ECLI:NL:GHSHE:2024:1298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
20-003087-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde straf in een ontuchtzaak met een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het plegen van ontucht met een minderjarige, waarbij hij een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 180 uren opgelegd kreeg. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige prostituee, die zich voordeed als meerderjarig op een datingsite. Het hof bevestigde de veroordeling, maar matigde de taakstraf met 30 uren vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende had vergewist van de leeftijd van het slachtoffer en dat zijn beroep op afwezigheid van alle schuld niet kon worden gehonoreerd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er sprake was van reeds bestaande problematiek bij de benadeelde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003087-21
Uitspraak : 28 maart 2024
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 23 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-880311-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
domicilie kiezende te te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De benadeelde partij [benadeelde] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen met betrekking tot de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 1000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld;
  • met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling van de overwegingen omtrent de strafbaarheid van de verdachte;
  • met uitzondering van de opgelegde straf;
  • met aanvulling van de overwegingen omtrent de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
  • met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Aanvullende overwegingen met betrekking tot strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is, op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld als gevolg van verschoonbare dwaling omtrent de leeftijd van het slachtoffer, [benadeelde] . De verdachte is namelijk via Tinder met [benadeelde] in contact gekomen. Tinder is een datingsite die enkel toegankelijk is voor personen vanaf 18 jaar. Op haar profiel stond ook vermeld dat zij meerderjarig was, 19 of 20 jaar. De verdachte is er dan ook van uitgegaan dat [benadeelde] meerderjarig was, er was geen reden om daaraan te twijfelen. De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich onder de gegeven omstandigheden voldoende van de leeftijd van [benadeelde] heeft vergewist op basis van de hem ter beschikking staande informatie.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank, zoals opgenomen op pagina’s 4-5 van het vonnis. Hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof volgt de verdediging niet in haar stelling dat hiermee de lat voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld voor seksafspraken in het niet-vergunde circuit te hoog wordt gelegd.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige en nam hij kennelijk genoegen met de op de datingapp vermelde meerderjarige leeftijd van [benadeelde] . De omstandigheid dat de verdachte heeft gereageerd op een datingapp waarvoor de minimale leeftijd 18 jaar is maakt niet dat de verdachte zomaar van de juistheid van die informatie mocht uitgaan, ook niet nu het meisje er naar zijn mening niet minderjarig uitzag. Niets stond de verdachte eraan in de weg om [benadeelde] om een geldig legitimatiebewijs te vragen, dat heeft hij echter niet gedaan. Naar het oordeel van het hof is niet voldaan aan de vergewisplicht die op de verdachte rustte.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat het geen verschil had gemaakt of de verdachte [benadeelde] om haar legitimatie had gevraagd, omdat zij zich bij de politiecontrole ook voordeed als meerderjarige door een kopie identiteitsdocument van haar zus te tonen aan de politie. Het hof verwerpt dat verweer. Juist het inzien van een identiteitsbewijs, had bij uitstek duidelijkheid kunnen scheppen over de vraag of de persoon die verdachte voor zich had de persoon op dat identiteitsbewijs was en of zij meerderjarig was. Als de verdachte als klant van een prostituee conform de op hem rustende vergewisplicht in het niet-vergunde circuit had gevraagd om een legitimatiebewijs van [benadeelde] , zouden zich door de bank genomen drie scenario’s hebben kunnen voordoen in het geval [benadeelde] zich vervolgens daadwerkelijk zou hebben gelegitimeerd:
(1) met haar eigen identiteitsbewijs waaruit haar minderjarigheid zou blijken, ofwel
(2) met een (fotokopie van het) legitimatiebewijs van een ander, bijvoorbeeld haar zus.
Maar ook in dat geval zou niet voldaan zijn aan de vergewisplicht die op de verdachte rustte. Allereerst is een (foto)kopie van een identiteitsbewijs naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan de vergewisplicht te voldoen en bovendien zou bij controle van het identiteitsbewijs van een ander naar voren komen dat de persoon daarop niet [benadeelde] is. Daar is de politie uiteindelijk ook achter gekomen na onderzoek. Ofwel,
(3) met een vervalst identiteitsbewijs (geen fotokopie) met haar eigen foto en een geboortedatum die zou duiden op meerderjarigheid. In dat geval zou de verdachte zijn vergewisplicht hebben vervuld hetgeen zou hebben kunnen leiden tot afwezigheid van alle schuld en ontslag van rechtsvervolging.
