ECLI:NL:GHSHE:2024:1322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.309.270_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over contractuele aansprakelijkheid en betalingsverplichtingen in de bouwsector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam Salesby Sales, tegen [xxx] Totaalbouw B.V. en twee andere geïntimeerden. De zaak betreft de vraag wie de contractspartij was bij de door [xxx] verrichte werkzaamheden, die betrekking hadden op de plaatsing van dakkapellen. [appellant] stelt dat de besloten vennootschap [de B.V.] de contractspartij was, terwijl [xxx] aanvoert dat [appellant] zelf de contractuele wederpartij was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] zijn verweer onvoldoende had onderbouwd en de vordering van [xxx] was toegewezen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat [de B.V.] de juiste contractspartij was. Het hof wijst erop dat [appellant] op meerdere momenten had kunnen aangeven dat hij niet de contractspartij was, maar dit heeft nagelaten. De vorderingen van [xxx] worden door het hof bekrachtigd, evenals de proceskostenveroordeling. Het hof concludeert dat [appellant] als contractspartij moet worden beschouwd en dat de vordering van [xxx] terecht is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.270/01
arrest van 16 april 2024
in de zaak van
[appellant] , handelend onder de naam Salesby Sales,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans te [plaats] ,
tegen

1.[xxx] Totaalbouw B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
geïntimeerde sub 1 wordt hierna aangeduid als [xxx] ,
geïntimeerden sub 2 en 3 worden samen aangeduid als de heren [X] , en ieder voor zich als resp. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ;
de geïntimeerden samen worden hierna aangeduid als [geïntimeerden]
advocaat: mr. J.P. Voorn te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 juni 2022 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom onder zaak/rolnummer 8890660 CV EXPL 20-4223 en zaak/ rolnummer 9293047 CV EXPL 21-2051 gewezen vonnissen van 5 januari 2022 en tegen het onder zaak/ rolnummer 8890660 CV EXPL 20-4223 gewezen vonnis van 23 juni 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 juni 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 september 2022;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie;
  • de mondelinge behandeling van 20 maart 2024, waarbij partij [geïntimeerden] spreeknotities heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
De feiten
( a) [appellant] exploiteert een eenmanszaak, waarmee bouwwerkzaamheden worden verricht. Hij hanteerde volgens de inschrijving bij de KvK in 2019 en 2020 meerdere handelsnamen, te weten (op volgorde van vermelding:) “Salesby Sales”, “DEK dakkapel en kozijnen”, “DEK dakkapellen”, “dakkapel expert” en “ [de B.V.] ”.
De bedrijfsactiviteit van deze eenmanszaak is “handelsbemiddeling in bouw gerelateerde producten”.
( b) Daarnaast exploiteerde [appellant] vanaf 5 december 2018 (via de besloten vennootschap Liquadare Holding B.V.) de besloten vennootschap [de B.V.] (hierna: [de B.V.] ).
De bedrijfsactiviteiten van [de B.V.] omvatten de verkoop en montage van dakkapellen.
Op 6 oktober 2020 is [de B.V.] in staat van faillissement verklaard, welk faillissement inmiddels is opgeheven wegens de toestand van de boedel.
( c) [xxx] exploiteert een bouwbedrijf. Zij (c.q. haar rechtsvoorganger) heeft in 2019 diverse (bouw)werkzaamheden verricht, welke voornamelijk betrekking
hebben gehad op dakkappellen.
( d) [xxx] heeft ten aanzien van de door haar verrichte (bouw) werkzaamheden 19 facturen opgesteld en deze te naam gesteld van Salesby Sales.
De eerste factuur dateert van 27 mei 2019, de laatste van 29 november 2019. Zes van deze facturen zijn betaald, de overige facturen zijn niet voldaan.
( e) Op 15 april 2020, 4 mei 2020 en 4 juni 2020 zijn betalingen gedaan van elk
€ 2.500,00. Het nog openstaande bedrag bedraagt na deze betalingen in totaal nog
€ 29.298,21.
( f) Overgelegd zijn offertes die aan [xxx] zijn uitgebracht.
- offerte [nummer] , uitgebracht op 21 juni 2019 vermeldt als afzender [de B.V.] Onderaan de offerte staat vermeld ;
“(..) op deze offerte zijn de algemene voorwaarden van [de B.V.] van toepassing (..)” met verwijzing naar [website] (prod. 4 [appellant] )
- offerte [nummer] van 4 mei 2020 is uitgebracht door [de B.V.] . Onder aan de eerste bladzijde staat [de B.V.] vermeld en op de laatste bladzijde staat weer de verwijzing naar algemene voorwaarden van [de B.V.] (prod. 5 [appellant] ).
