ECLI:NL:GHSHE:2024:1274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
20-001874-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, bedreiging, poging tot diefstal en vernieling met betrekking tot ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, poging tot diefstal en opzettelijke vernieling van andermans goed. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en had schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verdachte de termijn voor het instellen van hoger beroep had overschreden. De verdediging voerde aan dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, onder andere vanwege onjuiste informatie van de Officier van Justitie en een mogelijke psychische stoornis van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, en de eerdere veroordeling is gehandhaafd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001874-23
Uitspraak : 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-002640-15 en 02-000270-15 en 02-009389-15, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (02-009389-15 feit 1)
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (02-009389-15 feit 2)
  • poging tot diefstal (02-002640-15)
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (02-000270-15)
en de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toegewezen (€ 300,00 aan immateriële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De raadsman van de verdachte heeft het hof primair verzocht de verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, subsidiair nader onderzoek naar de ontvankelijkheid te doen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Met betrekking tot de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep overweegt het hof het volgende.
De inleidende dagvaardingen, met parketnummers 02-000270-15, 02-002640-15 en 02-099389-15, voor de politierechterzitting van 2 april 2015 zijn in persoon uitgereikt. Uit het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2015 met parketnummer 02-287778-14 en de op die terechtzitting daarbij gevoegde zaken met onderhavige parketnummers, volgt dat mr. Den Ouden is verschenen en bepaaldelijk gevolmachtigd was in de zaak met parketnummer 02-287778-14. Op verzoek van de raadsman is de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aangehouden tot de terechtzitting van 25 juni 2015. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2015 volgt dat de raadsman is verschenen en nog steeds uitsluitend bepaaldelijk gevolmachtigd is in de zaak met parketnummer 02-287778-14. De behandeling van de zaak is opnieuw voor bepaalde tijd aangehouden tot de terechtzitting van 14 oktober 2015. De oproeping met parketnummer 02-287778-14 voor de zitting van 14 oktober 2015 is in persoon uitgereikt. De politierechter heeft op 14 oktober 2015 in twee afzonderlijke vonnissen, een aantekening mondeling vonnis met parketnummer 02-287778-14 op tegenspraak (ex art. 279 Sv) en een aantekening mondeling vonnis met parketnummers 02-002640-15, 02-000270-15 (gev. ttz), 02-009389-15 (gev. ttz) bij verstek, uitspraak gedaan. Naar het oordeel van het hof moet de politierechter op de terechtzitting van 14 oktober 2015, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt, de zaken hebben gesplitst, hetgeen heeft geleid tot de twee vonnissen als hiervoor vermeld.
Gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, had de verdachte binnen 14 dagen na het op 14 oktober 2015 door de politierechter gewezen vonnis hoger beroep moeten instellen.
Na het verstrijken van deze termijn is eerst op 5 juli 2023 – nadat op 4 juli 2023 aan de verdachte in persoon een mededeling van de uitspraak is uitgereikt – namens de verdachte tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
De verdediging heeft bepleit dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. In de kern is daartoe aangevoerd:
  • dat sprake is van een opgewekt vertrouwen door het aan de verdachte uitreiken van de mededeling uitspraak, waardoor de verdachte in de veronderstelling is geweest dat hoger beroep nog mogelijk was, en
  • dat de verdachte leed aan een psychische stoornis in de periode na het vonnis.
Het hof stelt voorop dat in geval van het niet tijdig instellen van het hoger beroep, de daar op gestelde sanctie van niet-ontvankelijkheid uitsluitend kan worden gepasseerd indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of sprake is van een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Van dergelijke omstandigheden is het hof in dit geval niet gebleken.
Opgewekt vertrouwen
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat door het in persoon uitreiken van de mededeling uitspraak door het openbaar ministerie de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet was aangevangen overweegt het hof als volgt.
‘De omstandigheid dat, zoals uit de gedingstukken kan blijken, na het verstrijken van de appeltermijn door onjuiste informatie van de Officier van Justitie bij de verdachte het vertrouwen is gewekt dat een alsnog binnen een bij de mededeling van de Officier van Justitie genoemde termijn ingesteld hoger beroep ontvankelijk is, brengt niet mee dat — in geval binnen laatstbedoelde termijn hoger beroep is ingesteld — de rechter art. 408, eerste lid, onder a, Sv buiten toepassing zou behoren te laten en de verdachte ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn hoger beroep. Immers in dat geval is de verdachte op grond van dat — na het verstrijken van de appeltermijn opgewekt — vertrouwen niet in een nadeliger positie gekomen dan indien dat vertrouwen niet zou zijn opgewekt, zodat onvoldoende grond bestaat om het buiten behandeling blijven van het hoger beroep onaanvaardbaar te achten’.
(HR 10 september 1996, NJ 1997,10).
Psychische gesteldheid
Naar het oordeel van het hof is met de enkele stelling van de raadsman dat de verdachte in de periode na het vonnis leed aan een psychische stoornis, niet gebleken en onvoldoende onderbouwd dat bij de verdachte sprake was van een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend, mede vanwege het feit dat het hof niet over objectieve informatie van bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog beschikt die steun biedt aan de aanwezigheid van een psychische stoornis ten tijde van of na het vonnis. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Het hof merkt daarbij op dat de door de raadsman overgelegde stukken - waaronder een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 21 april 2023 waaruit volgt dat door de kantonrechter bij beschikking van 11 oktober 2018 als gevolg van de lichamelijk of geestelijke toestand van de verdachte een bewind over verdachtes goederen is ingesteld - aan voorgaande niet afdoen, nu deze niet zien op de periode van of (kort) na 14 oktober 2015, nog daargelaten of deze stukken op de inhoud steun zouden kunnen bieden aan het gevoerde verweer.
Enige andere verontschuldigbare omstandigheid is gesteld noch gebleken.
Gelet op vorenstaande wordt het verweer van de verdediging in alle onderdelen verworpen.
Voor zover de raadsman heeft verzocht om nader onderzoek te doen naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep – door te onderzoeken of de verdachte in de periode van/na het vonnis leed aan een psychische stoornis – acht het hof dit onderzoek, noch daargelaten of redelijkerwijs te verwachten valt dat over de psychische toestand van toen thans nog wat kan worden vastgesteld, niet noodzakelijk nu daartoe onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Nu het hoger beroep eerst op 5 juli 2023, dus na het verstrijken van genoemde termijn, is ingesteld en niet van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is gebleken, leidt dit ertoe dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. H.A.T.G. Koning en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 26 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.