Het voorgaande betekent dat in deze geen sprake is van een situatie waarin de verdachte er redelijkerwijs geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij met een minderjarige prostituee van doen had, zodat het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in de periode van 2 juni 2019 tot en met 19 juni 2019 meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige prostituee, [benadeelde] . Dit is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. In dit artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op minderjarige leeftijd past daar niet bij. De wetgever heeft hen op seksueel gebied willen beschermen tegen oudere, verder ontwikkelde personen. Daarom is het plegen van seksuele handelingen tegen betaling met personen beneden de 18 jaren strafbaar, ook wanneer dit met wederzijdse instemming gebeurt. Minderjarigen bevinden zich immers in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de reikwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
De verdachte heeft op geen enkele wijze de leeftijd van [benadeelde] gecontroleerd en vertrouwde er kennelijk op dat de op de website vermelde leeftijd van 21 jaar juist was. Aldus heeft de verdachte het ongeoorloofde risico genomen dat hij seks zou hebben met een minderjarige prostituee en heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en mensenhandel. Het hof neemt de verdachte dit kwalijk.
Dat het slachtoffer zich in op de datingapp voordeed als (ruim) meerderjarig, ontslaat de verdachte zoals hiervoor overwogen niet van alle rechtsvervolging, maar weegt het hof wel mee in de strafmaat. In die zin, dat op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte op zoek is geweest naar betaalde seks met een minderjarige prostituee of dat hij op enig moment twijfels heeft gehad over haar meerderjarigheid. Pas achteraf, toen de politie hem dat vertelde, kwam hij erachter dat [benadeelde] minderjarig was.
Verder houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft verantwoording afgelegd over zijn handelen en daarmee verantwoordelijkheid getoond. Ook heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij het verschrikkelijk vindt dat hij deel heeft uitgemaakt van iets waar [benadeelde] later misschien nog last van zal krijgen. Verder blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2024 dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en heeft de reclassering het recidiverisico ingeschat als laag. Tot slot weegt het hof mee dat het voor zich spreekt dat deze strafzaak en dit strafproces voor de verdachte op zich al ingrijpend is, nu hij zich nooit aan dit strafbare feit schuldig heeft willen maken en deze veroordeling forse consequenties kan hebben, bijvoorbeeld bij het vinden van een baan.
Gelet op het voorgaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken niet passend en geboden. Wel acht het hof een forse taakstraf op zijn plaats. Gelet op de omstandigheid dat het taakstrafverbod van toepassing is, kan niet worden volstaan met oplegging van enkel een taakstraf. Om die reden zal het hof tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag aan de verdachte opleggen.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en daarnaast een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, in beginsel passend en geboden. Daarmee wordt naar het oordeel van het hof enerzijds recht gedaan aan de ernst van het strafbare feit en anderzijds wordt daarmee rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gevolgen van deze strafzaak voor hem.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
De rechtbank heeft op 23 december 2021 vonnis gewezen. Vervolgens is door de verdachte op 28 december 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 28 maart 2024 – einduitspraak. De behandeling in hoger beroep bedraagt derhalve 2 jaren en 3 maanden. Hoewel in deze zaak een aantal getuigen is gehoord bij de raadsheer-commissaris, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die een dergelijk lange termijn in hoger beroep rechtvaardigen, is het hof niet gebleken. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de taakstraf zal matigen met 30 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij
Het hof komt tot dezelfde beslissing op de vordering van de benadeelde partij als de rechtbank.
Het hof verwijst voor de betreffende overwegingen van de rechtbank naar het beroepen vonnis. Die overwegingen laat het hof in stand.
In verband met hetgeen in hoger beroep in het kader van de vordering van de benadeelde partij naar voren is gebracht, overweegt het hof nog dat deze opmerkingen en aanvullingen het hof niet hebben gebracht tot een andere beslissing dan de rechtbank. Ook indien en voor zover moet worden aangenomen dat wel degelijk sprake is van een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106 BW, dat ook kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van schade in de zin van geestelijk letsel en dat deze schade voor een deel in direct verband staat met seksuele misdrijven die jegens haar in het kader van de strafzaak Delhi zijn gepleegd, komt het hof niet tot een toewijzing van de vordering of tot een schatting van de geleden schade. Het hof stelt vast dat sprake is van – reeds voor de gepleegde misdrijven bestaande – uitgebreide problematiek bij de benadeelde partij en dat sprake is van meerdere personen die net als de verdachte een seksueel misdrijf jegens haar hebben gepleegd. Het hof is van oordeel dat het alsdan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert om de schade vast te stellen of te schatten die de benadeelde partij op grond van het handelen van deze verdachte heeft geleden.
Voor het toewijzen van de vordering met toepassing van groeps- of hoofdelijke aansprakelijkheid ziet het hof geen grond.
Aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vult de toepasselijke wettelijke voorschriften aan met de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 28 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.