( g) Een emailbericht van [e-mailadres] aan [xxx] d.d. 30 augustus 2019, met als onderwerp “planning maand september” luidt onder meer:

Samen met [appellant] naar de planning gekeken (..) Alle communicatie rondom planning van [de B.V.] graag via deze mailbox” (prod 4 [xxx] ).
( h) Overgelegde facturen in juli en augustus 2019 door [xxx] verzonden vermelden als geadresseerde [de B.V.] , [adres 1] in [vestigingsplaats] (prod. 6 [appellant] ).
( i) Partijen hebben op 18 september 2020 een overleg gehouden en hebben toen een betalingsregeling getroffen. De betalingsregeling is niet nagekomen. De notulen van dit overleg zijn namens [xxx] opgetekend. Deze notulen vermelden onder meer dat [appellant] aanwezig was namens Sales by Sales.
Daarnaast staat er:
“ Openstaande vordering
In 2019 is [xxx] Totaalbouw ingeschakeld door [appellant] om dakkapellen te plaatsen. De facturen hieromtrent zijn nog niet volledig voldaan.
(..)
Lopende werken:
[xxx] Totaalbouw B.V. heeft een samenwerking met [appellant] inzake het
plaatsen/leveren van dakkappellen. (..) De afgelopen periode is het [xxx] Totaal B.V, opgevallen dat afspraken door [appellant] met klanten niet worden nagekomen (..)
De notulen zijn door [appellant] zonder commentaar behouden, maar niet voor akkoord getekend.
Als bijlage bij deze notulen is een email d.d. 10 september 2020 van [xxx] aan [appellant] gevoegd, waarin [appellant] wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om voor de gerezen problemen een oplossing te zoeken.
( j) De gemachtigde van [xxx] heeft Salesby Sales, ter attentie van [appellant] door middel van een aangetekende brief d.d. 6 oktober 2020, bij [appellant] bezorgd op 8 oktober 2020, in gebreke gesteld.
Daarbij schreef de gemachtigde aan [appellant] :

U heeft cliënte in 2019 opdracht gegeven tot het verrichten van aannemingswerkzaamheden in het algemeen en het plaatsen van dakkapellen in het bijzonder. Voor deze verrichte werkzaamheden bent u gefactureerd en is de betalingstermijn geruime tijd verstreken.”
[appellant] heeft niet gereageerd en is niet overgegaan tot betaling.
Bij brief van 28 oktober 2020 is Salesby Sales/ [appellant] nog een laatste keer in de gelegenheid gesteld om over te gaan tot betaling. Deze brief is ook gestuurd naar de andere adressen waarop [appellant] eventueel bereikbaar zou kunnen zijn ( [adres 2] te [plaats] en [adres 3] te [plaats] .) Op deze brief is door [appellant] evenmin gereageerd.
( k) [appellant] is niet overgegaan tot betaling van de openstaande facturen.
De procedures in eerste aanleg
6.2.1.
[xxx] heeft [appellant] , handelend onder de naam Salesby Sales in rechte betrokken en betaling gevorderd van haar vordering ter zake openstaande facturen, verminderd tot € 25.000,00. Deze zaak kreeg als rolnummer 8890660 CV EXPL 20-4223.
[appellant] heeft zich - onder andere - verweerd met de stelling dat niet hij, maar [de B.V.] de contractspartij van [xxx] was. Na een mondelinge behandeling, waarbij [appellant] tevens als verweer voerde dat niet [xxx] , maar de vof van de heren [X] vorderingsgerechtigd was, heeft de kantonrechter op 23 juni 2021 een tussenvonnis gewezen. Partijen konden zich bij akte uitlaten over genoemd verweer van [appellant] .
6.2.2.
Inmiddels hadden de heren [X] [appellant] , tevens handelend onder de namen Salesby Sales en [de B.V.] , gedagvaard terzake van dezelfde vordering. Deze zaak kreeg als rolnummer 9293047 CV EXPL 21-2051.
Na een incidentele conclusie tot voeging van de heren [X] , een conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid en een conclusie van repliek (tevens voorwaardelijke aanpassing eis) berichtte de rechtbank bij brief van 27 oktober 2021 dat beide zaken (die eindigend op 20-4223 en die eindigend op 21-2051) gevoegd zouden worden behandeld.
Vervolgens nam [appellant] nog een conclusie van dupliek.
