straffe van een dwangsom;
5. de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van die vorderingen.
3.3.3.
[appellant] heeft één verzamelgrief tegen het bestreden vonnis aangevoerd (tegen het dictum) en in zijn toelichting is hij nader ingegaan op de motivering van het bestreden vonnis. Het hof merkt op dat uit de memorie van grieven voldoende duidelijk moet blijken tegen welke beslissingen en oordelen van de rechtbank het hoger beroep is gericht en wat de bedoeling is van het hoger beroep. Het hof zal alleen die geschilpunten beoordelen, die zowel voor het hof als voor de gemeente voldoende duidelijk uit de toelichting op de verzamelgrief blijken.
3.3.4.
Het hof leidt uit de memorie van grieven af dat [appellant] het volgende tegen het vonnis heeft aangevoerd:
a. de strafrechtelijke vrijspraak:
1) de rechtbank heeft ten onrechte geen aandacht besteed aan het feit dat [appellant] strafrechtelijk is vrijgesproken; dat is een juridische misslag;
2) die vrijspraak heeft tot gevolg dat met terugwerkende kracht niet is bewezen dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van verdovende middelen; die reden kon dus niet als basis dienen voor de burgemeesterssluiting en ook niet voor de buitengerechtelijke ontbinding; de rechtbank heeft ten onrechte als uitgangspunt genomen dat in de woning is gehandeld in strijd met de Opiumwet;
3) de rechtbank heeft te veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [appellant] destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen de burgemeesterssluiting; [appellant] heeft inmiddels herziening gevraagd van de burgemeesterssluiting;
4) vanwege de strafrechtelijke vrijspraak moet geheel opnieuw worden beoordeeld of de burgemeesterssluiting terecht en redelijk is geweest;
b. de belangenafweging:
1) de rechtbank heeft ten onrechte als vaststaand aangenomen dat [appellant] destijds in het bezit is geweest van hennep, gebaseerd op de bestuurlijke rapportage; dat staat niet meer vast en dat heeft [appellant] bestreden;
2) de rechtbank is er ten onrechte op grond van de bestuurlijke rapportage vanuit gegaan dat de woonwagen niet was ingericht als woon- en slaapvertrek; de woonwagen werd destijds gerenoveerd en [appellant] verbleef tijdelijk elders;
3) het woonbelang van [appellant] had moeten prevaleren boven het belang van de gemeente; [appellant] heeft meerdere jaren op het woonwagenkamp gewoond, zijn directe familie woonde daar ook; [appellant] heeft psychische klachten; de buitengerechtelijke ontbinding was disproportioneel, althans het beroep op artikel 7:231 lid 2 BW was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De strafrechtelijke vrijspraak
3.4.1.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geen aandacht besteed aan de strafrechtelijke vrijspraak. Het hof is van oordeel dat de rechtbank daar wel degelijk aandacht aan heeft besteed. De rechtbank heeft daarover overwogen dat het in de kern gaat om de vraag wat de invloed is van de strafrechtelijke vrijspraak op de rechtmatigheid van de burgemeesterssluiting en de buitengerechtelijke ontbinding (zie rov. 4.1). Dat de rechtbank die vraag anders heeft beantwoord dan door [appellant] was aangevoerd, wil niet zeggen dat de rechtbank daar geen oordeel over heeft gegeven.
3.4.2.
Volgens [appellant] heeft de vrijspraak tot gevolg dat met terugwerkende kracht niet is bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van verdovende middelen; die reden kon dus niet als basis dienen voor de burgemeesterssluiting en ook niet voor de buitengerechtelijke ontbinding; de rechtbank heeft ten onrechte als uitgangspunt genomen dat in de woning is gehandeld in strijd met de Opiumwet.
Het hof kan [appellant] niet volgen in zijn redenering. De burgemeesterssluiting was gebaseerd op het feit dat er een grote hoeveelheid drugs was aangetroffen in de woonwagen van [appellant] . Het ging er niet om of [appellant] wel of niet (opzettelijk) had gehandeld in drugs of het bezit daarvan had (het strafrechtelijke verwijt waarvan hij is vrijgesproken), maar (reeds) om de (enkele) aanwezigheid van een grote hoeveelheid drugs in de woonwagen. De reden om daar de bestuursrechtelijke consequentie van sluiting van de woonwagen aan te verbinden, hield verband met de openbare orde. Dat staat ook zo in het besluit. Het ging om de inbreuk op de rechtsorde, de openbare orde en veiligheid en een geordend woon- en leefklimaat.