6.2.3.
Op 5 januari 2022 deed de rechtbank uitspraak in beide zaken. In de zaak 20-4223 oordeelde zij dat [appellant] zijn standpunt dat niet hij maar [de B.V.] contractspartij is, onvoldoende heeft onderbouwd. [xxx] heeft de juiste partij aangesproken en, nu [appellant] de vordering inhoudelijk niet heeft betwist werd de hoofdsom van € 25.000,- toegewezen met de wettelijke handelsrente, en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.
In de zaak 21-2051 werd de vordering van de heren [X] afgewezen met hun veroordeling in de proceskosten. De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat de vordering van de vof van de heren [X] rechtsgeldig is gecedeerd aan [xxx] .
De procedures in hoger beroep
6.3.1.
[appellant] is onder aanvoering van negen grieven in principaal hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 23 juni 2021 en het eindvonnis van 5 januari 2022.
De eerste vier grieven komen op tegen het oordeel dat [geïntimeerden] de juiste partij hebben aangesproken. Grief V is gericht tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, en de grieven VI tot en met IX zijn (mede gezien hun toelichting) te beschouwen als veeggrieven.
[geïntimeerden] hebben de grieven gemotiveerd weersproken.
6.3.2.
[geïntimeerden] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij klagen daarin over de proceskostenveroordeling in de procedure 21-2051.
[appellant] heeft de grief gemotiveerd weersproken.
In principaal hoger beroep
Wie is contractspartij?
6.4.1.
Het hof zal de eerste vier grieven in principaal hoger beroep gezamenlijk behandelen en stelt het volgende voorop bij de beantwoording van de vraag wie de contractuele wederpartij van [xxx] was bij de werkzaamheden waaruit haar (thans te beoordelen) vorderingen zijn voortgevloeid.
Naar vaste rechtspraak geldt dat het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst afhankelijk is van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn.
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden mee bij zijn beoordeling.
6.4.2.
Uit de schriftelijke processtukken valt niet eenduidig af te leiden hoe partijen met elkaar in contact gekomen zijn en wat zij toen hebben afgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof heeft [geïntimeerde 3] op de vraag hoe partijen tot elkaar waren gekomen geantwoord dat dit via via is gebeurd. “
Een maat van ons kocht daar destijds producten en werkte wel eens voor [appellant], toevoeging hof].
Zo zijn we bij hem terecht gekomen.”. Desgevraagd beaamde [appellant] dit.
Op de vraag van het hof of [xxx] enig idee had of zij zaken deed met [appellant] als persoon of met de B.V. antwoordde [geïntimeerde 3] : “
Nee, gewoon met hem. Want ik heb hem geholpen met een maat. Alles duidde erop: online, het rekeningnummer, de KvK. (..) Destijds is hij ook bezig geweest met een derde persoon, hij wilde een nieuw bedrijf beginnen.”
[appellant] verklaarde daarentegen aan het hof dat hij altijd namens de B.V. heeft gehandeld: “
De eenmanszaak heeft 0,0 omzet. Alles is via de B.V. gegaan”.
6.4.3.
De facturen van [xxx] voor de verrichte werkzaamheden waren gericht aan Salesby Sales, een van de handelsnamen van de eenmanszaak van [appellant] . Deze facturen zijn door [appellant] zonder commentaar op die tenaamstelling behouden. De eerste zes facturen zijn ook zonder commentaar betaald.
6.4.4.
Die betaling is gedaan vanaf het [rekeningnummer] (zo vloeit voort uit het door [xxx] overgelegde betalingsoverzicht, prod. 11). Op dit betalingsoverzicht staat als “
naam consument” vermeld “ [de B.V.] ”. Uit een door [xxx] overgelegde factuur van [de B.V.] aan [geïntimeerde 3] blijkt dat dit bankrekeningnummer toebehoort aan [de B.V.]
6.4.5.
Er zijn ook werkzaamheden door [xxx] voor [appellant] en/of de B.V. verricht en zaken (met name kozijnen) door [xxx] van [appellant] afgenomen. Die kwesties zijn geen onderwerp van deze procedure. Voor die werkzaamheden en/of aankopen zijn offertes en facturen gestuurd aan [xxx] (en/of naar een van de heren [X] ) door [de B.V.]
Op de vraag van het hof of uit de overgelegde stukken zou kunnen blijken dat [xxx] handelde met [de B.V.] - zoals [appellant] stelt - antwoordde [geïntimeerde 3] : “
Dat was omdat er een factuur was gericht aan ons. Een factuur van hem naar ons gericht. Daarvoor wisten we het nooit.”
6.4.6.
Door [xxx] is op 10 september 2020 een email gestuurd aan [appellant] , waarin zij hem uitnodigt voor een persoonlijk gesprek over de betalingsachterstanden. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Gesproken is zowel over de openstaande vorderingen van [xxx] , als over “lopende werken”. De kwesties rondom die lopende werken zijn geen onderwerp van deze procedure (maar komen nog wel terug in de correspondentie).
De gemaakte notulen zijn aan [appellant] gestuurd en door deze zonder commentaar behouden, terwijl uit de tekst blijkt dat de notulist had opgetekend dat was besproken dat [appellant] in 2019 opdracht heeft gegeven aan [xxx] om dakkapellen te plaatsen, en “
de facturen hieromtrent nog niet volledig voldaan(..)”, alsmede dat [appellant] bij de bespreking aanwezig was namens “Sales by sales”.
6.4.7.
Op 6 oktober 2020 is (op eigen aangifte) het faillissement van [de B.V.] uitgesproken. Onbetwist is dat [xxx] de vorderingen, die onderwerp zijn van deze procedure, niet in het faillissement heeft ingediend.
6.4.8.
Eveneens op 6 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [xxx] aan Salesby Sales t.a.v. [appellant] een aanmaning met betrekking tot de ontstane betalingsachterstanden voor de opdrachten van [appellant] aan [xxx] gezonden, door [appellant] ontvangen om 17.44 uur.
Hierop is door [appellant] niet gereageerd, ook niet met de mededeling dat de verkeerde partij was aangesproken.
Hetzelfde geldt voor de correspondentie die nadien nog aan [appellant] /Salesby Sales is gezonden.
6.4.9.
De fictie dat een faillissement terugwerkt tot 0.00 uur van de dag waarop het is uitgesproken, is slechts dat: een fictie. Dat betekent niet dat [xxx] daadwerkelijk om 0.00 uur wist dat [de B.V.] die dag in staat van faillissement zou worden verklaard, zoals [appellant] stelt. Daar blijkt ook niet uit dat zij daarom nog snel een aanmaning aan [appellant] in persoon liet schrijven. Integendeel, ook uit die aanmaning blijkt juist niet dat [xxx] eraan heeft gedacht dat [de B.V.] in plaats van de eenmanszaak van [appellant] haar opdrachtgever zou kunnen zijn bij de uitgevoerde werkzaamheden.
6.4.10.
Het verweer dat de opdrachtgever van [xxx] bij de opdrachten terzake de door hen verrichte werkzaamheden niet [appellant] , maar [de B.V.] was, werd voor het eerst namens [appellant] in de onderhavige procedure (bij conclusie van antwoord) gevoerd., nadat [xxx] [appellant] terzake de betalingsachterstanden in rechte had aangesproken.
6.5.1.
De vorderingen van [xxx] zijn door [appellant] niet inhoudelijk betwist. Zijn verweer dat niet hij - althans zijn eenmanszaak - maar de besloten vennootschap [de B.V.] de contractuele wederpartij van [xxx] was bij de door haar verrichte werkzaamheden, wordt ook door het hof verworpen. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter in rov 3.5 van het bestreden vonnis van 5 januari 2022, en wijst daarbij op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden, ieder voor zich en in onderling verband beschouwd. Uit de verklaringen en gedragingen van [appellant] vanaf het eerste contact tot aan de conclusie van antwoord viel voor [xxx] op geen enkele wijze af te leiden dat zij gerechtvaardigd had moeten begrijpen dat zij handelde met [de B.V.]
Dat [de B.V.] wel haar wederpartij was bij onder meer de aankoop van kozijnen, maakt niet dat zij dat ook was of werd bij de verrichte werkzaamheden.
6.5.2.
Van belang acht het hof hierbij ook dat [appellant] op meerdere momenten [xxx] (c.q. haar gemachtigde) erop had kunnen wijzen dat zij de verkeerde partij aansprak, maar dat steeds heeft nagelaten. Het hof acht het op zijn minst merkwaardig dat deze stelling daarentegen alleen in de procedure is ingenomen en dat [appellant] hierover ook niets in de gespreksnotulen had laten opnemen, of deze notulen heeft gecorrigeerd. Deze omstandigheid, waarvoor [appellant] geen (toereikende) verklaring heeft gegeven, draagt bij aan het oordeel van het hof dat [appellant] zijn verweer dat [de B.V.] contractspartij van [xxx] is onvoldoende heeft onderbouwd.