3.4.3.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank te veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [appellant] destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen de burgemeesterssluiting. Ook dit argument gaat niet op. De rechtbank heeft overwogen dat uitgegaan moet worden van de rechtmatigheid van de burgemeesterssluiting. Het hof is van oordeel dat deze beslissing van de rechtbank juist is, vanwege de leer van de formele rechtskracht. De gemeente heeft daar terecht een beroep op gedaan.
Dat [appellant] inmiddels herziening heeft gevraagd van de burgemeesterssluiting, maakt het voorgaande niet anders. Destijds stond een administratiefrechtelijke rechtsgang open en vast staat dat [appellant] daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Ook het hof moet daarom uitgaan van de rechtsgeldigheid van het besluit.
3.4.4.
Het hof overweegt daarover nog het volgende. Volgens [appellant] is de grondslag ontvallen aan de burgemeesterssluiting door zijn vrijspraak. Het hof verwerpt dat standpunt. Zoals hiervoor al is vermeld, was de grondslag van de burgemeesterssluiting (reeds) de (enkele) aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid drugs in verband met de openbare orde. In dit geschil staat vast dat deze hoeveelheid drugs in de woonwagen is aangetroffen. Daarmee is in beginsel voldaan aan de wettelijke eisen voor een burgemeesterssluiting. Dat [appellant] is vrijgesproken van het opzettelijk in bezit hebben en/of handelen in drugs, maakt dat niet anders. Dat die drugs zijn aangetroffen staat vast en dat was de reden voor de burgemeesterssluiting; niet de vraag of [appellant] daarvan een strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. Dat betekent ook dat de stelling van [appellant] dat de gemeente niet kon overgaan tot de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op basis van dat besluit, moet worden verworpen. Om die reden kan het hof [appellant] niet volgen in zijn standpunt dat, vanwege de strafrechtelijke vrijspraak, geheel opnieuw moet worden beoordeeld of de burgemeesterssluiting en de buitengerechtelijke ontbinding terecht en redelijk zijn geweest.
De belangenafweging
3.5.
De rechtbank heeft in rov. 4.4 en 4.5 het volgende overwogen:
Dat de gemeente, zoals hiervoor overwogen, in beginsel terecht gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst met [appellant] buitengerechtelijk te ontbinden, neemt echter niet weg dat de rechtbank alsnog dient te beoordelen of het beroep van de gemeente een proportionele maatregel is en of het beroep van de gemeente op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Bij de hiervoor bedoeld toets dient de rechtbank alle relevante omstandigheden van het geval te betrekken en een belangenafweging te maken.
3.5.1.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank in het kader van de belangenafweging ten onrechte als vaststaand aangenomen dat [appellant] destijds in het bezit is geweest van hennep, gebaseerd op de bestuurlijke rapportage. Volgens [appellant] staat dat (vanwege zijn vrijspraak) niet meer vast. Het hof verwerpt dat standpunt en verwijst naar hetgeen hiervoor al is overwogen. Het gaat er niet om of [appellant] destijds in het bezit is geweest van drugs, maar om het feit dat een grote hoeveelheid hennep in zijn woonwagen is aangetroffen. Dat staat in dit hoger beroep vast.
3.5.2.
Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte op grond van de bestuurlijke rapportage vanuit gegaan dat de woonwagen niet was ingericht als woon- en slaapvertrek. De woonwagen werd destijds gerenoveerd en [appellant] verbleef tijdelijk elders. Het hof is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid was van [appellant] om ervoor te zorgen dat er geen drugs in zijn woonwagen terecht konden komen. Of een ander daar die drugs heeft neergelegd of achter gelaten acht het hof van onvoldoende belang. [appellant] had ervoor moeten zorgen dat dit niet mogelijk was.
3.5.3.
Het hof verwerpt ook het argument van [appellant] dat zijn woonbelang had moeten prevaleren boven het belang van de gemeente. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde documenten leiden niet tot een andere afweging. Het hof begrijpt dat de gevolgen van het verlies van de woonruimte voor [appellant] zwaar zijn geweest, maar deze zijn niet van zodanig gewicht dat dit tot een andere afweging van de belangen leidt of had moeten leiden, ook niet wanneer daarbij wordt betrokken dat [appellant] is vrijgesproken van hetgeen hem strafrechtelijk werd verweten.
De slotsom
3.6.
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de gemeente zullen vastgesteld worden op € 783,- aan griffierecht en op € 2.428,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 3.211,-,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, M. van Ham en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 april 2024.
griffier rolraadsheer