Weliswaar waren de betalingen die gedaan zijn afkomstig van [de B.V.] , maar niet alleen kan een derde partij bevrijdend voor een ander betalen, doch ook uit de vermelding op het betalingsoverzicht van [xxx] blijkt niet dat zij zich bij ontvangst van de betalingen realiseerde dat de besloten vennootschap [de B.V.] haar contractuele wederpartij was bij de verrichte werkzaamheden.
6.5.3.
Het hof merkt tenslotte op dat doordat [appellant] zich in het handelsverkeer heeft begeven zowel onder de naam [de B.V.] in de hoedanigheid van eenmanszaak als onder de naam [de B.V.] in de hoedanigheid van besloten vennootschap, hij zelf (mogelijk onbedoeld) verwarring op dit punt heeft laten ontstaan bij [xxx] , en dat [xxx] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij wat betreft de ontvangen opdrachten voor werkzaamheden handelde met [appellant] pro sé (onder welke handelsnaam dan ook). Dat [xxx] op haar facturen - en op de notulen - daarbij heeft gekozen voor de handelsnaam Salesby Sales (en niet voor een van de andere handelsnamen, of de naam [appellant] ) is minder relevant. Veeleer ziet het hof hierin - naast de vermelding op het betalingsoverzicht van de handelsnaam [de B.V.] - een verdere aanwijzing voor de stelling van [xxx] , dat zij handelde met [appellant] pro sé, onder welke naam dan ook
Alle overige omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
6.5.4.
Toepassing van de hiervoor in rov. 6.4.1 vooropgestelde maatstaf kan naar het oordeel van het hof tot geen andere conclusie leiden dan dat [appellant] , en niet [de B.V.] , als contractspartij van [xxx] moet worden beschouwd. Gelet op de feitelijke gang van zaken ging [xxx] hier van meet af aan vanuit, en mocht zij hier ook van (blijven) uitgaan. In de gegeven omstandigheden had [appellant] redelijkerwijze moeten begrijpen dat [xxx] ervan zou uitgaan dat hij contractspartij was, en niet [de B.V.]
Er zijn geen aanwijzingen dat de heren [X] dachten dat [de B.V.] contractspartij was, maar dat toen deze failliet bleek zij [appellant] hebben aangesproken om betaling van de openstaande facturen te krijgen. Zij hebben steeds [appellant] zelf aangesproken op het niet betalen van de facturen en op het niet nakomen van de betalingsregeling. Eerst toen [xxx] [appellant] in rechte had betrokken, heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat [de B.V.] contractspartij was. Mogelijk was het steeds
de bedoelingvan [appellant] om alles via de B.V. te laten gaan. Hij is daarover echter niet, althans niet voldoende, duidelijk geweest. Omdat hij ook deelnam aan het rechtsverkeer met een eenmanszaak, met een gelijkluidende naam ( [de B.V.] ), heeft hij het risico genomen dat dit niet voldoende duidelijk zou zijn. Die onduidelijkheid behoort voor zijn rekening te komen. Aan de omstandigheid dat in de stukken ook de naam ‘ [de B.V.] B.V’ voorkomt gaat het hof daarom voorbij. Dat is, in de context bezien, van ondergeschikte betekenis. Al met al heeft [xxx] voldoende onderbouwd dat [appellant] contractspartij is, en heeft [appellant] dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe.
6.5.5.
Daarmee falen de grieven I tot en met IV.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.6.
[appellant] is met grief V in principaal hoger beroep opgekomen tegen de door de kantonrechter uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad van zijn beslissing omdat dit voor hem “
een zware aanslag op zijn financiële middelen”zal zijn, en omdat hij zich inhoudelijk heeft verweerd tegen de stelling dat hij contractspartij is.
Het tweede argument heeft het hof bij de bespreking van de eerste vier grieven reeds verworpen. Gegeven zijn aansprakelijkheid voor de betaling van de vordering van [xxx] , weegt de gestelde - niet nader onderbouwde - aanslag op financiële middelen niet op tegen het belang dat de wederpartij heeft bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, welk belang bij een veroordeling tot betaling van een geldsom in beginsel gegeven is.
De grief faalt.
Veeggrieven
6.7.
De grieven VI, VII en VIII betreffen de toewijzing van de vordering van [xxx] en de proceskostenveroordeling met nakosten van [appellant] . Deze grieven hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis. De kwestie van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waarover grief IX handelt, heeft het hof reeds besproken. Nu de eerste vier grieven niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de kantonrechter en grief V faalt, worden ook de grieven VI, VII, VIII en IX in principaal hoger beroep verworpen.
In incidenteel hoger beroep
6.8.1.
De heren [X] zijn in het eindvonnis van 5 januari 2022, voor zover gewezen in de procedure met rol/ zaaknummer 9293047 CV EXPL 21-2051 in het ongelijk gesteld, en veroordeeld in de kosten van die procedure, begroot op € 996,00 te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de 15e dag na betekenis van dit vonnis.
Met hun grief in incidenteel hoger beroep stellen [geïntimeerden] dat dit ten onrechte is, kort samengevat (1) omdat [appellant] de facturen niet betaalde en zich vervolgens eerst in de procedure ten onrechte op het standpunt stelde dat hij geen contractspartij was van [xxx] , en (2) [appellant] eerst tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter zich verweerde met de stelling dat [xxx] niet vorderingsgerechtigd was, maar dat dit de heren [X] in privé waren. [appellant] heeft door zich zo te gedragen, onrechtmatig gehandeld jegens de heren [X] en de proceskosten in de tweede procedure is hun schade, aldus [geïntimeerden] De heren [X] waren immers wel gedwongen een aparte procedure te starten om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Als [appellant] tegelijk alle betrokken partijen in rechte had betrokken of zich eerder op het standpunt had gesteld dat het vorderingsrecht niet bij [xxx] maar bij de heren [X] privé zou liggen, hadden de laatsten de vordering alsnog aan [xxx] kunnen overdragen. In ieder geval waren dan dubbele proceskosten voorkomen, aldus nog steeds [geïntimeerden]
Daarom had [appellant] veroordeeld moeten worden in de kosten van de tweede procedure.
6.8.2.
Terecht verweert [appellant] zich met de stelling dat de kantonrechter in de procedure eindigend op nummer 20-4223 (de eerste procedure) [xxx] alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om bij akte nadere informatie te verschaffen en stukken in het geding te brengen om verwijt (2) te weerspreken. De heren [X] hebben echter, voordat zij deze akte namen, de tweede procedure tegen [appellant] geëntameerd.
Het hof deelt de visie van [appellant] dat de heren [X] zichzelf hiermee nodeloos op kosten hebben gejaagd.
Voor wat betreft verwijt (1) heeft te gelden dat deze kwestie in de eerste procedure onderwerp van geschil was en [appellant] het recht heeft zich te verweren tegen een jegens hem ingestelde vordering.
6.8.3.
De slotsom is dat van onrechtmatig handelen en misbruik van recht door [appellant] waardoor de proceskosten in de tweede procedure voor zijn rekening moeten komen, geen sprake is. De grief faalt.
Slot
In principaal en incidenteel hoger beroep
6.9.
De grieven in principaal hoger beroep falen en het tussenvonnis en het eindvonnis in de zaak eindigend op 20-4223 zullen worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellant] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 2.135,00
  • Salaris advocaat € 3927,50,00 (2½ punt(en) x tarief III)
  • Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.240,50
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.10.
Nu de grief in incidenteel hoger beroep faalt, zal het eindvonnis in de zaak eindigend op nummer 21-2051 eveneens worden bekrachtigd.
Het hof zal [geïntimeerden] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen vastgesteld worden op € 858,00.
6.11.
De proceskostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6.12.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.1.
bekrachtigthet tussenvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom op 23 juni 2021 onder rol/ zaaknummer 8890660 CV EXPL 20-4223 gewezen tussen [xxx] Totaalbouw B.V. als eiseres en [appellant] als gedaagde;
7.1.2.
bekrachtigthet eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom op 5 januari 2022 onder rol/ zaaknummer 8890660 CV EXPL 20-4223 gewezen tussen [xxx] Totaalbouw B.V. als eiseres en [appellant] als gedaagde;
7.2.
bekrachtigthet eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom op 5 januari 2022 onder rol/ zaaknummer 9293047 CV EXPL 21-2051 gewezen tussen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als eisers en [appellant] als gedaagde;
7.3.1.
veroordeelt[appellant] in de proceskosten van het principaal hoger beroep van
€ 6.240,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet hij
€ 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.3.2.
veroordeelt[appellant] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.4.1.
veroordeelt[geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep van
€ 858,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [geïntimeerden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten zij
€ 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.4.2.
veroordeelt[geïntimeerden] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.5.
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.P. de Haan en T.H.M. van Wechem en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 april 2024.
griffier rolraadsheer